maandag 26 juni 2017

Hoger beroep. Grievenstelsel, twee-conclusie-regel en devolutieve werking appel

Overzicht
1.       Grievenstelsel;
1.1.    Memorie van grieven, memorie van antwoord;
1.1.1. Incidenteel beroep;
1.2.    Appelgrieven;
1.3.    Twee-conclusie-regel;
1.3.1. Uitzonderingen (Wertenbroek q.q./ Van den Heuvel);
2.       Nieuwe weren;
3.       Incidenteel appel en devolutieve werking hoger beroep

1. Grievenstelsel
1.1. Memorie van grieven, memorie van antwoord

In hoger beroep worden een conclusie van eis door appellant (memorie van grieven) en een conclusie van antwoord door geïntimeerde (memorie van antwoord) genomen (art. 347 lid 1 Rv). De conclusie van eis is met redenen omkleed, op straffe van niet-ontvankelijkheid van de appellant.

1.1.1. Incidenteel beroep
Geïntimeerde kan tegen de principaal appellant incidenteel beroep instellen, zelfs na verloop van de beroepstermijn en na berusting in het vonnis. Het incidenteel beroep dient te worden ingesteld bij de memorie van antwoord (art. 339 lid 3 Rv). Indien door geïntimeerde incidenteel beroep is ingesteld of een exceptie tegen het principaal beroep wordt aangevoerd, krijgt de principaal appellant een termijn om een conclusie van antwoord/ memorie van antwoord in incidenteel beroep te nemen (art. 347 lid 3 Rv).

1.2. Appelgrieven
Als grieven dienen te worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak dient te worden vernietigd (HR 3 februari 2006, nr. C 04/274, NJ 2006, 120). Als grief moet daarom ook worden aangemerkt een verandering of vermeerdering van eis in hoger beroep, indien toewijzing daarvan zou meebrengen dat het dictum van het vonnis van de rechtbank door een ander moet worden vervangen, zodat het vonnis vernietigd moet worden (HR 6 februari 2009, nr. C07/139, LJN BG6231).

De ruime uitleg hangt samen met de bepaling van art. 347 lid 1 Rv. Deze regel brengt mee dat geïntimeerde in beginsel ervan uit mag gaan dat de omvang van de rechtsstrijd in appel door de conclusie van eis is vastgelegd en er geen rekening mee hoeft te houden dat zijn verweer tot nieuwe grieven aanleiding kan geven (HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959 (Willemsen/NOM) r.o. 4.2.1.-4.2.4).

1.3. Twee-conclusie-regel

Wanneer dienen de grieven te worden aangevoerd of dient de verandering of vermeerdering van eis in hoger beroep te worden aangevoerd, wil de eiswijziging niet tardief zijn?
De in art. 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel brengt mee, dat de rechter in beginsel niet behoort te letten op grieven die in een later stadium dan in de memorie van grieven, dan wel (in het geval van incidenteel appel) in de memorie van antwoord worden aangevoerd.

Deze twee-conclusie-regel beperkt de (ingevolge art. 130 lid 1 in verbinding met art. 353 lid 1 Rv) aan de oorspronkelijk eiser toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van zijn eis in hoger beroep in die zin, dat hij zijn eis niet later dan in zijn memorie van grieven of memorie van antwoord in incidenteel beroep mag veranderen.

1.3.1. Uitzonderingen
Op deze strakke twee-conclusie-regel kunnen uitzonderingen worden aanvaard:
1. Indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de nieuwe grief alsnog in de rechtsstrijd in hoger beroep wordt betrokken of dat de eisverandering of -vermeerdering plaatsvindt;
2. Indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een grief kan worden aangevoerd of zodanige verandering/ vermeerdering van eis kan plaatsvinden;
3. Indien aanpassing wordt beoogd aan na het tijdstip van indiening van de memorie van grieven of antwoord voorgevallen of gebleken feiten en de nieuwe grief of eiswijziging/- vermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van achterhaalde of onjuiste gegevens wordt beslist of dat een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen.
(HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771 (Wertenbroek q.q./ Van den Heuvel), r.o. 2.4.1.-2.4.4)

De uitzonderingen op de "strakke" twee-conclusie-regel moeten op hun beurt weer strak worden gehanteerd. De grenzen van de rechtsstrijd vormen de doorslaggevende factor. Zo heeft de Hoge Raad in HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2045 (Doornenbal/Van der Spek) geoordeeld dat de aanvaarding van een geheel nieuw verweer, dat niet in het verlengde ligt van de reeds door partijen opgeworpen rechtsstrijd in appel, gesteld dat zich geen van de uitzonderingen uit Willemsen/NOM en Wertenbroek q.q./Van den Heuvel voordoet, de grenzen van de goede procesorde miskent (r.o. 3.4).

2. Nieuwe weren

"De oorspronkelijke verweerder kan nieuwe weren van regten, eene verdediging ten principale opleverende, inbrengen, tenzij dezelve in het geding ter eerster instantie zijn gedekt, waaronder niet begrepen is het geval, dat het regt om ten principale te antwoorden ingevolge artikel 128 vervallen is" (art. 348 Rv).

