Overzicht
1. Algemeen: van middelen tot bewaring van een recht;
2. Absolute en relatieve competentie in zaken van conservatoir recht;
3. Termijn: eis in bodemzaak (connexiteit: Ajax/ Reule);
4. Géén hoor en wederhoor;
5. Zekerheidstelling beslagschade;
6. Opheffing van conservatoir beslag (Bijl/ Van Baalen) (Hwang/Nidera);
7. Risicoaansprakelijkheid beslaglegger. Wanneer levert het conservatoir beslag een onrechtmatige daad op (Parket bij de Hoge Raad, 14 augustus 2015 (Wyeth/ A) ) en (Hoda Int./ Mondi Foods))?;
8. Executoriaal beslag
1. Algemeen: van middelen tot bewaring van een recht
De materieelrechtelijke grond voor het conservatoir beslag is, zoals het opschrift van de Vierde titel luidt, een "middel tot bewaring van een recht". Art. 700-710a Rv zijn van toepassing op alle conservatoire beslagen; de artikelen 711-770c Rv bevatten bijzondere regels ten aanzien van het soort conservatoir beslag. De hoofdcategorieën conservatoir beslag zijn: verhaalsbeslagen (art. 711-729e Rv), beslag tot afgifte van zaken en levering van goederen (art. 730-737 Rv), bewijsbeslag
(art. 1019-1019i Rv) en maritaal beslag (art.768-770c Rv).
Voor het leggen van conservatoir beslag is verlof nodig (art. 700 lid 1 Rv); het verlof wordt verzocht bij verzoekschrift (700 lid 2 Rv). Omdat de verzoekschriftprocedure wordt gevolgd, zijn de artikelen 261 Rv e.v. van toepassing. Zie mijn vorige bericht voor de inhoudelijke eisen die aan het beslagrekest worden gesteld.
Het conservatoir beslag wordt gelegd met overeenkomstige toepassing van de voorschriften die gelden voor het executoriaal beslag tot verhaal van een geldvordering op een goed van de soort als in beslag genomen wordt, met dien verstande dat in plaats van een executoriale titel, het verlof van de voorzieningenrechter ex. art. 700 Rv in het beslagexploot wordt vermeld (art. 702 lid 1 Rv). Het verlof en het beslagrekest worden samen met het beslagexploot betekend aan de beslagene (art. 702 lid 2 Rv).
De beslagene kan tegen het verlof géén rechtsmiddel instellen (art. 700 lid 2 Rv, laatste volzin); daarentegen is voor de verzoeker wel een hogere voorziening toegelaten tegen de beschikking, houdende weigering van het verlof.
2. Absolute en relatieve competentie
2.1. Beoordeling van de aanvraag van conservatoir beslag door de voorzieningenrechter
De absolute
bevoegdheid van de rechter in zaken waarin conservatoir beslag wordt aangevraagd, wordt
geregeld door art. 700 Rv en art. 50 RO: de voorzieningenrechter van de
rechtbank is absoluut bevoegd.
De relatieve
bevoegdheid wordt bepaald door art. 700 lid 1 Rv. Voor het leggen van
conservatoir beslag is verlof vereist van de voorzieningenrechter van de
rechtbank:
a. binnen welk rechtsgebied zich één of meer van de betrokken zaken bevinden;
b. binnen het rechtsgebied waar de schuldenaar woonplaats heeft (indien het beslag niet op zaken betrekking heeft);
c. binnen het rechtsgebied waar de degene onder wie het beslag gelegd wordt (indien het beslag niet op zaken betrekking heeft).
Is de derdebeslagene, een rechtspersoon, dan is tevens bevoegd:
a.
de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen het rechtsgebied waar
de rechtspersoon statutair gevestigd is (art. 1:10 lid 2 BW);
b.
de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen het rechtsgebied waar de
rechtspersoon een filiaal heeft gevestigd (art. 1:14 BW).
2.2. Beoordeling rechtmatigheid in bodemprocedure (dagvaardingsprocedure)
Nadat het verlof tot het leggen van conservatoir beslag is verleend door de voorzieningenrechter, volgt in de regel een beoordeling van de rechtmatigheid van het beslag in een bodemprocedure. Voor de bodemprocedure waarin het conservatoir beslag wordt betrokken, gelden de regels van de dagvaardingsprocedure.
Zo is de kantonrechter bevoegd in zaken betreffende vorderingen die ten hoogste 25.000 Euro (inclusief rente) belopen (art. 93 Rv). Procesvertegenwoordiging is niet verplicht in kantonzaken. Beloopt de vordering echter meer dan 25.000 Euro, dan wordt de zaak door de civiele rechter behandeld en is procesvertegenwoordiging door een advocaat verplicht. De spoedprocedure wordt ingesteld bij de bevoegde rechter, waarbij de vordering bepalend is voor de competentie van kanton- dan wel civiele rechter.
