donderdag 29 juli 2021

Aërogene verspreiding van COVID, asymptomatische verspreiding en mondkapjes: wetenschappelijk bewijs

Verspreiding van COVID via aërosolen: de hoofdzakelijke, onder wetenschappers algemeen bekende verspreidingsroute
Verspreiding van SARS-CoV-2, het virus dat tot de ziekte COVID-19 leidt, vindt plaats via de aërogene transmissieroute (Reducing transmission of SARS-CoV-2, Science Vol. 368, Issue 6498, 26 juni 2020). Dit houdt in dat het virus wordt overgebracht door ademhalings- en spraakdruppels en door vaste deeltjes die door aërosolvorming via de lucht kunnen worden verspreid. Personen met SARS-CoV-2-infectie ademen miljoenen virusdeeltjes (RNA in nuclei) per uur uit (COVID-19 patients in earlier stages exhaled millions of SARS-CoV-2 per hour, Clinical Infectious Diseases Vol. 72, Issue 10, 2021). Sinds 1946 is algemeen bekend dat ademhalen en praten uitstoot van grote hoeveelheden aërosolen veroorzaken (The size and the duration of air-carriage of respiratory droplets and droplet-nuclei, Journal of Epidemiology and Infection, J.P. Duguid, september 1946). Arbeidsplaatsen en andere “indoor” instellingen vormen een groot risico ten aanzien van de verspreiding van het virus via aërogene route (The flow physics of COVID-19, Journal of Fluid Mechanics Vol. 894, 10 juli 2020). Aërosolen leggen een afstand van 8 meter af via een “turbulent gas cloud” (Turbulent Gas Clouds and Respiratory Pathogen Emissions: Potential Implications for Reducing Transmission of COVID-19, L. Bourouiba, JAMA 2020;323(18):1837-1838).

 Wat is het belang van beperking van aërogene transmissie van SARS-CoV-2?
1. SARS-CoV-2 kan tot wel 3 uur lang stabiel blijven in de lucht (Van Doremalen, 2020; zie ook Morawska, 2020). Accumulatie en duur van de aanwezigheid van virale aërosolen vergroten de kans op succesvolle infectie van personen;
2. Juist SARS-CoV-2 is, van alle geteste virussen, het meest stabiel in aërogene vorm. SARS-CoV-2-aërosolen kunnen tot wel 16 uur infectief zijn (Persistence of SARS-CoV-2 in Aerosol Suspensions, Emerging Infectious Diseases, Vol. 26, Number 9, September 2020);
3. De aërogene besmettingsroute is van invloed op de ernst van de ziekte die wordt veroorzaakt door  SARS-CoV-2. Aërosolen zijn klein genoeg om direct de longblaasjes te bereiken (alveoli). De besmetting kan hierdoor ernstiger uitpakken, omdat het virus niet gedetecteerd wordt en het lichaam faalt om op tijd een immuunreactie op gang te brengen (Particle size and pathogenicity in the respiratory tract, Virulence, 4 (8) (2013), zie ook "COVID-19 vulnerability: the impact of genetic susceptibility and airborne transmission", Human Genomics, 2020; 14: 17).

Waarom thuisblijven bij klachten te laat is: asymptomatische en presymptomatische besmetting
Het virus wordt asymptomatisch en presymptomatisch overgebracht; dit impliceert dat geïnfecteerde personen het virus verspreiden vóórdat zij klachten ontwikkelen (“SARS-CoV-2 transmission from people without COVID-19 Symptoms, JAMA Infectious Diseases 2021; 4(1)”, zie ook “Asymptomatic patients as a source of COVID-19 infections: A systematic review and meta-analysis, International Journal of Infectious Diseases Vol. 98, P180-186, September 01, 2020”).  De virale infectieve lading is vóór het optreden van symptomen het hoogst en wordt bemeten in de nasopharyngeale holte; concreet betekent dit dat de ademhaling en spraak verspreidingsroutes zijn en wel zonder dat sprake is van gezondheidsklachten. Op dag 5 vóórdat zich symptomen openbaren, is de infectieve lading op het piekpunt. Dat houdt in dat mensen binnen de eerste vijf dagen vanaf het moment van de infectie (in de incubatietijd) geïnfecteerd kunnen raken (High infectiousness immediately before COVID-19 symptom onset highlights the importance of continued contact tracing, eLife 2021). In 2020 en 2021 is deze bevinding herhaaldelijk bevestigd (Detection of air and surface contamination by SARS-CoV-2 in hospital rooms of infected patients, Nature communications, 29 mei 2020; Transmission of 2019-nCoV infection from an Asymptomatic Contact in Germany, NEJM 2019-20 (2020)). Uit de review van JAMA van januari 2021 blijkt dat asymptomatische personen verantwoordelijk zijn voor de helft van het aantal infecties met SARS-CoV-2 (SARS-CoV-2 Transmission From People Without COVID-19 Symptoms, JAMA Network Open 2021 Jan; 4(1)).

Mondkapjes werken: de wetenschappelijke onderbouwing
Preventie van transmissie van SARS-CoV-2 is slechts mogelijk door het dragen van mondneusmakers, adequate ventilatie en door aanvullende hygiënemaatregelen om verspreiding via oppervlakken te voorkomen. Maatregelen kunnen niet op zichzelf andere maatregelen vervangen. Bovendien is afstand houden géén maatregel om aërogene transmissie van SARS-CoV-2 tegen te gaan (Airborne transmission route of COVID-19: Why 2 Meters/6 Feet of Interpersonal Distance Could not be Enough, International Journal of Environmental Research and Public Health 2020 Apr; 17(8): 2932; Airborne transmission of SARS-CoV-2: The world should face the reality, Environment International 2020 Jun; 139:105730).

Mondneusmaskers zijn sinds 2008 effectief bevonden in de preventie van verspreiding van virussen (vgl. “COVID-19: Face masks and human-to-human transmission”, ISIRV 2020 Vol. 14, Issue 4; “Professional and Home Made Masks Reduce Exposure to Respiratory Infections Among the General Population”, PLoS One 2008; 3(7): e2618, uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van VWS). De bescherming die wordt geboden door mondneusmaskers van minimaal de categorie FFP2 is tweeledig: “inward protection” houdt in dat virale aërosolen worden gefilterd door het masker en zodoende de drager beschermen tegen inademing van infectief SARS-CoV-2-RNA in aërosolen; “outward protection” ofwel reductie bij de bron houdt in, dat anderen worden beschermd als een geïnfecteerde persoon een mondneusmasker draagt (The flow physics of COVID-19, Journal of Fluid Mechanics Vol. 894, 1 mei 2020). Het is dus zaak om source control in te zetten: voorkomen van verspreiding begint bij de bron (An evidence review of face masks against COVID-19, PNAS 2021 Jan 26; 118(4)). Mondneusmaskers reduceren een “turbulent jet”, een met kracht voorwaarts uitgestoten wolk van aëorsolen. Weliswaar bestaat er zelfs bij de N95-respirator enige kans op uitstoot van ademhalingsdruppels, maar lekkages komen in een minder schadelijke pluim opwaarts vrij (A schlieren optical study of the human cough with and without wearing masks for aerosol infection control, Journal of the Royal Society Interface 2009 Dec 6; 6(Suppl 6); zie ook Exhaled air dispersion during coughing with and without wearing a surgical or N95 mask, PLoS One 2012;7(12)).

