dinsdag 28 januari 2020

Het uitoefenen van uw informatie- en inzagerecht onder de AVG

Ik heb wel wat te verbergen...en u ook!
Het zou altijd 'dag van...' moeten zijn. Vandaag, 28 januari 2020, is het Dag van de Privacy (Data Protection Day),  een "feestdag" die in het leven is geroepen door de Raad van Europa, om bij zowel burgers als organisaties meer bewustzijn te creëren voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De bescherming van persoonsgegevens zou wat mij betreft altijd in de belangstelling moeten staan. De bescherming van uw privacy wordt rechtstreeks geraakt door de wijze waarop overheidsinstanties en andere organen met de verzameling en verwerking van uw persoonsgegevens omgaan.

Sommige burgers menen dat ze niets te verbergen hebben. Het mantra zou wat mij betreft moeten zijn dat u wél wat te verbergen hebt: uw recht op privacy is niet gegeven om de deur open te zetten voor een inbreuk op uw persoonlijke levenssfeer. Het kan zijn dat een overheidsorgaan of een organisatie van andere aard uw gegevens verzamelt en verwerkt, zonder dat u hiervan op de hoogte bent gesteld. Ook kan het zijn dat u niet op de hoogte bent gesteld van de aard en categorie van uw gegevens die in een dossier zijn verwerkt en wat de concrete verwerkingsdoeleinden van het overheidsorgaan of een andere organisatie inhouden. Dan is het goed om te weten dat u op grond van de AVG (voordien op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens) recht hebt op informatie, inzage, beperking van de verwerking van uw gegevens, rectificatie en gegevenswissing.

Het vorderen van inzage in de verwerking van uw persoonsgegevens

1. Het uitoefenen van uw informatierecht

- De verwerkingsverantwoordelijke dient de identiteit en contactgegevens van zichzelf en/of de vertegenwoordiger te verstrekken op grond van art. 14 lid 1 onder a AVG. Onder meer de  gemeentelijke instantie, het Inlichtingenbureau of een privaat Data lab/miningbedrijf dienen u de eigen identiteit en contactgegevens te verstrekken;
- De verwerkingsdoeleinden waarvoor uw persoonsgegevens zijn bestemd en de categorieën van persoonsgegevens moeten aan u worden verstrekt op grond van art. 14 lid 1 onder c-d AVG;
- Gegevens van de persoon of instantie die de persoonsgegevens van de verwerker ontvangt dienen aan u te worden verstrekt o.g.v. art. 14 lid 1 onder e AVG;
- De verwerkingsverantwoordelijke dient u in klare taal informatie te verschaffen over uw recht om bezwaar te maken tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (art. 14 lid 2 onder c AVG) en de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens art. 14 lid 2 onder e AVG).

2. Het uitoefenen van uw recht van inzage (art. 15 AVG)

- Wijs de verwerkingsverantwoordelijke erop dat u inzage dient te krijgen in de doeleinden van de verwerking, de betrokken categorieën van persoonsgegevens die worden verwerkt, de ontvangers aan wie uw persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, de periode van opslag van uw gegevens en de bronnen waaruit uw gegevens zijn betrokken (art. 15 lid 1 AVG);
- De verwerkingsverantwoordelijke dient aan u een kopie te verstrekken van de gegevens die worden verwerkt (art. 15 lid 3 AVG).

3. Uw recht van rectificatie, verwerkingsbeperking en gegevenswissing

- Zijn de verwerkte persoonsgegevens die u betreffen, onjuist of onvolledig? Verzoek dan om rectificatie (art. 15 lid 1 onder e AVG jo. art. 16 AVG);
- Verzoek om beperking van de verwerking van uw persoonsgegevens (art. 15 lid 1 jo. 18 AVG). U hebt het recht op 'vergetelheid' (art. 15 lid 1 onder e AVG jo. 17 AVG);
- De verwerkingsverantwoordelijke dient u in kennis te stellen inzake de rectificatie of wissing van uw persoonsgegevens of de verwerkingsbeperking (art. 19 AVG);
- Maakt u bezwaar tegen de verwerking van uw gegevens onder toepassing van art. 21 AVG, dan hebt u tevens recht op beperking van de verwerking van uw persoonsgegevens (art. 18 lid 1 onder d AVG).