3. Termijn: eis in de hoofdzaak
Het verlof wordt verleend onder de voorwaarde dat de eis in de hoofdzaak binnen een termijn van ten minste acht dagen na het beslag wordt ingesteld (art. 700 lid 3 Rv), met mogelijkheid van verlenging op verzoek van de beslaglegger. Hoe dient deze connexiteit tussen conservatoir beslag en de vordering en hoofdzaak te worden opgevat?
Conservatoir beslag is een middel tot bewaring van een recht, dat ertoe strekt te voorkomen dat in beslag genomen goederen niet meer door executoriaal beslag kunnen worden getroffen. Deze strekking levert een toereikende rechtvaardiging op voor de in de rechtspraak van kort geding rechters in eerste aanleg gangbaar geworden opvatting, dat ook een vordering in kort geding, strekkende tot een voor executie vatbare veroordeling tot voldoening aan de vordering waarvoor het conservatoir beslag is gelegd, kan gelden als een eis in hoofdzaak in de zin van art. 700 lid 3 Rv (r.o. 3.4.2.).
Alleen een kort geding dat strekt tot het verkrijgen van een voor tenuitvoerlegging vatbare veroordeling tot voldoening aan de vordering ter verzekering waarvan het conservatoir beslag is gelegd, kan voor de toepassing van art. 700 lid 3 Rv en art. 704 Rv als 'hoofdzaak' worden aangemerkt (HR 26 februari 1999, NJ 1999, 717 (Ajax/ Reule); zie ook Parket bij de Hoge Raad, 3 september 2010, ECLI:NL:PHR:2010:BM6082).
4. Géén hoor en wederhoor
In de
verzoekschriftprocedure is de mondelinge behandeling een
uitzondering. De rechter zal zich aanstonds onbevoegd verklaren of
het verzoek toewijzen (art. 279 lid 1 Rv). De gerekwestreerde behoeft niet eerst te worden gehoord. Met het oog op het ontbreken van hoor en wederhoor, zijn de eisen die worden gesteld aan het beslagrekest aangescherpt, zoals op valt te maken uit de beslagsyllabus van De Rechtspraak en ECLI:NL:RBROT:2015:9324.
Let op de bepaling van art. 700 lid 4 Rv: verlof tot het leggen van
conservatoir beslag ten laste van een instelling als bedoeld in art.
212a onder a Faillissementswet, kan slechts worden verleend, nadat de
instelling in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, tenzij het
beslag uitsluitend op zaken betrekking heeft.
5. Zekerheidstelling voor beslagschade
De voorzieningenrechter kan het verlof verlenen onder de voorwaarde dat tot een door hem te bepalen bedrag zekerheid wordt gesteld door de beslaglegger voor schade die door het beslag kan worden veroorzaakt (art. 701 lid 1 Rv). Op de zekerheidstelling is art. 6:51 BW van toepassing. De zekerheidstelling moet bij exploot aan de beslagene worden betekend (art. 701 lid 2 Rv); voor het overige is art. 616 Rv (het stellen van zekerheid) van toepassing.
6. Opheffing beslag
De voorzieningenrechter die het verlof tot beslag heeft gegeven, kan in kort geding het beslag op vordering van elke belanghebbende opheffen, onverminderd de bevoegdheid van de gewone rechter (art. 705 lid 1 Rv).
Waarop wordt gedoeld met de zinsnede "onverminderd de bevoegdheid van de gewone rechter"? De bepalingen inzake executiegeschillen worden van toepassing verklaard in art. 705 lid 3 Rv.
Executiegeschillen worden gebracht voor de rechtbank die naar de gewone regels bevoegd zou zijn, of binnen welk rechtsgebied de inbeslagneming plaatsvindt, zich één of meer van de betrokken zaken bevinden of de executie zal geschieden (art. 438 lid 1 Rv).
De opheffing wordt onder meer uitgesproken (art. 705 lid 2 Rv):
a. bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen;
b. indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt;
c. zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
Let er goed op, dat de opsomming van art. 705 lid 2 Rv niet limitatief is. Dat valt direct op door de woorden "onder meer". De regeling voor opheffing van het beslag ex. art. 705 Rv hangt nauw samen met de regeling voor het vervallen van het beslag ex. art. 704 Rv.