N95-mondneusmaskers/-respirators vangen infectieve nuclei (de virale kernen die via aërosolen worden verspreid en zo infecteren) op effectieve wijze af (Airborne spread of infectious agents in the indoor environment, American Journal of Infection Control 2016 Sep 2; 44(9)). Het N95-masker is superieur als middel voor source control: de transmissie door middel van ademhalingsdruppels is in geval van een aansluitende N95 minder dan 0,1% (Low-cost measurement of face mask efficacy for filtering expelled droplets during speech, Science Advances Vol. 6 No. 36, September 2020; zie ook The Efficacy of medical masks and respirators against respiratory infection in healthcare workers, ISIRV 2017 Nov; 11(6): 511-517). Uit recent onderzoek blijkt dat alle mondneusmaskers “front throughflow” kunnen beperken met maar liefst 63% (Recent research on expiratory particles in respiratory viral infection and control strategies, Sustain Cities Soc. 2021 Oct; 73; Face Coverings, Aerosol Dispersion and Mitigation of Virus Transmission Risk, IEEE Open Journal of Engineering in Medicine and Biology Vol 2, 20 Jan 2021). N95 met een suboptimale fit biedt méér dan 90% filterefficiëntie, KN95 tussen de 53-85% filterefficiëntie en chirurgische maskers (met een blauw papiertje) 37-69% filterefficiëntie. De effectiviteit is afhankelijk van aanvullende factoren, zoals luchtstromen, ventilatie en bezetting van gesloten ruimten. De effectiviteit van maskers wordt verhoogd door adequate ventilatie en “source control”: als zowel de geïnfecteerde als de ander een masker draagt, wordt de kans op verspreiding verder gereduceerd (Filtration Efficiency, Effectiveness, and Availability of N95 Face Masks for COVID-19 Prevention, JAMA Internal Medicine 2020;180(12). N95-mondneusmaskers met een goede fit hebben 98,4% tot wel 99%  filtereffectiviteit (Efficacy of face masks neck gaiters and face shields for reducing the expulsion of simulated cough-generated aerosols, Aerosol Science and Technology Vol. 55, 2021, Issue 4), chirurgische maskers met bandjes die zelf aangespannen kunnen worden (níet de medische maskers met loops waar de oren doorheen moeten!) hebben een niet te onderschatten 71,5% filtereffectiviteit (EPA Researchers Test Effectiveness of Face Masks, Disinfection Methods Against COVID-19, United States Environmental Protection Agency, 2021).

In een klinische setting met patiënten met SARS-CoV-2 die een KF94 of N95 droegen, werden géén virale infectieve deeltjes aan de buitenkant van het masker aangetroffen, wat de effectiviteit van deze maskers als middel van source control wederom onderstreept (Effectiveness of surgical, KF94 and N95 respirator masks in blocking SARS-CoV-2: a controlled comparison in 7 patients, Infectious Diseases Vol. 52, Issue 12, 2020). Een sprekend geval waarin alle elementen van de dagelijkse praktijk aanwezig zijn, is dat van twee kappers met SARS-CoV-2 die met 139 klanten contact hebben gehad. Op het moment van contact met de klant, droegen zowel de kappers als de klanten een mondneusmaskers. Géén van de 139 klanten ontwikkelde COVID-klachten en 67 klanten die tijdens het contactonderzoek zijn getest, waren vrij van SARS-CoV-2-infectie (Absence of Apparent Transmission of SARS-CoV-2 from Two Stylists After Exposure at a Hair Salon With a Universal Face Covering Policy- Springfield, Missouri, May 2020, MMWR July 2020;69(28)). Het dragen van mondneusmaskers in de asymptomatische en presymptomatische face (= voordat COVID-verschijnselen optreden) reduceert het risico op transmissie in huishoudelijke settings (= gesloten gemeenschappelijke ruimtes) met 79% (Reduction of secondary transmission of SARS-CoV-2 in households by face mask use, disinfection and social distancing: a cohort study in Bejing, China, BMJ Global Health Vol. 5, Issue 5, May 2020).

Belangrijke realisatiepunten:
1. SARS-CoV-2 wordt verspreid vóórdat de besmette persoon klachten krijgt. Het risico op besmetting door een asymptomatische en presymptomatische persoon is het hoogst, want: mensen zijn het besmettelijkst vóordat zij gezondheidsklachten krijgen. De piek in de virale lading valt in de incubatietijd, dat is de tijd voordat zich klachten zoals hoesten, hoofdpijn of smaakverlies en reukstoornissen voordoen. Thuisblijven bij klachten werkt dus niet;
2. SARS-CoV-2 wordt verspreid via aërogene transmissie. Virale kernen (nuclei) verplaatsen zich via gassen en luchtstromen. Dit SARS-coronavirus blijft stabiel in de lucht. De kans op besmetting is onder meer afhankelijk van de ventilatie en het aantal personen in binnenruimten. Zoals duidelijk is geworden, kunnen mensen met een SARS-CoV-2-infectie wel miljoenen virale RNA-deeltjes per uur uitademen. Naarmate de lucht in een binnenruimte meer verzadigd is, neemt de kans op besmetting toe;
3. Het feit dat SARS-CoV-2 via aërogene route wordt verspreid, brengt mee dat geen enkele afstandsregel (“1,5 meter afstand/anderhalve meter-samenleving”) voldoende is. Hetzelfde geldt voor algemene hygiënemaatregelen zoals “handen wassen”: deze maatregel doet niets tegen de aërogene verspreiding van het coronavirus. Het model voor 1,5 meter afstand, gebaseerd op de theorie van Wells, schiet tekort omdat druppels zich niet zomaar door het luchtledige, ofwel geïsoleerd door de lucht vliegen, maar via een wolk van gassen en vocht worden verplaatst. Het werkelijke mechanisme wordt "multiphase turbulent gas cloud genoemd", waarmee wordt bedoeld dat ademhalingsdruppels, slijm, gassen uit de nabije omgeving en vocht zich verzamelen in de wolk. Afhankelijk van de luchtvochtigheid en temperatuur in de omgeving en de grootte van de virusdragende deeltjes, kan deze wolk wel 8 meter door de lucht reizen. Uiteindelijk dalen deeltjes neer op oppervlakken en blijven zij na evaporatie (verdamping van druppels tot gas) ongeveer 3 uur in de lucht hangen (droplet nuclei of aërosolen). De enige adequate maatregelen zijn: het dragen van mondneusmaskers van minimaal de categorie FFP2 en ventilatie.

maandag 26 juli 2021

Veilig werken ten tijde van corona: thuiswerken, reductie aërogene transmissie en werkgeversaansprakelijkheid

Najaar 2020/ voorjaar 2021 [repost]

Thuiswerken ten tijde van corona: een middel om werknemers veilige arbeid te bieden
De rechter heeft in het voorjaar van 2020 geoordeeld dat er niet zoiets bestaat als “het recht om de werkzaamheden uit een arbeidsbetrekking thuis te verrichten” (Rechtbank Gelderland, 16 juni 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:2954). De uitspraak is gebaseerd op het recht van vóór de SARS-CoV-2-/COVID-pandemie. Een legistische uitleg van het recht is dat er inderdaad geen wettelijke bepaling is waaraan werknemers een recht op thuiswerk kunnen ontlenen. In de context van de zaak is het begrijpelijk dat de werkzaamheden (verricht in het kader van de demonstratie van keukens) niet altijd in huiselijke setting kunnen plaatsvinden, maar er zijn uiteraard werkzaamheden die zich wel goed lenen om op afstand te worden gedaan.  Waar in deze zaak helaas geen recht aan wordt gedaan, is een wezenlijke kwestie: niet om een “recht om thuis te mogen werken”, maar om het bieden van een daadwerkelijk veilige werkplek ten tijde van deze pandemie.