4. De plicht van verwerkingsverantwoordelijke om op transparante wijze begrijpelijke informatie te verschaffen (art. 12 in verband met art. 5 lid 1 sub a AVG)

De verwerkingsverantwoordelijke dient u op transparante, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke wijze informatie te verschaffen (art. 12 AVG). De informatie dient voor de gemiddelde betrokkene begrijpelijk te zijn (Guideline WP260 rev.01, 11 April 2018, p. 7-8). Uit de informatie moet blijken hoe uw persoonsgegevens zijn verwerkt en voor welke doeleinden. De informatieverplichtingen op grond van art. 12 AVG dienen immers uw informatierecht (art. 13-14 AVG) te faciliteren.
 
5. De plicht van de verwerkingsverantwoordelijke om een Privacy Impact Assessment (PIA of DPIA) uit te voeren 

De verwerkingsverantwoordelijke dient vóór de verwerking van persoonsgegevens een beoordeling uit te voeren van het effect van de beoogde verwerkingsactiviteit op de bescherming van persoonsgegevens (art. 35 lid 1 AVG). De beoordeling bevat ten minste een systematische beschrijving van de beoogde verwerkingen en verwerkingsdoeleinden, waaronder de belangen van de verwerkingsverantwoordelijke; ook dient de verwerkingsverantwoordelijke een beoordeling te geven van de noodzaak en evenredigheid van de verwerkingen met betrekking tot de doeleinden (proportionaliteit en subsidiariteit); voorts dient de beoordeling te omschrijven welke maatregelen zijn getroffen en aan te tonen hoe aan de waarborging van de bescherming van de persoonsgegevens en de rechten en gerechtvaardigde belangen van de betrokken burgers is voldaan (art. 35 lid 7 AVG).

zaterdag 25 januari 2020

Wijziging Participatiewet: taaleis: verhoog het taalniveau van klantmanagers en werkcoaches


7. Taaleis: minimaal maatschappelijk aanvaardbaar niveau
In de Memorie van Toelichting wordt de taaleis in verband gebracht met participatieverplichtingen in het kader van de re-integratie, sociale activering en de tegenprestatie.[1] Hiermee wordt gevolg gegeven aan de motie-Raemakers.[2] Het wordt aan gemeenten overgelaten om de taaleis te integreren in de re-integratie, sociale activering en tegenprestatie. Het minimumniveau van de taaleis wordt naar beneden afgesteld, op niveau 1F.

Vooraleerst moet het volgende worden opgemerkt. Re-integratietrajecten en tegenprestatieverplichtingen mogen de erkende, door DUO met studiefinanciering te ondersteunen cursussen, gericht op het afleggen van het staatsexamen NT2-Nederlands, niet vervangen. Anders dan re-integratietrajecten en tegenprestatieverplichtingen, kunnen de NT2-trajecten van opleidingsinstituten die te vinden zijn op www.ikwilinburgeren.nl, in aanmerking komen voor een kwaliteitskeurmerk. Erkende scholen die beschikken over het aanvullende ‘Blik op Werk’-keurmerk, richten zich op duurzame arbeidsparticipatie. 

Om te bereiken dat re-integratietrajecten, additionele arbeid in het kader van een tewerkstelling en tegenprestatieverplichtingen effectief zijn om de taalvaardigheid van uitkeringsgerechtigden te bevorderen, moet de waarborg worden gegeven dat de omgeving waarbinnen deze activiteiten moeten worden uitgevoerd, aan een minimaal maatschappelijk aanvaardbaar niveau voldoet. In de Participatiewet moet een bepaling worden opgenomen die voorschrijft dat klantmanagers en werkcoaches minimaal over C2-niveau beschikken. Thans is dat niet het geval. Ik vind het verbijsterend om een brief onder ogen te krijgen waarin een klantmanager van Nederlandse afkomst schrijft dat zij ‘een bepaald gegeven niet uit het hooft weet’ en dat een andere klantmanager telefonisch mededeelt dat zij ‘de gevraagde informatie niet ken gaan lopen zoeken’.

Ook is cruciaal dat overige participanten binnen re-integratietrajecten, het uitvoeren van additionele werkzaamheden gericht op arbeidsinschakeling en tegenprestatieverplichtingen, minimaal voldoen aan B2-niveau. Beschikken werkcoaches en overige participanten niet  over het niveau B2-Nederlands, dan is het voor een uitkeringsgerechtigde niet zinvol om deel te nemen aan het betreffende traject. Het vouwen van dozen in een omgeving met medeparticipanten die zich niet kunnen uiten in beschaafd Nederlands, kan niet bijdragen aan het bereiken van een maatschappelijk aanvaardbaar taalniveau.