6.1.1. Afweging wederzijdse belangen bij vordering tot opheffing conservatoir beslag in k.g.
Bij de beoordeling van een vordering tot opheffing van conservatoir beslag dienen de wederzijdse belangen van partijen te worden afgewogen, waarbij in aanmerking dient te worden genomen dat het conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl een beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade kan worden aangesproken (HR 14 juni 1996, nr. 16008, NJ 1997, 481).
Wat heeft te gelden, als de vordering in de bodemprocedure in eerste aanleg wordt afgewezen, nadat het conservatoir beslag is gelegd (HR 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1559 (Bijl/ Van Baalen))? De beslaglegger stelt hoger beroep in tegen de afwijzing in de bodemprocedure. De beslagene vordert in kort geding opheffing van het conservatoir beslag, op de grond dat de vordering door beslaglegger in de bodemzaak is afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft de opheffing van het conservatoir beslag geweigerd. Het oordeel is dat het vonnis van de bodemrechter weliswaar een belangrijk gezichtspunt is bij de beantwoording van de vraag, of summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht, maar niet van beslissende betekenis. Tegenover het evidente belang van beslaglegger bij handhaving van het beslag, kan van beslagene worden gevergd dat hij motiveert waarom zijn belang bij opheffing zwaarder dient te wegen, welke motivering ontbreekt.
Beslagene voert het onderdeel aan waarin wordt verdedigd dat de voorzieningenrechter het beslag in beginsel dient op te heffen, tenzij de beslaglegger aannemelijk maakt dat zijn belangen zwaarder wegen dan die van de beslagene. Een zodanige regel zou de voorzieningenrechter echter te zeer beperken in zijn belangenafweging, waarin alle omstandigheden van het geval moeten worden betrokken. Het ligt in de eerste plaats op de weg van beslagene die opheffing van het conservatoir beslag vordert, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is, of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd.
6.1.2. Uitleg art. 705 Rv in samenhang met 704 lid 2 Rv
De Hoge Raad heeft in het arrest van 19 mei 2000, ECLI:NL:HR:200:AA5870 (Staat der Nederlanden/Vakbond Varkenshouders) overwogen dat, indien de voorzieningenrechter moet beslissen op een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening, nadat de bodemrechter reeds vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen, hij zijn vonnis in beginsel dient af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, ongeacht of dit oordeel is gegeven in een tussenvonnis of eindvonnis, in de overwegingen of in het dictum én ongeacht of het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Onder omstandigheden kan er plaats zijn voor een uitzondering op deze regel, hetgeen het geval zal kunnen zijn als het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust en de zaak dermate spoedeisend is, dat de beslissing op een tegen het vonnis aangewend rechtsmiddel niet kan worden afgewacht (r.o. 3.2).
Het onderdeel, door de beslagene aangevoerd, stelt in feite de vraag, of het voorgaande verkort heeft te gelden indien de voorzieningenrechter heeft te beslissen over vordering tot opheffing van conservatoir beslag, die erop is gebaseerd dat de vordering tot verzekering waarvan het beslag is gelegd, door de bodemrechter is afgewezen, in het geval tegen dat vonnis hoger beroep is ingesteld.
Art. 705 Rv dient te worden uitgelegd in samenhang met art. 704 lid 2 Rv, waarin is bepaald dat een conservatoir beslag van rechtswege vervalt, indien de vordering in de hoofdzaak wordt afgewezen en deze afwijzing in kracht van gewijsde is gegaan. De uitleg door beslagene is niet te verenigen met het systeem van de wet.
Hoewel de Hoge Raad in Bijl/Van Baalen onder rechtsoverweging 3.2 refereert aan het arrest van 19 mei 2000, is de situatie in Bijl/Van Baalen anders: in Bijl/Van Baalen is de vraag of het overwogene uit het arrest van 19 mei 2000 onverkort heeft te gelden, indien de voorzieningenrechter heeft te beslissen over een vordering tot opheffing van een conservatoir beslag, die erop is gebaseerd dat de vordering tot verzekering waarvan dit beslag is gelegd, door de bodemrechter in eerste aanleg is afgewezen, in geval tegen dat vonnis hoger beroep is ingesteld (r.o. 3.4).
Tegen die achtergrond heeft te gelden, dat een vordering tot opheffing van een conservatoir beslag op de grond dat de vordering tot verzekering waarvan dat beslag is gelegd, door de bodemrechter in eerste aanleg is afgewezen, in het geval tegen dat afwijzende vonnis hoger beroep is ingesteld, niet zonder meer moet worden toegewezen, ook niet onder het voorbehoud van kennelijke misslagen in de uitspraak van de bodemrechter. Ook in een zodanig geval dienen de wederzijdse belangen van partijen te worden afgewogen. De omstandigheid dat de bodemrechter reeds uitspraak heeft gedaan, dient daarbij wél te worden meegewogen. Van de voorzieningenrechter kan overigens niet worden gevergd dat hij in zijn vonnis mede een beoordeling geeft van de kans van slagen van het door de beslaglegger tegen het vonnis in eerste aanleg ingestelde hoger beroep (r.o. 3.6 Bijl/Van Baalen).
