woensdag 21 juni 2017

Executierecht (2). Executoriaal beslag op roerende zaken, niet-registergoederen

Overzicht
1. Beslaglegging;
2. Bescherming beslaglegger tegen vervreemding;
3. Baten;
4. Verzet tegen executieverkoop;
5. Opvolgende executoriale beslagen;
6. Executoriaal beslag onder de schuldeiser zelf.

1. Beslaglegging
1.1. Exploot

Het beslag op roerende zaken die geen registergoederen zijn (waaronder niet teboekgestelde schepen), moet worden voorafgegaan door een exploit van een deurwaarder, waarbij aan de schuldenaar het bevel wordt gedaan om binnen twee dagen aan de executoriale titel te voldoen. Na die termijn kan het beslag worden gelegd (art. 439 lid 1 Rv). Het is gebruikelijk dat het bevel bij de betekening van de executoriale titel wordt gedaan, zodat aan de formaliteit van art. 439 lid 2 Rv is voldaan. De executant wordt geacht domicilie te kiezen ten kantore van de deurwaarder of een advocaat (439 lid 3 Rv). Het exploit moet, op straffe van nietigheid, aan de formaliteiten van art. 440 Rv voldoen.

1.2. Specificatie zaken in proces-verbaal

De deurwaarder dient op het moment van het beslag, of uiterlijk op de volgende dag, een nauwkeurige specificatie van de zaken in het proces-verbaal op te maken. Het proces-verbaal wordt binnen drie dagen aan de geëxecuteerde betekend. Als er een bewaarder is (vgl. art. 446 Rv; zie voor de gerechtelijke bewaring art. 853-861 Rv), dan ontvangt deze ook een exemplaar. Van de inbewaringgeving wordt een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt (art. 446 lid 2 Rv).

1.3. Beslagverboden
Géén beslag mag worden gelegd op de goederen, genoemd in art. 436 Rv en de roerende zaken, genoemd in art. 447 en 448 lid 1 Rv. In het belang van de geëxecuteerde kan op art. 448 lid 1 Rv een uitzondering worden gemaakt.

2. Bescherming beslaglegger tegen vervreemding: blokkerende werking

Wordt de zaak na het executoriaal beslag vervreemd, bezwaard, onder bewind gesteld of verhuurd, dan kunnen deze rechtshandelingen niet tegen de executant worden ingeroepen (art. 453a lid 1 Rv). Rechten door een derde, anders dan om niet verkregen, worden geëerbiedigd, mits de zaak in zijn handen is gekomen en toen hij te goeder trouw was; zie ook art. 3:45 BW (actio Pauliana). Is de zaak niet overgedragen aan de verkrijger, dan geldt de uitzondering van art. 453a lid 2 Rv dus niet.

Hoe dient de blokkerende werking te worden opgevat, als de derde-verkrijger respectievelijk de schuldenaar zelf failliet worden verklaard? Kan de beslaglegger aan art. 453a lid 1 Rv de bevoegdheid ontlenen om het beslag voort te zetten buiten de paritas creditorum? Belangrijk is om te beseffen dat de blokkerende werking níet inhoudt, dat de schuldenaar beschikkingsonbevoegd is. Hij kan gedurende het beslag dus wel vervreemden. Of de beslaglegger buiten de paritas creditorum om zijn recht kan effectueren,

1. Schuldenaar A verkoopt een roerende zaak aan derde-verkrijger D. De zaak wordt constitutum possessorium geleverd aan D. Vervolgens failleert schuldenaar A.
De regel van art. 453a lid 1 dat een na de inbeslagneming tot stand gekomen vervreemding niet tegen de beslaglegger kan worden ingeroepen, brengt mee dat de beslaglegger bevoegd blijft zijn door de inbeslagneming ingeleide uitoefening van zijn recht zich op de in beslag genomen zaak te verhalen voort te zetten, ook al maakt die zaak geen deel meer uit van het vermogen van de schuldenaar. De beslaglegger behoudt die bevoegdheid ook indien de schuldenaar in staat van faillissement wordt verklaard, omdat de niet meer tot het vermogen van de schuldenaar behorende zaak niet door het algemene faillissementsbeslag wordt getroffen en het beslag van de schuldeiser dan ook niet op de voet van art. 33 lid 2 Fw vervalt.

Het faillissement treft het beslagen goed niet, omdat het goed aan de derde-verkrijger is vervreemd en constitutum possessorium is geleverd aan de derde. Het voordeel daarvan is voor de beslaglegger dat hij zijn beslag voort kan zetten, omdat het goed uit het vermogen van de schuldenaar is gebracht. Dat de zaak c.p. is geleverd en dus niet feitelijk is overhandigd, doet daar niet aan af.