De wetgever heeft geen algemeen wettelijk kader voor thuiswerken willen introduceren, ook niet om de onmogelijkheden en gevaren voor de volksgezondheid het hoofd te bieden. Wat zijn de mogelijkheden om thuiswerk in te zetten om veilige arbeid ten tijde van COVID te verzekeren? Werknemers die minimaal 26 weken in dienst zijn, kunnen de werkgever verzoeken om de arbeidsplaats te wijzigen (art. 2 lid 1 en lid 3 onder b Wet flexibel werken). Bij afwijzing van het verzoek om vanuit huis te werken, geldt dat de werkgever in overleg met de werknemer treedt (art. 2 lid 6 Wet flexibel werken). Uit art. 3 van de Wet flexibel werken volgt, dat het een werknemer vrijstaat om ook buiten rechte een verzoek tot werken vanuit huis in te dienen.

Uitgangspunt: risicogroepen dienen thuis te werken
Op de algemene informatiepagina van de Rijksoverheid is het advies afgegeven om werknemers zoveel mogelijk vanuit huis te laten werken, tenzij daar echt geen mogelijkheden toe zijn (“Thuiswerken in coronatijd”, Rijksoverheid). Het RIVM voorschrijft “risicogroepen” zonder meer om thuis te werken. Is dit niet mogelijk, dan dient contact te worden opgenomen met de bedrijfsarts. Werknemers die een verhoogd risico hebben op een ernstig verloop van COVID, hebben volgens de bijlage bij de LCI-richtlijn van het RIVM recht op extra bescherming. De bedrijfsarts kan in samenspraak met de werknemer bepalen, dat aanvullende voorzorgsmaatregelen nodig zijn om de veiligheid van de werknemer te garanderen (Aandachtspunten rondom inzet kwetsbare werknemers, Bijlage bij de LCI-richtlijn COVID).

Het risico concreet in beeld gebracht: aërogene transmissie is de hoofdzakelijke verspreidingsroute van SARS-CoV-2
Met het oog op het nog altijd ongehinderd circulerende SARS-CoV-2 dienen de risico’s op transmissie van het virus op de werkplek op de juiste wijze te worden ingeschat. Verspreiding van SARS-CoV-2, het virus dat tot de ziekte COVID-19 leidt, vindt plaats via de aërogene transmissieroute (Reducing transmission of SARS-CoV-2, Science Vol. 368, Issue 6498, 26 juni 2020). Dit houdt in dat het virus wordt overgebracht door ademhalings- en spraakdruppels en door vaste deeltjes die door aërosolvorming via de lucht kunnen worden verspreid. Personen met SARS-CoV-2-infectie ademen miljoenen virusdeeltjes (RNA in nuclei) per uur uit (COVID-19 patients in earlier stages exhaled millions of SARS-CoV-2 per hour, Clinical Infectious Diseases Vol. 72, Issue 10, 2021). Sinds 1946 is algemeen bekend dat ademhalen en praten uitstoot van grote hoeveelheden aërosolen veroorzaken (The size and the duration of air-carriage of respiratory droplets and droplet-nuclei, Journal of Epidemiology and Infection, J.P. Duguid, september 1946). Arbeidsplaatsen en andere “indoor” instellingen vormen een groot risico ten aanzien van de verspreiding van het virus via aërogene route (The flow physics of COVID-19, Journal of Fluid Mechanics Vol. 894, 10 juli 2020). Aërosolen leggen een afstand van 8 meter af via een “turbulent gas cloud” (Turbulent Gas Clouds and Respiratory Pathogen Emissions: Potential Implications for Reducing Transmission of COVID-19, L. Bourouiba, JAMA 2020;323(18):1837-1838).

Het virus wordt asymptomatisch en presymptomatisch overgebracht; dit impliceert dat geïnfecteerde personen het virus verspreiden vóórdat zij klachten ontwikkelen (“SARS-CoV-2 transmission from people without COVID-19 Symptoms, JAMA Infectious Diseases 2021; 4(1)”, zie ook “Asymptomatic patients as a source of COVID-19 infections: A systematic review and meta-analysis, International Journal of Infectious Diseases Vol. 98, P180-186, September 01, 2020”).  De virale infectieve lading is vóór het optreden van symptomen het hoogst en wordt bemeten in de nasopharyngeale holte; concreet betekent dit dat de ademhaling en spraak verspreidingsroutes zijn en wel zonder dat sprake is van gezondheidsklachten. Op dag 5 vóórdat zich symptomen openbaren, is de infectieve lading op het piekpunt. Dat houdt in dat mensen binnen de eerste vijf dagen vanaf het moment van de infectie (in de incubatietijd) geïnfecteerd kunnen raken (High infectiousness immediately before COVID-19 symptom onset highlights the importance of continued contact tracing, eLife 2021). In 2020 en 2021 is deze bevinding herhaaldelijk bevestigd (Detection of air and surface contamination by SARS-CoV-2 in hospital rooms of infected patients, Nature communications, 29 mei 2020; Transmission of 2019-nCoV infection from an Asymptomatic Contact in Germany, NEJM 2019-20 (2020)). Uit de review van JAMA van januari 2021 blijkt dat asymptomatische personen verantwoordelijk zijn voor de helft van het aantal infecties met SARS-CoV-2 (SARS-CoV-2 Transmission From People Without COVID-19 Symptoms, JAMA Network Open 2021 Jan; 4(1)).

Wat is het belang van beperking van aërogene transmissie van SARS-CoV-2?
1. SARS-CoV-2 kan tot wel 3 uur lang stabiel blijven in de lucht (Van Doremalen, 2020; zie ook Morawska, 2020). Accumulatie en duur van de aanwezigheid van virale aërosolen vergroten de kans op succesvolle infectie van personen;
2. Juist SARS-CoV-2 is, van alle geteste virussen, het meest stabiel in aërogene vorm. SARS-CoV-2-aërosolen kunnen tot wel 16 uur infectief zijn (Persistence of SARS-CoV-2 in Aerosol Suspensions, Emerging Infectious Diseases, Vol. 26, Number 9, September 2020);
3. De aërogene besmettingsroute is van invloed op de ernst van de ziekte die wordt veroorzaakt door  SARS-CoV-2. Aërosolen zijn klein genoeg om direct de longblaasjes te bereiken (alveoli). De besmetting kan hierdoor ernstiger uitpakken, omdat het virus niet gedetecteerd wordt en het lichaam faalt om op tijd een immuunreactie op gang te brengen (Particle size and pathogenicity in the respiratory tract, Virulence, 4 (8) (2013), zie ook "COVID-19 vulnerability: the impact of genetic susceptibility and airborne transmission", Human Genomics, 2020; 14: 17).