[1] MvT Wetsvoorstel wijziging Participatiewet in verband met het verbeteren van ondersteuning van mensen in de bijstand, p. 2-3.
[2] Kamerbrief betreffende de uitvoering van de motie-Raemakers c.s. over meedoen vanuit de bijstand, 6 november 2019, p. 3.

vrijdag 24 januari 2020

Wijziging Participatiewet: sancties: willekeur bij de toetsing van dringende redenen en bij toepassing van de inkeerregeling


6. Sancties: willekeur bij de toetsing van dringende redenen en de toepassing van de inkeerregeling
Als de uitkeringsgerechtigde naar het oordeel van de klantmanager of het uitvoerende orgaan niet aan de participatieverplichtingen voldoet, dan kan de uitkering worden verlaagd (art. 18 lid 2 Participatiewet) of ingetrokken (‘100%-verlaging’, art. 18 lid 5 in verband met lid 4 Participatiewet). Het punitieve karakter werkt contraproductief. Door te dreigen met  financiële sancties wordt een grotere uitstroom uit de uitkering beoogd, maar het tegengestelde effect wordt hiermee bereikt.[1]
  
De Inspectie heeft geconstateerd dat gemeenten in hun verordeningen niet of nauwelijks criteria hebben aangelegd ter beoordeling van het ontbreken van verwijtbaarheid (art. 18 lid 9 Participatiewet) of de aanwezigheid van dringende redenen om af te zien van de intrekking van de uitkering (art. 18 lid 10 Participatiewet). Bij gebreke van regelgeving ligt het initiatief voor het maken van een afweging bij de klantmanager.[2] Om deze willekeur aan banden te leggen, moet in de Participatiewet worden bepaald dat gemeenten beleid dienen te ontwikkelen ten aanzien van de toetsing van de verwijtbaarheid en de aanwezigheid van dringende redenen. 

Zoals ik eerder heb opgemerkt, kan langdurige ziekte de uitkeringsgerechtigde belemmeren in het functioneren, waardoor de uitkeringsgerechtigde niet in staat is om te voldoen aan alle opgelegde verplichtingen. Dit is een reden om aan te nemen dat de uitkeringsgerechtigde geen verwijt treft. Gemeenten gaan, bij gebreke van geüniformeerd beleid ten aanzien van de plicht om de aanwezigheid van verwijtbaarheid te onderzoeken, zeer uiteenlopend om met de toepassing van hoor en wederhoor.[3] Ook de inkeerregeling (art. 18 lid 11 Participatiewet) is thans aan willekeur onderworpen. Aanscherping van de inkeerregeling is vereist, door de termijn en voorwaarden voor het indienen van een herzieningsverzoek te uniformeren.

Verhuisplicht: een dode letter die geschrapt kan worden
De verhuisplicht van 18 lid 4 onder e Participatiewet is niet werkbaar. Een verhuisplicht kan worden opgelegd als de uitkeringsgerechtigde een arbeidsovereenkomst voor de duur van minimaal één jaar kan krijgen en de netto beloning minimaal de voor hem geldende netto bijstandsnorm bedraagt. Het niet naleven van de verhuisplicht zou met intrekking van de uitkering moeten worden gesanctioneerd. Terecht wijzen gemeenten de verhuisplicht af als een theoretische bepaling die bij tenuitvoerlegging tot een onacceptabele aantasting van het netwerk van de uitkeringsgerechtigde zou leiden. De verhuisplicht stuit vooral op grote financiële bezwaren. Aangezien een beloning gelijk aan de bijstandsnorm voldoende wordt geacht om een verhuisplicht op te leggen, is het inkomen van de betrokkene ontoereikend om te kunnen verhuizen. Om een betrokkene financieel in staat te stellen om te kunnen verhuizen, moet bijzondere bijstand worden toegekend onder toepassing van art. 35 Participatiewet. Ik geef in overweging om de verhuisplicht te schrappen, omdat deze verplichting als een dode letter wordt beschouwd.


[1] Sociaal en Cultureel Planbureau, Samenvatting Eindevaluatie van de Participatiewet, 19 november 2019, p. 18.
[2] Inspectie SZW, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Handhaving arbeidsverplichtingen, juni 2017, p. 8.
[3] Inspectie SZW, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Handhaving arbeidsverplichtingen, juni 2017, p. 25.

woensdag 22 januari 2020

Wijziging Participatiewet: vul tegenprestatie in met activiteiten die wél perspectief bieden


5. Tegenprestatie
De tegenprestatie wordt door de VVD beschouwd als een aan de re-integratie verwant instrument, getuigde de leus van de VVD ‘Door een tegenprestatie te leveren, heb je meer kans om weer volledig aan het werk te gaan’ (spreuk geplaatst op de Facebookpagina van de VVD, 21 november 2019). Deze aanname vindt, zoals bekend, geen onderbouwing in de bevindingen van het SCP. 