Een ander beeld ontstaat wanneer de derde-verkrijger failleert:

2. Schuldenaar A verkoopt een roerende zaak aan derde-verkrijger D. De zaak wordt constitutum possessorium geleverd aan D. Vervolgens wordt zowel schuldenaar A als derde-verkrijger D failliet verklaard (waargebeurd verhaal).
Indien de derde-verkrijger in staat van faillissement wordt verklaard en de beslagen zaak daarmee in de boedel van dat faillissement valt, heeft het bepaalde in art. 33 lid 2 Fw tot gevolg dat de beslaglegger die zaak niet meer met een beroep op art. 453a lid 1 zelf kan uitwinnen alsof er geen faillissement was. Zijn uit deze bepaling voortvloeiende verhaalsbevoegdheid is weliswaar niet tenietgegaan, maar kan nog slechts door de curator worden uitgeoefend. De beslaglegger kan, ook al is de gefailleerde niet zijn schuldenaar, in het faillissement opkomen voor zijn vordering uitsluitend om daarin naar de hem toekomende rang te worden erkend als bevoorrecht op de opbrengst van de zaak. Dit brengt mee dat de beslaglegger, nadat de curator de zaak te gelde heeft gemaakt, geen aanspraak heeft op afzonderlijke uitkering van de opbrengst of verdeling daarvan op de voet van art. 481 e.v. , maar het hem toekomende langs de weg van de uitdelingslijst zal ontvangen.

Nu heeft de beslaglegger pech. De roerende zaak is uit het vermogen van schuldenaar A en in het vermogen van derde-verkrijger D gebracht. Dat het goed niet feitelijk is overhandigd aan D, maakt geen verschil. Het gehele vermogen van D, dus ook de te overhandigen zaak, valt in het faillissement (art. 33 Fw). De beslaglegger moet zich dus aansluiten bij de concurrenten.
(HR 20 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7729 (Ontvanger/De Jong), r.o. 3.4-3.5).

3. Baten
De baten die door de zaak zijn voortgebracht ná het beslag, vallen mede onder het beslag (art. 455 lid 1 Rv), evenals vergoedingen die ná het beslag in de plaats van de zaak zijn getreden (art. 455a Rv). Bestaat de bate uit een vordering van de geëxecuteerde op een derde, dan dient het beslag eerst aan de derde te worden betekend, met toepassing van art. 475i, 476 en 478 Rv.

4. Verzet tegen executieverkoop
Behoort de beslagen zaak geheel of ten dele toe aan een ander, of kan een ander ten aanzien van de zaak een recht geldend maken dat door de executant geëerbiedigd moet worden, dan kan deze persoon zich tot het moment van verkoop, tegen de executieverkoop verzetten (art. 456 Rv). De geschillenprocedure van art. 438 Rv wordt gevolgd. Hij riskeert daarmee tot schadevergoeding te worden veroordeeld (art. 456 lid 2 Rv).

Legt de executant beslag op een zaak die zich onder een derde bevindt en beroept deze zich erop dat hij het beslag wegens de vorm ervan, of een hem (ten aanzien van de zaak) toekomend recht, niet hoeft te dulden, dan dienen de regels voor het leggen van derdenbeslag te worden gevolgd (art. 461d Rv).

5. Opvolgende executoriale beslagen
Tot op het tijdstip van de executieverkoop, kan opnieuw beslag op de zaak worden gelegd. De beslaglegger dient het beslag onverwijld aan de deurwaarder van het eerdere beslag te betekenen (art. 457 lid 1 Rv). Is het eerdere beslag gelegd op de grondslag van het Sv, dan dient de beslaglegger het door hem later gelegde beslag te betekenen aan het parket van het OM. De bepalingen voor zaakvervanging (art. 455a Rv) gelden ook voor volgende executoriale beslagen (art. 457 lid 3 Rv).

De zaak wordt verkocht door de beslaglegger die het oudste executoriaal beslag heeft gelegd (art. 458 lid 1 Rv). Blijft de executant in gebreke om binnen vier weken na afloop van de termijn van art. 462 de verkoop tot stand te brengen, dan is iedere beslaglegger die een executoriale titel heeft, bevoegd om de executie over te nemen. Daartoe dient hij zijn voornemen bij exploot aan de executant en geëxecuteerde aan te zeggen; aan de executant dient bovendien een redelijke termijn voor het alsnog verkopen van de zaak te worden gesteld (art. 459 Rv). Zijn er meer beslagleggers die overname verlangen, dan is slechts degene die het oudste executoriaal beslag heeft gelegd, bevoegd. De voorzieningenrechter kan op verzoek van de meeste gerede partij, anders bepalen.