Belangrijke realisatiepunten:
1. SARS-CoV-2 wordt verspreid vóórdat de besmette persoon klachten krijgt. Het risico op besmetting door een asymptomatische en presymptomatische persoon is het hoogst, want: mensen zijn het besmettelijkst vóordat zij gezondheidsklachten krijgen. De piek in de virale lading valt in de incubatietijd, dat is de tijd voordat zich klachten zoals hoesten, hoofdpijn of smaakverlies en reukstoornissen voordoen. Thuisblijven bij klachten werkt dus niet;
2. SARS-CoV-2 wordt verspreid via aërogene transmissie. Virale kernen (nuclei) verplaatsen zich via gassen en luchtstromen. Dit SARS-coronavirus blijft stabiel in de lucht. De kans op besmetting is onder meer afhankelijk van de ventilatie en het aantal personen in binnenruimten. Zoals duidelijk is geworden, kunnen mensen met een SARS-CoV-2-infectie wel miljoenen virale RNA-deeltjes per uur uitademen. Naarmate de lucht in een binnenruimte meer verzadigd is, neemt de kans op besmetting toe;
3. Het feit dat SARS-CoV-2 via aërogene route wordt verspreid, brengt mee dat geen enkele afstandsregel (“1,5 meter afstand/anderhalve meter-samenleving”) voldoende is. Hetzelfde geldt voor algemene hygiënemaatregelen zoals “handen wassen”: deze maatregel doet niets tegen de aërogene verspreiding van het coronavirus. Het model voor 1,5 meter afstand, gebaseerd op de theorie van Wells, schiet tekort omdat druppels zich niet zomaar door het luchtledige, ofwel geïsoleerd door de lucht vliegen, maar via een wolk van gassen en vocht worden verplaatst. Het werkelijke mechanisme wordt "multiphase turbulent gas cloud genoemd", waarmee wordt bedoeld dat ademhalingsdruppels, slijm, gassen uit de nabije omgeving en vocht zich verzamelen in de wolk. Afhankelijk van de luchtvochtigheid en temperatuur in de omgeving en de grootte van de virusdragende deeltjes, kan deze wolk wel 8 meter door de lucht reizen. Uiteindelijk dalen deeltjes neer op oppervlakken en blijven zij na evaporatie (verdamping van druppels tot gas) ongeveer 3 uur in de lucht hangen (droplet nuclei of aërosolen). De enige adequate maatregelen zijn: het dragen van mondneusmaskers van minimaal de categorie FFP2 en ventilatie.

Op naar een COVID-beleid dat daadwerkelijk gericht is op preventie van SARS-CoV-2 op de werkvloer
Preventie van transmissie van SARS-CoV-2 is slechts mogelijk door het dragen van mondneusmakers, adequate ventilatie en door aanvullende hygiënemaatregelen om verspreiding via oppervlakken te voorkomen. Alle maatregelen moeten cumulatief worden getroffen en kunnen daarom niet op zichzelf andere maatregelen vervangen. Bovendien is afstand houden géén maatregel om aërogene transmissie van SARS-CoV-2 tegen te gaan (Airborne transmission route of COVID-19: Why 2 Meters/6 Feet of Interpersonal Distance Could not be Enough, International Journal of Environmental Research and Public Health 2020 Apr; 17(8): 2932; Airborne transmission of SARS-CoV-2: The world should face the reality, Environment International 2020 Jun; 139:105730).

Mondneusmaskers zijn sinds 2008 effectief bevonden in de preventie van verspreiding van virussen (vgl. “COVID-19: Face masks and human-to-human transmission”, ISIRV 2020 Vol. 14, Issue 4; “Professional and Home Made Masks Reduce Exposure to Respiratory Infections Among the General Population”, PLoS One 2008; 3(7): e2618, uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van VWS). De bescherming die wordt geboden door mondneusmaskers van minimaal de categorie FFP2 is tweeledig: “inward protection” houdt in dat virale aërosolen worden gefilterd door het masker en zodoende de drager beschermen tegen inademing van infectief SARS-CoV-2-RNA in aërosolen; “outward protection” ofwel reductie bij de bron houdt in, dat anderen worden beschermd als een geïnfecteerde persoon een mondneusmasker draagt (The flow physics of COVID-19, Journal of Fluid Mechanics Vol. 894, 1 mei 2020). Het is dus zaak om source control in te zetten: voorkomen van verspreiding begint bij de bron (An evidence review of face masks against COVID-19, PNAS 2021 Jan 26; 118(4)). Mondneusmaskers reduceren een “turbulent jet”, een met kracht voorwaarts uitgestoten wolk van aëorsolen. Weliswaar bestaat er zelfs bij de N95-respirator enige kans op uitstoot van ademhalingsdruppels, maar lekkages komen in een minder schadelijke pluim opwaarts vrij (A schlieren optical study of the human cough with and without wearing masks for aerosol infection control, Journal of the Royal Society Interface 2009 Dec 6; 6(Suppl 6); zie ook Exhaled air dispersion during coughing with and without wearing a surgical or N95 mask, PLoS One 2012;7(12)).

N95-mondneusmaskers/-respirators vangen infectieve nuclei (de virale kernen die via aërosolen worden verspreid en zo infecteren) op effectieve wijze af (Airborne spread of infectious agents in the indoor environment, American Journal of Infection Control 2016 Sep 2; 44(9)). Het N95-masker is superieur als middel voor source control: de transmissie door middel van ademhalingsdruppels is in geval van een aansluitende N95 minder dan 0,1% (Low-cost measurement of face mask efficacy for filtering expelled droplets during speech, Science Advances Vol. 6 No. 36, September 2020; zie ook The Efficacy of medical masks and respirators against respiratory infection in healthcare workers, ISIRV 2017 Nov; 11(6): 511-517). Uit recent onderzoek blijkt dat alle mondneusmaskers “front throughflow” kunnen beperken met maar liefst 63% (Recent research on expiratory particles in respiratory viral infection and control strategies, Sustain Cities Soc. 2021 Oct; 73; Face Coverings, Aerosol Dispersion and Mitigation of Virus Transmission Risk, IEEE Open Journal of Engineering in Medicine and Biology Vol 2, 20 Jan 2021). N95 met een suboptimale fit biedt méér dan 90% filterefficiëntie, KN95 tussen de 53-85% filterefficiëntie en chirurgische maskers (met een blauw papiertje) 37-69% filterefficiëntie. De effectiviteit is afhankelijk van aanvullende factoren, zoals luchtstromen, ventilatie en bezetting van gesloten ruimten. De effectiviteit van maskers wordt verhoogd door adequate ventilatie en “source control”: als zowel de geïnfecteerde als de ander een masker draagt, wordt de kans op verspreiding verder gereduceerd (Filtration Efficiency, Effectiveness, and Availability of N95 Face Masks for COVID-19 Prevention, JAMA Internal Medicine 2020;180(12). N95-mondneusmaskers met een goede fit hebben 98,4% tot wel 99%  filtereffectiviteit (Efficacy of face masks neck gaiters and face shields for reducing the expulsion of simulated cough-generated aerosols, Aerosol Science and Technology Vol. 55, 2021, Issue 4), chirurgische maskers met bandjes die zelf aangespannen kunnen worden (níet de medische maskers met loops waar de oren doorheen moeten!) hebben een niet te onderschatten 71,5% filtereffectiviteit (EPA Researchers Test Effectiveness of Face Masks, Disinfection Methods Against COVID-19, United States Environmental Protection Agency, 2021).

