zondag 11 juni 2017

Burgerlijk procesrecht in zaken van personen- en familierecht en scheidingszaken

1. Rechtspleging in zaken betreffende personen- en familierecht (art. 798-813 Rv): rechtspleging in andere zaken dan scheidingszaken

De algemene regeling van de verzoekschriftprocedure (art. 261-291 Rv) is van toepassing op zaken betreffende het personen- en familierecht. In de bijzondere procedurele regelingen wordt aangegeven, wanneer van deze algemene regeling wordt afgeweken. Hetzelfde heeft te gelden ten aanzien van de rechtspleging in scheidingszaken op grond van art. 815-828 Rv.

1.1. Bevoegdheid rechter
De (interne) bevoegdheid wordt per onderwerp geregeld in Boek 1 BW; de relatieve bevoegdheid is ten aanzien van enkele specifieke personen- en familiezaken geregeld in de art. 262-270 Rv. Zie voor de relatieve bevoegdheid inzake curatele, onderbewindstelling of mentorschap art. 266 Rv.

1.2. Belanghebbenden
Voor de toepassing van art. 798-813 Rv wordt onder belanghebbende verstaan, degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft (art. 798 lid 1 Rv). Géén belanghebbenden zijn "degenen wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn en die kunnen worden opgeroepen om ter terechtzitting te verschijnen"; deze vallen onder de categorie "anderen", vgl. art. 800 lid 2 Rv en 802 Rv.

In zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap, worden bovendien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel en kinderen of ouders, broers en zusters als belanghebbenden aangemerkt (art. 789 lid 2 Rv).

1.3. Indiening verzoekschrift (art. 799 Rv)
Het verzoekschrift moet voldoen aan de criteria die worden gesteld in art. 278 lid 1 Rv. Daarnaast worden vermeld de gegevens van anderen die een verklaring kunnen geven die voor de beoordeling van het verzoek van betekenis zijn. Bij de griffie worden de stukken die kunnen dienen tot bewijs van de gestelde feiten overgelegd (art. 799 lid 2 Rv).

1.4. Oproeping (art. 800 Rv) en alimentatiezaken (art. 801 Rv)
Tenzij de rechter aanstonds een beschikking geeft, wordt aan de belanghebbenden een afschrift van het verzoekschrift en de daarbij horende bescheiden toegezonden. De belanghebbenden worden opgeroepen voor de behandeling (art. 800 lid 1 Rv).

In zaken van levensonderhoud wordt in de oproeping van belanghebbenden een termijn vermeld waarbinnen dezen een verweerschrift in kunnen dienen. Wordt binnen die termijn geen verweerschrift ingediend, dan kan een behandeling ter terechtzitting achterwege blijven, tenzij art. 809 (jeugdige minderjarigen) toepassing vindt (art. 801 lid 1 Rv). De bepaling uit art. 801 lid 1 Rv moet bij de oproeping worden medegedeeld aan belanghebbende (art. 801 lid 2 Rv)

1.5. Mededeling en afschrift van de beschikking (art. 804, 805 Rv)
Na afloop van de behandeling deelt de rechter aan de ter terechtzitting verschenen personen mede, op welke terechtzitting de beschikking zal worden uitgesproken (art. 804 Rv).

De griffier verzendt onverwijld een afschrift van de beschikking aan de verzoeker, de verschenen belanghebbenden en de niet verschenen belanghebbenden aan wie een afschrift van het verzoekschrift is verzonden (art. 805 lid 1 Rv). Daarbij vermeldt de griffier de termijn waarbinnen en de wijze waarop hoger beroep kan worden ingesteld (art. 805 lid 2 Rv).

1.6. Rechtsmiddelen
1.6.1. Hoger beroep van de beschikking (art. 806 Rv)

De bepalingen inzake hoger beroep van de beschikking wijken af art. 358 lid 2 Rv (algemene bepaling hoger beroep tegen eindbeschikkingen). Van een beschikking kan hoger beroep worden ingesteld (art. 806 lid 1 Rv):
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.

Op de procedure in hoger beroep zijn de artikelen 799 tot en met 805 lid 1 Rv van overeenkomstige toepassing.

1.6.2. Cassatie in het belang der wet (art. 807 Rv)
Tegen géén van de beschikkingen, genoemd in art. 807 onder a-e Rv, staat hoger beroep of cassatieberoep open. De betreffende beschikkingen zijn uitsluitend voorlopige voorzieningen, getroffen op grond van Boek 1 BW. Tegen deze voorzieningen is uitsluitend cassatie in het belang der wet mogelijk.

2. Rechtspleging in scheidingszaken (art. 815-828 Rv)

2.1. Toepassingen Boek 1 BW

Zie voor de toepassing van het materiële recht uit Boek 1 BW, het bericht Personen- en familierecht en scheidingszaken: echtscheiding, scheiding van tafel en bed en huwelijksontbinding.