6.1.3. Gebondenheid aan gronden in beslagrekest (Hwang/Nidera)
In HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1074 (Hwang/Nidera) ligt de rechtsvraag voor, of een niet in het beslagrekest vermelde grond mede in het oordeel van de rechter mag worden betrokken. In kwestie werd de Paulianagrondslag als een 'verrassing' daags voor de mondelinge behandeling in het opheffingskortgeding naar voren gebracht. Het hof heeft geoordeeld dat de enkele confrontatie daags tevoren in kort geding nog niet meebrengt dat de beslagene, eiser tot cassatie, in zijn belangen is geschaad. A-G mr. Van Peursem acht dit oordeel niet onbegrijpelijk (zie punt 2.11).
De A-G wordt hierin door de Hoge Raad gevolgd. Voor zover bij de beoordeling of een beslag moet worden opgeheven, de aannemelijkheid van de gestelde vordering ter zake waarvan het beslag is gelegd, wordt meegewogen, is de rechter niet gebonden aan de grondslagen voor die vordering welke in het beslagrekest zijn vermeld. Het staat de rechter vrij zijn beslissing om het beslag niet op te heffen, (mede) te baseren op feiten en omstandigheden die niet in het rekest waren vermeld, maar in het opheffingskortgeding nader door de beslaglegger ten grondslag zijn gelegd aan de vordering ter verzekering waarvan het beslag is gelegd (r.o. 3.5).
6.2. Conclusie
Naar aanleiding van HR 30 juni 2006, NJ 2007, 483 (Bijl/Van Baalen), concludeer ik het volgende:
De voorzieningenrechter dient te beslissen op een vordering tot opheffing van het conservatoir beslag, door beslagene ingesteld nadat in de bodemprocedure de vordering door beslaglegger is afgewezen. Daarbij moet in aanmerking worden genomen:
a. Het beslag vervalt pas van rechtswege, als de afwijzing van de vordering in hoofdzaak in kracht van gewijsde is gedaan.
Art. 705 lid 2 Rv (opheffing beslag), dient te worden gelezen in samenhang met art. 704 lid 2 Rv (vervallen van beslag). De opsomming van art. 705 lid 2 Rv is niet limitatief. Essentieel in dit kader is de eerste volzin van art. 204 lid 2 Rv: "Wordt de eis in hoofdzaak afgewezen en is deze afwijzing in kracht van gewijsde gegaan, dan vervalt daardoor van rechtswege het beslag";
b. In beginsel dient de voorzieningenrechter zijn oordeel af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, ongeacht of het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan;
c. Het vonnis van de bodemrechter levert weliswaar een belangrijk gezichtspunt op, maar is niet van doorslaggevende betekenis; van de beslagene die in kort geding opheffing van het conservatoir beslag vordert, mag een deugdelijke motivering worden verlangd;
d. De voorzieningenrechter dient een belangenafweging te maken.
Enerzijds strekt het conservatoir beslag er naar zijn aard toe om te waarborgen dat verhaal mogelijk zal zijn, zo het vonnis in de bodemprocedure nog niet in kracht van gewijsde is gegaan. Ook als de bodemrechter in eerste aanleg de vordering van de beslaglegger afwijst, kan na het aanwenden van rechtsmiddelen blijken dat de vordering door de beslaglegger wel deugdelijk is/ het beslag daadwerkelijk noodzakelijk is.
Tegenover het (serieuze) belang van de beslaglegger staan de belangen van de beslagene, die (zoals onder c. is aangegeven) aannemelijk moet maken dat spoed is vereist en het oordeel van de instantie in beroep niet kan worden afgewacht. Niet kan worden gezegd, dat de belangen van de beslagene zwaarder wegen dan die van de beslaglegger. De voorzieningenrechter dient een belangenafweging te maken.
7. Risicoaansprakelijkheid beslaglegger. Wanneer levert het conservatoir beslag een onrechtmatige daad op?
Hoewel de zaak executie van het vonnis in kort geding betreft, is HR 22 december 1989, NJ 1990/434 (Kempkes/ Samson), r.o. 3.2. illustratief. De aansprakelijkheid van de beslaglegger komt ter sprake, wanneer de vordering in de bodemprocedure wordt afgewezen, daarmee de grond aan het conservatoir beslag komt te ontvallen én het beslag schade heeft opgeleverd.