In een klinische setting met patiënten met SARS-CoV-2 die een KF94 of N95 droegen, werden géén virale infectieve deeltjes aan de buitenkant van het masker aangetroffen, wat de effectiviteit van deze maskers als middel van source control wederom onderstreept (Effectiveness of surgical, KF94 and N95 respirator masks in blocking SARS-CoV-2: a controlled comparison in 7 patients, Infectious Diseases Vol. 52, Issue 12, 2020). Een sprekend geval waarin alle elementen van de dagelijkse praktijk aanwezig zijn, is dat van twee kappers met SARS-CoV-2 die met 139 klanten contact hebben gehad. Op het moment van contact met de klant, droegen zowel de kappers als de klanten een mondneusmaskers. Géén van de 139 klanten ontwikkelde COVID-klachten en 67 klanten die tijdens het contactonderzoek zijn getest, waren vrij van SARS-CoV-2-infectie (Absence of Apparent Transmission of SARS-CoV-2 from Two Stylists After Exposure at a Hair Salon With a Universal Face Covering Policy- Springfield, Missouri, May 2020, MMWR July 2020;69(28)). Het dragen van mondneusmaskers in de asymptomatische en presymptomatische face (= voordat COVID-verschijnselen optreden) reduceert het risico op transmissie in huishoudelijke settings (= gesloten gemeenschappelijke ruimtes) met 79% (Reduction of secondary transmission of SARS-CoV-2 in households by face mask use, disinfection and social distancing: a cohort study in Bejing, China, BMJ Global Health Vol. 5, Issue 5, May 2020).

Juridische implicaties voor werkgevers
Op grond van art. 3 van de Arbeidsomstandighedenwet zijn werkgevers verplicht om een beleid te ontwikkelen dat is gericht op de veiligheid en gezondheid van werknemers. Een nadelige invloed mag niet worden uitgeoefend op de veiligheid van werknemers; risico’s moeten bij de bron worden beperkt (art. 3 lid 1 onder a en b Arbeidsomstandighedenwet). Blijkens artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet dient een risico-inventarisatie te worden uitgevoerd. Hieronder kan het risico op infectie met SARS-CoV-2 worden begrepen.

Genoemde bepalingen vallen onder de zorgplicht van de werkgever als bedoeld in art. 7:658 BW, dat onderdeel vormt van het aansprakelijkheidsrecht. De artikelen 3 en 5 van de Arbeidsomstandighedenwet zijn minimumvoorwaarden. De zorgplicht van de werkgever strekt verder: zelfs de voor de werkgever onbekende gevaren kunnen worden beschouwd als aansprakelijkheidsgrond ten behoeve van de bescherming van de werknemer tegen ziekten, ongevallen en schade. De aansprakelijkheid wordt gevestigd, als de schade die ontstaat verband houdt met de primaire werkzaamheden. De werkgever kan aansprakelijk worden gehouden, indien onvoldoende effectieve maatregelen zijn getroffen ter preventie van transmissie van SARS-CoV-2.



woensdag 14 juli 2021

Het scenario "Groepsimmuniteit/ongecontroleerde verspreiding" is in strijd met de grondrechten, maar Nederland heeft géén effectieve remedie

De mensenrechtelijke aspecten van het niet-bestrijden van een pandemie door de overheid

December 2020

Reeds in maart 2020 heeft het kabinet het scenario "Groepsimmuniteit" geïmplementeerd. Containment/indamming is zonder meer terzijde geschoven, om te kiezen voor het laten voortrazen van het ernstig trombotische SARS-virus onder de bevolking, zonder dat zicht was op vaccinatie of behandeling van COVID.

Hoewel mensen zich hebben laten wijsmaken dat sprake was en is van strikte lockdowns en strenge maatregelen, zijn er geen stringente beperkingen geweest om verspreiding van het virus tegen te gaan. De illusie maakt nog niet dat daadwerkelijk beperkingen in de vrijheid van burgers zijn opgelegd door de Staat. Nijpend is dat in 2020 op geen moment adequate maatregelen zijn opgelegd. Adequate maatregelen zijn het dragen van FFP2-mondneusmaskers, het testen in de presymptomatische fase, isolatie van geïnfecteerden, het traceren van contacten en het behandelen van infectiegevallen. Met de implementatie van deze maatregelen kan het dagelijks leven veilig doorgaan, daaronder de reguliere medische zorg begrepen. Dat géén effectieve maatregelen zijn getroffen omdat het scenario "Groepsimmuniteit" wordt nagestreefd, is in strijd met het recht op leven en de verplichting van de Staat om pandemieën te voorkomen en te bestrijden.

Anticiperen in een globalistische samenleving

Een regering die ervoor kiest om deel uit te maken van vergaande globalisering, dient zich bewust te zijn van gebeurtenissen op het internationale toneel die direct gevolgen hebben voor de natiestaat. Die verantwoordelijkheid kan niet bij de burger worden neergelegd, omdat deze niet bij machte is om mensen en middelen in te zetten in de bestrijding van pandemieën. Een regering kan niet afwachten tot een epidemie zich als een olievlek uitsmeert over de wereld en op het moment dat het virus binnen de landsgrenzen wordt gebracht, pas gaan nadenken over een aanpak. Voor een tweede SARS-epidemie werden de overheden sinds 2003 herhaaldelijk gewaarschuwd. Het RIVM heeft zichzelf in voorgaande jaren de verantwoordelijkheid opgelegd om toekomstige uitbraken van SARS te bestrijden. "We wisten niet dat het zo uit de hand zou lopen", of "Toen (februari 2020) wisten we nog niet dat het om SARS ging", zijn niet te verantwoorden uitspraken van professionals die zijn aangesteld om op deze situatie te anticiperen. Een overheid die meer dan 20.000 doden op de teller heeft staan door beleid, voldoet niet aan de plicht om de bevolking te beschermen tegen epidemieën.

Evenwel is er een onneembare leemte in het Nederlandse recht: Nederland kent géén effectieve remedie die de mensenrechten en grondrechten van burgers betekenis toekent. Het recht op bescherming tegen pandemieën en de plicht van de Staat om epidemieën en pandemieën te bestrijden, zijn holle frasen. 

