vrijdag 16 juni 2017

Rechtsmiddelen in het burgerlijk procesrecht (1): verzet

Overzicht 
1. Verzet;
1.1. Samenloop hoger beroep en verzet;
1.2. Samenloop cassatie en verzet;
2. Termijn voor verzet;
3. Procedure


1. Verzet

Tegen een op verstek gewezen vonnis staat het rechtsmiddel hoger beroep niet open, omdat het verstekvonnis géén vonnis op tegenspraak is. De gedaagde die bij verstek is veroordeeld, kan daartegen verzet doen (art. 143 lid 1 Rv). Verzet is een mogelijkheid voor de niet-verschenen gedaagde (1), die is veroordeeld (2) en tegen wie verstek is verleend (3), om bij wijze van heropening (art. 147 Rv) het geding op tegenspraak bij dezelfde rechter voort te zetten.

Het verstek heeft schorsende werking, tenzij het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard (art. 145 Rv). Na berusting in het vonnis, kan niet meer in verzet worden gekomen (art. 143 lid 4 Rv).

Verzet is alleen mogelijk in dagvaardingszaken, niet in verzoekschriftprocedures.

1.1. Samenloop hoger beroep en verzet

Voor de eiser is verzet geen mogelijkheid om op te komen tegen het verstekvonnis waarbij zijn vordering (ten dele) is afgewezen; voor de eiser staat slechts hoger beroep of beroep in cassatie open. Het hoger beroep, ingesteld door eiser, kan samenlopen met het verzet, ingesteld door de gedaagde tegen wie in de eerste instantie verstek is verleend.

In deze situatie voorziet art. 335 lid 1 Rv: "Van veroordeelingen bij verstek valt geen hooger beroep, doch indien de oorspronkelijke eischer van het vonnis in hooger beroep komt, zal dan gedaagde alle zijne verdedigingen insgelijks in het hooger beroep kunnen doen gelden, zelfs bij wege van incidenteel beroep, zonder van het middel van verzet in eersten aanleg meer gebruik te kunnen maken".
Het recht om zich in hoger beroep, ingesteld door de oorspronkelijk eiser, te verdedigen en het recht om incidenteel beroep in te stellen, doet het recht van verzet aldus vervallen.

1.2. Samenloop cassatieberoep en verzet
Ten aanzien van cassatie geven de artikelen 401b en 401c Rv eenzelfde regeling. Tegen een bij verstek gewezen uitspraak kan de niet-verschenen partij geen cassatieberoep instellen (art. 401b lid 1 Rv); zij kan echter, indien één der andere partijen cassatieberoep instelt, bij de Hoge Raad verweer voeren en incidenteel beroep instellen (art. 401b lid 2 Rv). Gebruik van deze bevoegdheid in cassatie doet het recht van verzet vervallen  (art. 401c lid 1 Rv).

1.2.1. Beëindiging geding in cassatie vóór het doen van verzet

Eindigt het geding bij de Hoge Raad nog vóór het verzet is gedaan, dan belet dit niet het alsnog doen van verzet. Indien de Hoge Raad ten principale uitspraak deed, moet het verzet bij hem worden gedaan. De rechter is in alle gevallen gebonden aan hetgeen de Hoge Raad omtrent de rechtspunten had beslist (art. 401c lid 3 Rv).

2. Termijn voor verzet (art. 143 lid 2-3 Rv)
Het verzet moet worden gedaan bij exploot van dagvaarding:

a. binnen vier weken (veroordeelden in Nederland) en binnen acht weken (veroordeelden in het buitenland) na de betekening van het vonnis of van uit enige kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon.

"In persoon" moet in de letterlijke zin des woords worden opgevat, betekening aan de woonplaats is niet "in persoon". Een betekening aan een gedaagde in het buitenland ex. art. 55 lid 1 Rv is evenmin "in persoon". Betekening conform art. 5 van het Haags Betekeningsverdrag 1965 kan wél worden aangemerkt als betekening in persoon.

b. binnen vier weken na het plegen door gedaagde van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is.

De bekendheid met het vonnis moet blijken uit een door de veroordeelde verrichte daad (HR 23 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4071, r.o. 2.7; zie ook HR 27 november 1953, NJ 1955, 251).
Uit vaste rechtspraak volgt, dat het kennis nemen van de inhoud van een verstekvonnis door het lezen van dit vonnis door de veroordeelde zelf een daad oplevert, waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis hem bekend is (HR 11 mei 1990, ECLI:NL:HR:1990:AC2014).
         Het aangetekend versturen van een geschrift, met vermelding van het verstekvonnis, dat niet in persoon is betekend en niet in ontvangst is genomen door de veroordeelde, zal in beginsel niet tot een daad van bekendheid leiden. Een daad van bekendheid mag echter worden verondersteld, als de kinderen van gedaagde het schrijven in ontvangst hebben genomen en gedaagde zélf ter zitting heeft verklaard kennis te hebben genomen van het verstekvonnis (Rb. Limburg, 8 maart 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:2042
(Daad van bekendheid).

c.  buiten de gevallen bedoeld in art. 143 lid 2 Rv, vanaf de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd (art. 143 lid 3 Rv).

Met deze regel is beoogd, mede tegen de achtergrond van art. 6 lid 1 EVRM, de toegang tot de rechter in geval van een verstekvonnis beter te waarborgen door, buiten de gevallen waarin er sprake is van betekening in persoon of een daad van bekendheid (art. 143 lid 2 Rv), de verzettermijn niet te laten eindigen, maar te laten ingaan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd.
                Op grond van art. 144 onder b Rv wordt het vonnis geacht ten uitvoer te zijn gelegd, als de derdebeslagene uitbetaalt aan de beslaglegger. In de regel kan worden aangenomen dat de veroordeelde op de hoogte raakt van de executie en daardoor kennis neemt van het vonnis. In dergelijke gevallen is art. 143 lid 3 Rv in beginsel gerechtvaardigd.
                 Deze aanname geldt niet voor het geval, waarin de executie van een verstekvonnis geschiedt door uitbetaling van hetgeen de derdebeslagene meent aan de veroordeelde verschuldigd te zijn, terwijl achteraf blijkt dat de derdebeslagene in het geheel niets aan veroordeelde verschuldigd was. In een dergelijk geval bestaat de mogelijkheid dat de verzettermijn is verstreken voordat veroordeelde met het verstekvonnis bekend is geraakt, zodat toepassing van art. 143 lid 3 Rv niet is gerechtvaardigd (HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2629 (Morning Star International Corp./ Republiek Gabon), r.o. 3.6.4).

3. Procedure
Verzet wordt door de opposant gedaan bij exploot van dagvaarding (art. 146 lid 1 Rv). Op het exploot is art. 111 lid 2 onder a tot en met c en e tot en met h van overeenkomstige toepassing; in het exploot hoeft niet te worden vermeld op welke wijze de oorspronkelijk eiser kan antwoorden.
Indien de partij die in verzet komt, een eis in reconventie instelt, dient het exploot de gronden hiervan te vermelden; art. 111 lid 3 is van overeenkomstige toepassing (art. 146 lid 2 Rv).

Het geding in verzet verloopt als in de Vijfde Afdeling (art. 125-135 Rv) bepaald. Het exploot van verzet heeft te gelden als conclusie van antwoord (art. 147 lid 1 Rv).
Derhalve dient de opposant bij wijze van concentratie van verweer (art. 128 lid 3 Rv) alle excepties en zijn antwoord ten principale tegelijk naar voren te brengen en op grond van de bewijsaandraagplicht (art. 128 lid 5 Rv) alle bewijsmiddelen ter staving van het verweer te vermelden.