7.1.1. Vexatoir beslag; te hoge vordering
Bij de beoordeling van de vraag, wanneer het conservatoir beslag in een dergelijk geval een onrechtmatige daad oplevert, waarmee op de beslaglegger een zekere risicoaansprakelijkheid rust, dient onder meer te worden onderzocht of het beslag vexatoir is en of de beslaglegger misbruik heeft gemaakt van zijn beslagrecht. Een enkele te hoge vordering die ten grondslag is gelegd aan het beslag, is daarvoor niet voldoende; evenmin leidt een sterke financiële positie van de beslaglegger tot de aanname dat de beslaglegger misbruik heeft gemaakt van zijn beslagrecht.
7.1.2. Misbruik van recht
Van misbruik van recht in de zin van art. 3:13 BW zal (de factoren zijn niet uitputtend opgesomd) sprake zijn, wanneer:
a. de beslaglegger het beslag heeft gelegd met geen ander doel dan de beslagene te schaden;
b. in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening van het beslagrecht en het belang van beslagene dat daardoor wordt geschaad (proportionaliteit), gelet op de hoogte van de vordering, gelet op de noodzaak van het leggen en handhaven van het beslag, de beslaglegger niet naar redelijkheid tot de uitoefening van het beslagrecht had kunnen komen.
7.1.3. Hoda International/ Mondi Foods: conservatoir beslag voor een te hoge vordering en vexatoir beslag
De rechtsregel inzake risicoaansprakelijkheid en misbruik van recht is gegeven in een arrest van de Hoge Raad van 11 april 2003:
'Op
beslaglegger rust een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het
door hem gelegde beslag, indien de vordering waarvoor het beslag is
gelegd, geheel ongegrond is. Indien de vordering ter verzekering waarvan
het beslag is gelegd, slechts gedeeltelijk wordt toegewezen, heeft dit niet tot gevolg dat het beslag ten onrechte is gelegd.
De vraag, of een beslaglegger aansprakelijk is voor de gevolgen van een beslag omdat het beslag is gelegd voor een te hoog bedrag, te lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd, moet worden beantwoord aan de hand van de criteria die gelden voor misbruik van recht. Uitgaande van de concrete omstandigheden van het geval, kan aldus aan de orde komen of een beslag als vexatoir en daarom onrechtmatig moet worden aangemerkt. Daarbij mag de instantie bij de beoordeling betrekken dat beslaglegger ten tijde van de beslaglegging [niet] over voldoende informatie beschikte en dat een substantieel deel van het door beslaglegger gevorderde, is toegewezen.' (HR 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF: 2841(Hoda International/ Mondi Foods), r.o. 4.5.2.). Zie ook de conclusie van Mr. F.F. Langemeijer, ECLI:NL:PHR:2003:AF2841.
7.1.4. Conclusie risicoaansprakelijkheid beslaglegger
Op de beslaglegger rust een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het door hem gestelde beslag, indien de vordering waarvoor het beslag is gelegd, geheel ongegrond is. Is de vordering in de bodemzaak slechts gedeeltelijk toegewezen, dan heeft dit niet tot gevolg dat het beslag ten onrechte is gelegd (overweging 4.4. van het principale middel, Parket bij de Hoge Raad, 14 augustus 2015, zaakno. 14/05302, ECLI:NL:PHR:2015:1670 (Wyeth/ A) ).
8. Executoriaal beslag (art. 704 lid 1 Rv)
Heeft de beslaglegger in de bodemzaak een executoriale titel verkregen en is deze voor tenuitvoerlegging vatbaar geworden, dan gaat het conservatoir beslag over in executoriaal beslag. De executoriale titel dient aan beslagene en, zo het beslag onder een derde is gelegd, ook aan deze te worden betekend. Voor de betekening aan de derde geldt art. 722 Rv.
Bij de tenuitvoerlegging moet de betekeningstermijn van art. 432 Rv in acht worden genomen. Aan de executie kan tevens een voorwaarde of termijn worden verbonden als bedoeld in art. 3:296 lid 2 BW.
200.000 bezoekers | Strafrecht & Privaatrecht | Juridisch: uitleg voor studenten die zich toeleggen op de togaberoepen | Medisch: 20 jaar SARS-corona, een bloedstollingsziekte (SARS-CoV-1 (2003)) | GLYCOCALYX Awareness! | | MITOCHONDRIA | LONG COVID-mechanismen |RAAS/KKS | Complement |