Dit oud-Nederlandse artikel moet aldus worden gelezen, dat een verweer is gedekt, als de gedaagde bewust afstand heeft gedaan van het recht om een bepaald verweer te voeren (vgl. ECLI:NL:GHARN:2011:BR0571 (De man/ de vrouw) ).
De regel dat de verweerder in eerste aanleg alle excepties en zijn verweer ten principale bij conclusie van antwoord naar voren moet brengen, op straffe van verval (art. 128 lid 3 Rv), impliceert niet dat het verweer in de appelprocedure is gedekt.

3. Incidenteel appel en devolutieve werking hoger beroep
De devolutieve werking van het hoger beroep houdt in dat de zaak in beginsel in haar totaliteit door de hogere feitenrechter wordt behandeld. Met de memorie van grieven bepaalt de appellant de omvang van het hoger beroep (negatieve zijde). De principaal geïntimeerde zal op willen komen tegen beslissingen door de lagere rechter die in zijn nadeel hebben uitgepakt. Daartoe stelt hij incidenteel appel in. Principaal geïntimeerde wordt daarmee incidenteel appellant, principaal appellant wordt incidenteel geïntimeerde. Om verwarring te voorkomen wordt aangegeven wanneer de procespartij de positie van principaal, dan wel incidenteel appellant of geïntimeerde aanneemt.

De stellingen die in eerste aanleg niet behandeld zijn of die verworpen zijn, worden door de appelrechter behandeld, voor zover zij door gegrondheid van een door principaal appellant aangevoerde grief van belang zijn voor de beslissing in appel (positieve zijde).

Voor het incidenteel appel is dit om de volgende reden relevant. Incidenteel appel dient te worden ingesteld, indien de rechter in eerste aanleg in het dictum van zijn eindvonnis in het nadeel van principaal geïntimeerde heeft beslist (HR 24 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA4007 (Gouda/ Lutz)). Zie voor een heldere uiteenzetting HR 1 november 2002, ECLI:NL:PHR:2002:AE7360 (Sunmaster/Turenhout), overweging 4.6.

Het is vaste rechtspraak dat de appelrechter, na gegrondbevinding van een grief bij de beoordeling van de toewijsbaarheid van de vordering, alle door (principaal) geïntimeerde in eerste aanleg aangevoerde en in hoger beroep niet prijsgegeven stellingen, verweren of gronden van de eis, waaraan de lagere rechter niet is toegekomen of die zijn verworpen, in de overweging dient mee te nemen. Daarvoor is incidenteel appel geen vereiste (positieve zijde).

Dus:
a. Alleen als de door principaal appellant aangevoerde grief in appel gegrond wordt verklaard, dienen de stellingen (gedaan door de principaal geïntimeerde) die in eerste aanleg niet zijn behandeld of die zijn verworpen, opnieuw te worden behandeld, met het oog op de relevantie voor het dictum in appel (positieve zijde devolutieve werking);

b. Incidenteel appel dient te worden ingesteld, indien de lagere rechter in het dictum van zijn eindvonnis ten nadele van principaal geïntimeerde heeft beslist. Als principaal geïntimeerde géén incidenteel beroep instelt tegen een afwijzing van diens vordering in eerste aanleg, dan komt de rechter in hoger beroep niet aan de beoordeling van deze afwijzing toe;

c. Incidenteel appel is niet noodzakelijk om de principaal geïntimeerde in eerste aanleg aangevoerde en in hoger beroep niet prijsgegeven stellingen (verweren of gronden van de eis), waaraan de lagere rechter niet is toegekomen of die zijn verworpen, in hoger beroep aan de orde te stellen.

Voorbeeld 1.
In eerste aanleg wordt vordering V1 toegewezen en vordering V2 afgewezen. Oorspronkelijk gedaagde G gaat in beroep van het vonnis; als principaal appellant bepaalt hij de omvang van het beroep door de toewijzing van V1 in appel te bestrijden (negatieve zijde devolutieve werking).

Oorspronkelijk eiser E, principaal geïntimeerde, moet incidenteel beroep instellen tegen de afwijzing van zijn vordering V2. Dat volgt immers uit de regel, dat incidenteel beroep noodzakelijk is, indien de lagere rechter in zijn dictum in het nadeel van principaal geïntimeerde heeft beslist.

Voorbeeld 2.
Eiser E stelt vordering V1 in conventie in. Gedaagde G voert primair verweer en subsidiair verweer S aan en stelt een vordering in reconventie in. De rechter wijst vordering V1 in conventie af. Het primair verweer wordt gegrond verklaard en de vordering in reconventie wordt afgewezen. Aan het subsidiair verweer komt de rechter niet toe.

E gaat in beroep van het vonnis en voert zijn grieven aan tegen de afwijzing van vordering V1. G richt géén grieven tegen de afwijzing van de vordering in reconventie. De grief van E wordt door het hof gegrond bevonden.

De gegrondbevinding van de grief van eiser E brengt met zich, dat het subsidiair verweer van G in hoger beroep moet worden meegewogen in het oordeel. Nu het subsidiair verweer door de rechter in eerste aanleg niet is behandeld, hoeft géén incidenteel appel te worden ingesteld om het subsidiair verweer in de behandeling van de zaak te betrekken (positieve zijde devolutieve werking appel).

Daarentegen zal de vordering in reconventie in appel niet behandeld worden. G heeft geen grieven gericht tegen de afwijzing van de vordering in reconventie door de lagere rechter. G had incidenteel appel in moeten stellen (art. 339 lid 3 Rv).