De verantwoordelijkheid van de Staat voor bestrijding van pandemieën in een globalistische samenleving
De overheid heeft op meerdere manieren een grote impact op het verloop van een pandemie. In de eerste plaats zijn reizen van en naar hoogrisicogebieden vanaf maart 2020 toegelaten zonder dat quarantaine verplicht was. Het gebrek aan aanpak in deze eerste fase is bepalend geweest voor lokale transmissie binnen Nederland. In de tweede plaats is de overheid uitgerust met de macht om de allocatie van middelen en financiën te bepalen. De medische zorg kreeg géén persoonlijke beschermingsmiddelen toegewezen, omdat er een tekort zou zijn. Producenten die zich beschikbaar stelden om mondmaskers voor Nederland te fabriceren, kregen te maken met strikte eisen die een slagvaardige aanpak verhinderden. Ineens was daar vanuit het RIVM de campagne om mondkapjes te ontmoedigen: ze zouden 'schijnveiligheid' bieden of de gezondheid van de drager in gevaar brengen.

Ten derde is een grote groep burgers getroffen door het gebrek aan arbeidsgerelateerde bescherming. Met de ontkenning van aërogene transmissie van SARS-CoV-2 door het RIVM en de regering is de arbeidsbevolking bescherming tegen onnodige, ernstige risico's ontzegd. Ten vierde heeft de overheid te allen tijde een lockdown willen vermijden. Het virus werd gebagatelliseerd en er is geen daadwerkelijke lockdown opgelegd. Was er wel een lockdown opgelegd, dan hadden ondernemers een compensatie moeten krijgen voor onvoorziene omstandigheden die níet onder het normale ondernemersrisico vallen.

De grondwettelijke plicht van de Staat om pandemieën te bestrijden en de hoogste standaard van gezondheidszorg te bieden

De overheid heeft de grondwettelijke verplichting om de volksgezondheid te beschermen en dient daartoe alle nodige maatregelen te treffen (art. 22 Grondwet). De overheid heeft zich tevens aan internationaal recht verbonden door lid te worden bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR); volgens het IVESCR is de staat verplicht om epidemische ziekten te voorkomen, te behandelen en te bestrijden (art. 12 lid 2 onder c IVESCR) en omstandigheden te scheppen die één ieder in geval van ziekte geneeskundige bijstand en verzorging waarborgen (art. 12 lid 2 onder d IVESCR). Bovendien hebben staten rekening en verantwoording af te leggen en kwetsbare groepen bij te staan in het verkrijgen van toegang tot de hoogste standaard van gezondheidszorg (General Comment No. 14, "The right to the highest attainable standard of health care (Article 12 IVESCR)", Economic and Social Council E/C.12/2000/4).

"Discretionaire bevoegdheden".  Het ontbreken van een effectieve remedie om de mensenrechten te garanderen
Hoewel artikel 22 Grondwet, art. 12 IVESCR en art. 2 EVRM het recht op gezondheid en leven van burgers en de plicht van de Staat om endemische ziekten en pandemieën uit te roeien trachten te garanderen, blijken deze rechten ten tijde van COVID betekenisloos. In de eerste plaats zijn de verplichtingen van de Staat geformuleerd als positieve verplichtingen.

Positieve verplichtingen zijn te herkennen aan de zinsnede "Staten die partij zijn bij dit Verdrag, treffen alle maatregelen die nodig zijn om..." en "Iedere Staat dit partij is bij dit verdrag, verbindt zich om..."
Negatieve verplichtingen zijn verboden, in het verdragenrecht te herkennen als:  "De Staat onthoudt zich van..." In rechte zijn negatieve verplichtingen eerder af te dwingen dan positieve verplichtingen, omdat verboden meer absoluut zijn geformuleerd dan positieve verplichtingen, die nader dienen te worden ingevuld. Hoe gedetailleerder de regelgeving, hoe succesvoller het beroep van een burger op deze regels zal zijn bij een schending van de rechten door de Staat.

Een beroep op de bestuursrechter stuit af op "discretionaire bevoegdheden" van de Staat bij de invulling van positieve verplichtingen
Hoe zit het specifiek met het scenario "Groepsimmuniteit", wat inhoudt dat het virus onder de bevolking wordt verspreid, met overbelasting van de zorg, uitstel van reguliere ziekenhuiszorg, tienduizenden mensenlevens en Long COVID als consequentie? Een beroep op de bestuursrechter onder toepassing van artikelen 22 Grondwet, 2 EVRM en 12 IVESCR zal afstuiten op de "discretionaire bevoegdheid" van de Staat bij de invulling van de positieve verplichtingen.

De rechter in Nederland buigt zich niet over de stand van de wetenschap; een gevolg van het ontbreken van een wetenschappelijk onderlegd gerechtsinstituut voor de volksgezondheid

Omdat Nederland een gebrek heeft aan wetenschappelijk onderlegde (bestuurs)rechters, oordeelt de rechter in de regel dat hij "zich niet zal buigen over de stand van de wetenschap". Wat door het RIVM wordt aangevoerd, wordt niet inhoudelijk beoordeeld, noch volgt een toetsing van de referenties die het RIVM ten grondslag legt aan het gevoerde beleid (hoewel deze eenvoudig zijn te vinden in de voetnoten onder o.a. de LCI-richtlijnen!).

De "discretionaire bevoegdheid" van de overheid bij de invulling van de mensenrechten en grondrechten houdt in, dat de Staat een ruime bevoegdheid heeft ten aanzien van de invulling van beleid en de uitvaardiging van maatregelen. Hoe wetenschappelijk onhoudbaar het uitgevaardigde COVID-beleid ook is en hoe zeer het scenario groepsimmuniteit ook in strijd is met art. 22 Grondwet, art. 2 EVRM en art. 12 IVESCR, een effectieve remedie om deze fundamentele burgerrechten te garanderen, ontbreekt. De rechter zal meegaan in een eventueel verweer van de Staat dat evident inadequate maatregelen als "1,5 meter", "in de ellebogen niezen" en "geen handen schudden" volstaan om de plicht tot bestrijding van de pandemie invulling te geven. Dat géén van de genoemde maatregelen werken tegen aërogene verspreiding en dat de Staat alle kennis in huis heeft om sinds januari 2020 preventie van aërogene transmissie van SARS-CoV-2 te bewerkstelligen, wordt aan het oordeel van de rechter onttrokken door de "discretionaire bevoegdheid".

Voldoet de Staat aan de formeelrechtelijke criteria, dan staat de burger materieelrechtelijk met lege handen
De bestuursrechter zal nooit oordelen dat de Staat gehouden is om alle maatregelen te treffen die nodig zijn om de pandemie te bestrijden, noch zal de rechter aanwijzingen geven ter invulling van het beleid. Dat sinds de Urgenda-zaak en de SyRI-zaak het beeld is ontstaan dat rechters de Staat aanwijzingen kunnen opleggen ter invulling van verplichtingen die voortvloeien uit het verdragenrecht, getuigt in beide zaken van een foute lezing van het vonnis. Is hiermee de kous af? Het klinkt onaangenaam, maar de realiteit is dat effectieve rechtsbescherming een illusie is. Formeel voldoet de Staat aan alle criteria (de burger kan zich tot de rechter wenden, die niet inhoudelijk oordeelt maar wel zal stellen dat de Staat "alle mogelijke maatregelen heeft getroffen voor zover de stand van de wetenschap en de middelen dat toelaten, de rechter zal zich voorts niet buigen over wetenschappelijke inzichten..."), materieelrechtelijk staat de burger met lege handen.