Ik onderschrijf dat de tegenprestatie moet worden ingevuld met activiteiten die perspectief bieden. De tegenprestatie moet niet worden ingevuld met onzinvrijwilligerswerk of nutteloze activiteiten zoals knijpers verpakken, koffie schenken voor een nationale vereniging voor ouderen waar wordt geruzied over het gebruik van het keukentje door rivaliserende vrijwilligsters, was opvouwen of verkeersborden poetsen aan de rand van een dorpsweg.

Vul de tegenprestatie in met erkende studies om de uitstroom uit de uitkering te bevorderen. Hiermee wordt invulling gegeven aan art. 18 lid 4 onder f Participatiewet. Gemeenten geven aan geen middelen ter beschikking te willen stellen om invulling te geven aan art. 18 lid 4 onder f Participatiewet. Gemeenten achten het slechts van belang dat de cliënt beschikbaar is voor algemeen geaccepteerde arbeid, waarvoor niet meer dan basisvaardigheden zijn vereist.[1] 

Deze tendens om uit te gaan van basale vaardigheden voor ‘algemeen geaccepteerde arbeid’ strookt niet met het uitgangspunt dat een beroep wordt gedaan op de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde. Het uitgangspunt dat de uitkeringsgerechtigde niet meer kan dan leren dan basale vaardigheden en niet willen investeren in de uitstroom van uitkeringsgerechtigden, werkt marginaliserend. Scholing gericht op de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde dient niet slechts uitstroom te stimuleren, maar ook het verdienmodel te verbeteren en daarmee een verhoging van de belastingopbrengst te bevorderen. Uit de informatiepagina van het Inlichtingenbureau Utrecht blijkt dat werken voorrang dient te krijgen op scholing, omdat gesteld wordt dat werken de 'snelste methode' is om mensen uit de uitkering te krijgen. Het Inlichtingenbureau controleert de inschrijving van uitkeringsgerechtigden aan hogescholen en universiteiten, om gemeenten in staat te stellen te bepalen of het volgen van hoger onderwijs door uitkeringsgerechtigden een hindernis vormt voor een zo snel mogelijke uitstroom uit de uitkering. Welwillenden die voornemens zijn een opleiding met baangarantie te volgen, maar die daarvoor géén toestemming van de gemeente krijgen, ervaren deze tegenwerking als een nodeloze vertraging van de uitstroom uit de bijstand.[2]

Door invulling te geven aan de gedwongen tegenprestatie met erkende studies, kunnen bovendien sectorale deficiënties in Nederland worden weggewerkt. Met het verplicht laten volgen van een docentenopleiding kan het lerarentekort worden weggewerkt; hetzelfde geldt voor de tekorten in de zorg. Aanbevelenswaardig acht ik het voorstel om in het kader van de tegenprestatie een schuldhulpverleningstraject op te leggen aan uitkeringsgerechtigden met schuldenproblematiek. Daarbij moet wel de kanttekening worden geplaatst, dat het niet consequent is om enerzijds de aanpak van schulden van uitkeringsgerechtigden centraal te stellen en anderzijds de schulden van een uitkeringsgerechtigde te laten stijgen door een 100%-vermindering van de uitkering op te leggen indien de uitkeringsgerechtigde naar het oordeel van de uitvoerende instantie niet aan de re-integratieverplichtingen of de verplichte tegenprestatie voldoet. 
 
Voor bijstandsgerechtigden die hulp aan naasten moeten verlenen, is de tegenprestatie niet van toepassing. Dit dient zo blijven. Gezien de bezuinigingen op de WMO, is het pure noodzaak dat familieleden die hulpbehoevend zijn, de ondersteuning voor de levensbehoeften van de uitkeringsgerechtigde ontvangen. Deze persoonlijke hulpverlening is géén vervanging voor middelen die verstrekt zouden moeten worden, maar een noodoplossing voor het wegnemen van problemen die zijn ontstaan door bezuinigingen.


[1] Inspectie SZW, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Handhaving arbeidsverplichtingen, juni 2017, p. 10 en 24.
[2] Sociaal en Cultureel Planbureau, Samenvatting Eindevaluatie van de Participatiewet, 19 november 2019, p. 6.