2.1.1. Rechtsmacht en bevoegdheid rechter (Brussel II bis, art. 4 Rv)

Voor de (internationale) rechtsmacht met betrekking tot echtscheiding geldt de volgende bepaling: 'Indien de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 (Brussel II bis), betreffende de bevoegdheid en erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid niet van toepassing is, wordt de rechtsmacht van de rechter met betrekking tot scheidingszaken bepaald overeenkomstig de artikelen 3, 4 en 5 van deze verordening (art. 4 lid 1 Rv).
De artikelen 3-20 Brussel II bis bevatten belangrijke nadere bepalingen omtrent de rechtsmacht in scheidingszaken.

Kan de vraag, of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt in een scheidingszaak, bevestigend worden beantwoord, dan geven de leden 2 tot en met 5 van art. 4 Rv specifiek aan, ter zake van welke handelingen en voorzieningen aan de rechter rechtsmacht toekomt; zoals het artikel vermeldt, gaat het onder meer om voorlopige en bezwarende maatregelen, alsmede nietigverklaring van het huwelijk en nevenvoorzieningen.

2.1.2. Relatieve bevoegdheid

Voor de relatieve bevoegdheid van de rechter geldt de algemene bepaling van art. 262 Rv. Wijst art. 262 Rv in een scheidingszaak géén bevoegde rechter aan (wat het geval is als geen van de echtgenoten een woonplaats of plaats van werkelijk verblijf in Nederland heeft), dan is de rechter te 's-Gravenhage bevoegd (art. 269 Rv).

Dat de artikelen 262-270 Rv uitsluitend op de relatieve bevoegdheid en niet op de rechtsmacht zien, wordt benadrukt in art. 10 Rv: "De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht in het geval, bedoeld in art. 767, alsmede indien dit voortvloeit uit andere wettelijke bepalingen tot aanwijzing van een bevoegde rechter, dan die vervat in de derde afdeling van de tweede titel (relatieve bevoegdheid in dagvaardingszaken) en de tweede afdeling van de derde titel (relatieve bevoegdheid in verzoekschriftprocedures).

2.1.3. Verwijzing naar andere rechter van gelijke rang (art. 270 Rv)
Beslist de rechter dat niet hij, maar een andere rechter van gelijke rang bevoegd is, dan verwijst hij de zaak in de stand waarin deze zich bevindt, naar een andere rechter. Verwijzing vindt niet plaats, indien de verzoeker en de opgeroepen belanghebbenden hebben aangegeven geen verwijzing te wensen (art. 270 lid 1 Rv).

In scheidingszaken vindt een verwijzing slechts plaats, indien de andere echtgenoot de bevoegdheid van de rechter betwist (art. 270 lid 2 Rv). In dergelijke zaken is de stilzwijgende forumkeuze dus het uitgangspunt.

2.2. Verzoekschrift (art. 815 Rv)
Onverminderd het in art. 278 lid 1 Rv bepaalde (algemene criteria verzoekschriften), vermeldt het verzoekschrift de gegevens van de echtgenoot die niet de verzoeker is, de gegevens van diens raadsman en de gegevens van eventuele minderjarige kinderen (art. 815 lid 1 Rv).

Hebben de echtgenoten gezamenlijk minderjarige kinderen, dan dienen zij een ouderschapsplan op te stellen, waarin in ieder geval afspraken worden gemaakt over de zorgtaken, bedoeld in art. 1:247 BW en de omgangsregeling, bedoeld in art. 1:377a lid 1 BW (art. 815 lid 3 Rv).
Het verzoekschrift vermeldt over welke van de gevraagde voorzieningen overeenstemming is bereikt en over welke meningsverschil bestaat, met de gronden daarvoor (art. 815 lid 4 Rv).

2.2.2. Overlegging van stukken (art. 815 lid 5 Rv)
Bij de indiening van het verzoekschrift door de advocaat van de echtgenoot die het verzoek indient, moeten worden overgelegd:
a. een afschrift of uittreksel van de huwelijksakte;
b. bescheiden betreffende de gronden waarop de rechter ingevolge art. 4 Rv rechtsmacht heeft;
c. geboorteakten van minderjarige kinderen;
d. processtukken die betrekking hebben op de voorlopige voorzieningen, bedoeld in art. 822 en 823, indien gevraagd;
e. indien het een verzoek tot ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed betreft, een authentiek afschrift van de rechterlijke uitspraak tot scheiding van tafel en bed.

2.3. Verzoek één der echtgenoten (art. 816 Rv)
Anders dan in andere verzoekschriftprocedures meestal het geval is (vgl. art. 805 Rv), wordt het afschrift van het verzoekschrift in scheidingszaken niet door de griffier aan de belanghebbende (in dit geval: andere echtgenoot) gezonden, indien het een verzoek van één van de echtgenoten betreft. In plaats daarvan, doet de verzoekende echtgenoot binnen veertien dagen na de indiening van het verzoekschrift een afschrift daarvan betekenen aan de andere echtgenoot. Het "exploit" dient te vermelden, binnen welke termijn uiterlijk een verweerschrift ingediend kan worden en binnen welke termijn om uitstel van de indiening van het verweer kan worden verzocht. Het originele exploit wordt ter griffie ingediend (art. 816 lid 1 Rv).