Bij een kwestie waarbij de tijd wringt, zoals deze SARS-pandemie, is het ook nog een obstakel dat de formele procedure eerst moet worden uitgeput. Vóórdat deze kwestie bij het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) kan worden gebracht, moeten de procedure in eerste instantie tot en met cassatie worden doorlopen. Dat is een proces van jaren en die tijd heeft de bevolking niet. Zelfs als vanuit het oogpunt van het ontbreken van een effectieve remedie de kwestie direct bij het EHRM kan worden aangebracht, zal ook het EHRM weer oordelen dat de Staat een ruime "margin of appreciation" toekomt.

In de regel verklaart het EHRM burgers niet-ontvankelijk in een vordering, omdat de burger "persoonlijk en direct nadeel" moet lijden ("In order for an application to be admissible, applicant must be able to show that he is directly affected or reasonable evidence that a violation affecting an applicant personally will occur")

Voor burgers is het de facto onmogelijk om via het EHRM te bereiken dat positieve verplichtingen worden nageleefd ter waarboring van mensenrechten. De verzoeker moet bij een beroep op het EHRM aantonen dat hij/zij "persoonlijk direct wordt geraakt" of overtuigend bewijs leveren "dat een mensenrechtenschending die de burger persoonlijk direct zal treffen, plaats zal vinden".  Heeft de verzoeker géén wezenlijk nadeel geleden of kan het te lijden nadeel niet worden aangetoond, dan wordt de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek ("Individual applications" en "Admissibility criteria", art. 34 en 35 EVRM). Recentelijk is een burger die een beroep deed op het EHRM om de Staat te dwingen om de positieve verplichtingen na te leven, niet-ontvankelijk verklaard in de vordering (Le Mailloux v. France, appl. 18108/20).

De enige mogelijkheid (in rechte) die resteert voor burgers, is het beroep op de burgerlijke rechter uit hoofde van een vordering op grond van de Onrechtmatige Overheidsdaad (OD). Deze procedure is géén manier om te bewerkstelligen dat de Staat zal voldoen aan de plicht om deze pandemie te bestrijden, maar een vordering tot vergoeding van schade die is ontstaan doordat de Staat heeft nagelaten om te voldoen aan de verplichtingen tot bestrijding van de pandemie (art. 6:162 BW is het uitgangspunt). Is deze rechtsgang kansrijk? Het is meer dan waarschijnlijk dat een vordering op grond van de onrechtmatige overheidsdaad zal afstuiten op de vereisten van causaliteit, relativiteit en toerekenbaarheid, omdat de rechter zal oordelen dat het verband tussen handelen en schade in een te los verband tot elkaar staan.

Een schrijnend gebrek aan wetenschappelijk onderlegde juristen

Een belemmerende factor is het schrijnende gebrek aan wetenschappelijk onderlegde (gezondheids)juristen en "Staatsrechtsgeleerden" die géén enkele wetenschappelijke notie hebben. In plaats daarvan verzanden Nederlandse Staatsrechtjuristen in geneuzel over "we weten niet hoe de proportionaliteit van mondneusmaskers moet worden beoordeeld, omdat niet duidelijk is hoe noodzakelijk deze middelen zijn in de COVID-pandemie". Dergelijke opmerkingen worden geuit door juristen die zich niet hebben verdiept in de talrijke publicaties van Bourouiba, Marr, Morawska en Van Doremalen, of die niet begrijpend kunnen lezen (dat laatste is waarschijnlijker). De domste opmerking van 2020 komt van een professor Staatsrecht die mondneusmaskers ter preventie van aërogene transmissie van SARS vergelijkt met een boerkaverbod. Waarom worden zulke mensen nog gevraagd om hun "expertise" te delen, terwijl het juridisch betoog inhoudelijk op alle fronten faalt? Zelfs de uitleg van de grondrechten is een verkeerde lezing van art. 10 Grondwet en art. 8 EVRM. Door dergelijk geneuzel wordt de bestrijding van de pandemie alleen maar bemoeilijkt. Is het pure domheid, is het starheid van Staatsrechtsgeleerden die zich tijdens de pandemie ook eens willen laten gelden, of is het bewust meewerken aan het verspreidingsbeleid?

Conclusie
Hoewel het blijven volgen van het scenario-"Groepsimmuniteit/verspreiding van het SARS-virus onder de bevolking" in strijd is met het recht op leven, het recht op de hoogste standaard van de gezondheidszorg en de plicht van de Staat om deze pandemie te bestrijden (art. 22 Grondwet, art. 2 EVRM en art. 12 IVESCR), ontbreekt in Nederland een effectieve remedie om deze fundamentele mensenrechten te beschermen. De bestuursrechter legt de Staat niet op om adequate maatregelen te treffen, omdat in de "discretionaire bevoegdheid van de Staat om positieve verplichtingen vorm te geven", wordt toegepast om het beleid aan het oordeel van de rechter te onttrekken. Daarmee is de rechtsbescherming van de burger een illusie. De mogelijkheid om een vordering uit hoofde van de Onrechtmatige Overheidsdaad aan de burgerlijke rechter voor te leggen, zal afstuiten op causaliteitskwesties, relativiteitsvragen en het oordeel over de toerekenbaarheid van de geleden schade (het aantal onnodig gevallen slachtoffers, Long COVID en uitgestelde reguliere zorg door het toelaten van de verspreiding van het SARS-CoV-2-virus), omdat de rechter zal oordelen dat het verband tussen de geleden schade en het schadeveroorzakend handelen (nalaten) door de Staat in een te los verband tot elkaar staan.



donderdag 8 juli 2021

Repost: de SyRI's (Systemen Risico Indicatie) mogen nog altijd worden ingezet

December 2020

Nog steeds wordt het hardnekkige misverstand verspreid dat de rechter in de SyRI-zaak heeft geoordeeld dat het Systeem Risico Indicatie (SyRI) niet meer ingezet mag worden. De rechter heeft slechts bepaald dat de wetgeving waarop het instrument SyRI is gebaseerd, de SUWI-wetgeving, moest worden aangepast. Zelfs de VN-rapporteur trapte in de val van het niet-begrijpend lezen van het vonnis. Vele nieuwsmedia volgenden met deze blunder: het dictum (eindoordeel) van de rechtbank niet begrijpen en de fouten van anderen herhalen. Een rechter kán nooit een systeem buiten werking stellen en dat is ook helemaal niet de essentie. De essentie is: er moet een voldoende formeelrechtelijke basis zijn die tegemoetkomt aan de eisen in de Grondwet, het EVRM en de AVG. Iedere onderzoeksmethode moet proportioneel en subsidiair zijn aan de belangen die met het onderzoek worden gediend. Eén van de belangrijkste problemen met Big Data-analyse/de toepassing van "voorspellende algoritmen"/predictive policing/Machine Learning (allemaal toepassingen van Kunstmatige Intelligentie) is dat de datasets tot een onbetrouwbare uitkomst leiden. Juist daarom is het van belang dat dataverzamelaars en -verwerkers aan betrokkenen kunnen uitleggen waarom zij tot een bepaalde uitkomst van het onderzoek zijn gekomen.