De verkoop van de zaak wordt geregeld door de art. 463-474 Rv.

5.1. Pandrecht
Pandhouders hebben voorrang (art. 3:278 BW). Is de beslagen zaak verpand en is de pandhouder bevoegd om tot executie over te gaan, dan kan hij de executie overnemen. De hoogst gerangschikte pandhouder is bevoegd de zaak te executeren (art. 461a lid 2 Rv). De pandhouder die gebruik wil maken van zijn bevoegdheid tot executie, dient uiterlijk op het tijdstip van de verkoop, exploot uit te brengen aan de beslaglegger (art. 461a lid 3 Rv). Als deze aanzegging bij exploot niet tijdig wordt gedaan, is de beslaglegger bevoegd om de zaak te verkopen. De pandhouder behoudt echter voorrang op de opbrengst, zoals voortvloeit uit zijn positie.

Heeft de pandhouder krachtens zijn pandrecht de zaak geëxecuteerd en zijn er beperkt gerechtigden of beslagleggers als bedoeld in art. 3:253 lid 1 BW, derde volzin, dan wordt het overschot van de netto-opbrengst aan hen uitgekeerd na afhouding van het bedrag waar de pandhouder recht op heeft (art. 490b lid 1 Rv).

5.2. Verdeling van de executieopbrengst en samenloop beslagen
De verdeling van de opbrengst van de executie van de roerende zaak wordt geregeld door de artikelen 480-490d Rv. Ontstaat er onenigheid over de verdeling van de opbrengst, dan kan de meest gerede partij aan de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen welker gebied de executie heeft plaatsgehad, de benoeming van een rechter-commissaris verzoeken (art. 481 lid 1 Rv). De rechter-commissaris maakt een staat van verdeling op (art. 483 Rv). Bij bevelschrift wordt de houder van de netto-opbrengst gelast om aan de schuldeisers en geëxecuteerde uit te betalen. De bevelschriften worden in executoriale vorm uitgegeven (art. 485 Rv).

Omdat beslag, anders dan pand- of hypotheekrecht (art. 3:278 BW), géén voorrang schept, zijn beslagleggers onderling gerechtigd om naar evenredigheid van ieders vordering in de netto-opbrengst van de executie te delen (art. 3:277 lid 1 BW).

5.2.1. Tegenspraak bij onenigheid over staat van verdeling
Is er naar aanleiding van de staat van verdeling wederom onenigheid, dan richten de partijen hun tegenspraak tot de rechter-commissaris, door middel van aantekening op diens proces-verbaal (art. 485 Rv). Als de partijen niet kunnen worden verenigd, kan de rechter-commissaris, voor zover het geschil nog niet aanhangig is gemaakt, verwijzen naar de rechtbank (art. 486 Rv).  Let erop, dat de genoemde procedure géén hoger beroep betreft. Hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris is niet mogelijk (art. 490d Rv).

6. Executoriaal beslag onder de schuldeiser zelf
De rechtsfiguur van de verrekening maakt beslag op een zaak van de geëxecuteerde, gelegd onder de executant, overbodig: kan de vordering van schuldeiser op de schuldenaar tegen een vordering van laatstgenoemde op de schuldeiser worden weggestreept, dan behoeft immers niet aan de regels van het executierecht te worden voldaan.

Wanneer de schuldenaar niet met de schuldeiser kan verrekenen, of wanneer er meerdere schuldeisers zijn die een executoriale titel tot beslag hebben, biedt het "eigen beslag" uitkomst.
Aangezien het te leggen beslag zich uitstrekt over roerende zaken, dus ook op vorderingen betrekking heeft, geeft art. 479h Rv de volgende regel:

Een schuldeiser kan beslag leggen op:
a. vorderingen die de schuldenaar op hem heeft;
b. vorderingen die de schuldenaar uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen;
c. aan de schuldenaar toebehorende roerende zaken, niet-zijnde registergoederen, die de schuldeiser voor de schuldenaar onder zich heeft.

Het beslag dient bij exploot te worden gelegd (art. 479i Rv). De schuldeiser dient de beslagverboden van art. 475a lid 1 en 2 Rv in acht te nemen, evenals de beslagvrije voet (art. 475b-475h Rv).

De schuldeiser is bevoegd om veertien dagen na de beslaglegging, de door hem aan de geëxecuteerde verschuldigde goederen of af te geven zaken, over te geven aan de deurwaarder, om de executie te voltrekken (art. 479j Rv). Zijn er andere schuldeisers die beslag op de zaak hebben gelegd, dan wordt de samenloopregeling bij derdenbeslag toegepast (art. 478 Rv).