De termijn bedraagt ten minste zes weken, gerekend vanaf de dag van de betekening van het exploit (art. 816 lid 2 Rv). Zijn de termijnen niet in acht genomen of lijdt het exploit aan een gebrek, dan zijn de artikelen 120 en 121 Rv van toepassing (art. 816 lid 3 Rv).

2.3.1. Uitstel verweer en zelfstandig tegenverzoek bij verzoek één der echtgenoten
Overeenkomstig art. 282 lid 4 Rv mag het verweerschrift een zelfstandig verzoek bevatten, mits dit betrekking heeft op het oorspronkelijke verzoek (connexiteitseis). De rechter kan de verzoeker de gelegenheid bieden om tegen dit zelfstandige verzoek een verweerschrift in te dienen. Ten aanzien van de indiening van verweer tegen een zelfstandig verzoek en ten aanzien van de indiening van het verweer door de echtgenoot die tijdig om uitstel heeft verzocht, bepaalt de rechter een termijn (art. 816 lid 4 Rv).

2.4. Achterwege laten behandeling ter terechtzitting (art. 818 Rv)
In afwijking van art. 279 lid 1 Rv, kan een behandeling ter terechtzitting achterwege blijven als er géén minderjarige kinderen zijn die op grond van art. 809 hun mening kenbaar moeten kunnen maken; behandeling ter terechtzitting blijft eveneens achterwege wanneer het een verzoek van één der echtgenoten betreft en niet tijdig verweer is gevoerd (art. 818 lid 1 Rv).

Op verzoek van beide echtgenoten kan de behandeling worden uitgesteld, tenzij uitstel leidt tot onredelijke vertraging (art. 818 lid 3 Rv).
De behandeling ter terechtzitting vangt niet aan vóórdat tegen een tijdig ingediend zelfstandig verzoek een verweerschrift is ingediend, tenzij de daarvoor geldende termijn is verstreken (art. 818 lid 4 Rv). Zoals blijkt uit dit artikel, geschiedt de behandeling bij voorkeur binnen één zitting.

2.5. Hoger beroep ondanks niet-verschijnen (art. 820 Rv)
In afwijking van art. 358 lid 2 Rv, kan een echtgenoot die in eerste aanleg niet is verschenen, tegen een beschikking tot (echt)scheiding of huwelijksontbinding, hoger beroep instellen binnen drie maanden nadat de beschikking aan hem in persoon is betekend of openlijk bekend is gemaakt door plaatsing van het uittreksel in de Staatscourant (art. 820 lid 1 en 2 Rv).

2.6. Voorlopige voorzieningen (art. 821-826 Rv)
In zaken van echtscheiding of scheiding van tafel en bed, kan ieder der echtgenoten bij verzoekschrift voorlopige voorzieningen als bedoeld in art. 822 en 823 vragen. De voorlopige voorziening kan worden gevraagd tot het tijdstip waarop de voorlopige voorziening ingevolge art. 826 haar kracht verliest (art. 821 lid 1 Rv).

De beschikking, houdende voorlopige voorzieningen, verliest haar kracht, indien niet binnen vier weken een verzoek tot echtscheiding  of scheiding van tafel en bed is gedaan (art. 821 lid 4 Rv).

De voorlopige voorzieningen verliezen hun kracht zodra een beschikking van de echtscheiding of scheiding van tafel en bed, wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand onderscheidenlijk het huwelijksgoederenregister, aangewezen in art. 1:116 BW, of zodra de mogelijkheid daartoe vervalt (art. 826  lid 1 Rv).

2.6.1. Soorten voorlopige voorzieningen (art. 822 lid 1 Rv)
De rechter kan bij beschikking voor de duur van het geding:
a. bepalen dat één der echtgenoten bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning, met het bevel dat de andere echtgenoot deze dient te verlaten en verder niet mag betreden;
b. bevelen dat ieder der echtgenoten aan de andere echtgenoot beschikbaar zal stellen de goederen die strekken tot dagelijks gebruik van die echtgenoot en de kinderen;
c. bepalen aan wie van de echtgenoten ieder minderjarig kind van de echtgenoten tezamen zal worden toevertrouwd, alsmede het bedrag vaststellen dat de andere echtgenoot voor de opvoeding van ieder kind moet betalen;
d. een regeling vaststellen inzake de verdeling van zorg- en opvoedingstaken en de omgang met het kind, alsmede de informatievoorziening over de minderjarige kinderen;
e. het bedrag bepalen dat de ene echtgenoot moet betalen voor het levensonderhoud van de andere echtgenoot.