Een korte terugblik op eerdere berichtgeving over dit specialisme (Privacyrechten bij de heimelijke inzet van Big Data-analyse en dataveillance): 

1. SyRI is in strijd met de EHRM-criteria, maar de lagere rechter zal het gebruik ervan rechtmatig oordelen (3 november 2019, prognose van de uitkomst in de SyRI-zaak);
2. Datamining, Machine Learning en voorspellende algoritmen: hoe geschikt zijn deze methoden voor risicotaxatie? (algoritmen zijn niet geschikt om risico's te taxeren en daarom wezenlijk een invalide instrument, 11 november 2019);
3. Het "black box"-karakter van geheime dataveillance & Big Data-analyse en uw rechten (deel I) (17 november 2019);
4. Het "black box"-karakter van geheime dataveillance & Big Data-analyse en uw rechten (deel II);
5. Het "black box"-karakter van geheime dataveillance & Big Data-analyse en uw rechten (deel III);
6. Het "black box"-karakter van geheime dataveillance & Big Data-analyse en uw rechten (deel IV);
7. Het Privacy Impact Assessment (PIA) in geval van geheime dataveillance, risicotaxatie en profilering (30 november 2019);
8. Wat kunt u doen, wanneer u aan 'voorspellende' algoritmen wordt onderworpen? (14 december 2019);
9. Het uitoefenen van uw informatie- en inzagerecht onder de AVG (28 januari 2020);
10. Rechtbank Den Haag: SUWI-wetgeving als basis voor de inzet van SyRI in strijd met de EHRM-criteria (uitspraak in de SyRI-zaak, 5 februari 2020);
11. De discussie over de toelaatbaarheid van systemen zoals SyRI moet permanent zijn (6 februari 2020)

De SyRI's worden nog altijd ingezet, waaronder door private bedrijfjes ("Data Labs") die persoonsgegevens in opdracht van gemeenten en andere bestuurlijke overheidsorganen analyseren en verwerken. Instrumenten voor risicotaxatie/-indicatie houden in, dat op grond van het samenvoegen van persoonlijke gegevens wordt ingeschat hoe hoog het risico op fraude is. In de volksmond wordt wel gesproken van "voorspellende algoritmen".

Voorspellende algoritmen zijn formules die een indicatie geven van het frauderisico. Het opvragen van voorspellende algoritmen heeft weinig betekenis ten aanzien van de uitoefening van de informatierechten door een betrokkene. Gemeenten zouden kunnen menen te volstaan met het verschaffen van grafiekjes of rekenformules. Voor betrokkenen is het goed om te weten dat zij hun informatie-, inzage- en rectificatierechten kunnen uitoefenen, alsmede het recht op verwijdering van persoonsgegevens ("recht op vergeetbaarheid"). Gegevensverwerkers kunnen de plicht om te voldoen aan deze eisen uit de AVG niet verzaken door een beroep te doen op het "black box"-karakter van  methoden voor (geheime) surveillance/dataveillance, zoals SyRI. 

 1. Het uitoefenen van uw informatierecht: gegevens die u kunt vorderen

- De verwerkingsverantwoordelijke dient de identiteit en contactgegevens van zichzelf en/of de vertegenwoordiger te verstrekken op grond van art. 14 lid 1 onder a AVG. Onder meer de  gemeentelijke instantie, het Inlichtingenbureau of een privaat Data lab/miningbedrijf dienen u de eigen identiteit en contactgegevens te verstrekken;
- De verwerkingsdoeleinden waarvoor uw persoonsgegevens zijn bestemd en de categorieën van persoonsgegevens moeten aan u worden verstrekt op grond van art. 14 lid 1 onder c-d AVG;
- Gegevens van de persoon of instantie die de persoonsgegevens van de verwerker ontvangt dienen aan u te worden verstrekt o.g.v. art. 14 lid 1 onder e AVG;
- De verwerkingsverantwoordelijke dient u in klare taal informatie te verschaffen over uw recht om bezwaar te maken tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (art. 14 lid 2 onder c AVG) en de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens art. 14 lid 2 onder e AVG);
- Informatie over de wijze waarop de verwerkingsverantwoordelijke voldoet aan de plicht om u op grond van art. 13 of 14 AVG in verband met art. 5 lid 1 AVG vooraf te informeren over het feit dat u aan profilering wordt onderworpen;
- Gegevens over het belang van profilering voor de verwerkingsverantwoordelijke en de door u te verwachten gevolgen van profilering (art. 14 lid 2 AVG)

2. Het uitoefenen van uw recht van inzage (art. 15 AVG)

- Wijs de verwerkingsverantwoordelijke erop dat u inzage dient te krijgen in de doeleinden van de verwerking, de betrokken categorieën van persoonsgegevens die worden verwerkt, de ontvangers aan wie uw persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, de periode van opslag van uw gegevens en de bronnen waaruit uw gegevens zijn betrokken (art. 15 lid 1 AVG);
- De verwerkingsverantwoordelijke dient aan u een kopie te verstrekken van de gegevens die worden verwerkt (art. 15 lid 3 AVG);
-  De verwerkingsverantwoordelijke dient u inzage te verschaffen in de gegevens die als input zijn gebruikt (datasets) om een profiel over u op te maken. U dient tevens inzage te krijgen in de informatie over de u betreffende profilering en de details van de categorie waarin u bent ingedeeld (Guidelines on automated Individual decision-making and Profiling for the purposes of Regulation 2016/679, 6 feb. 2018, WP251rev.01, p. 17).

3. Uw recht van rectificatie, verwerkingsbeperking en gegevenswissing

- Zijn de verwerkte persoonsgegevens die u betreffen, onjuist of onvolledig? Verzoek dan om rectificatie (art. 15 lid 1 onder e AVG jo. art. 16 AVG);
- Verzoek om beperking van de verwerking van uw persoonsgegevens (art. 15 lid 1 jo. 18 AVG). U hebt het recht op 'vergetelheid' (art. 15 lid 1 onder e AVG jo. 17 AVG);
- De verwerkingsverantwoordelijke dient u in kennis te stellen inzake de rectificatie of wissing van uw persoonsgegevens of de verwerkingsbeperking (art. 19 AVG);
- Maakt u bezwaar tegen de verwerking van uw gegevens onder toepassing van art. 21 AVG, dan hebt u tevens recht op beperking van de verwerking van uw persoonsgegevens (art. 18 lid 1 onder d AVG).

4. De plicht van verwerkingsverantwoordelijke om op transparante wijze begrijpelijke informatie te verschaffen (art. 12 in verband met art. 5 lid 1 sub a AVG)

De verwerkingsverantwoordelijke dient u op transparante, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke wijze informatie te verschaffen (art. 12 AVG). De informatie dient voor de gemiddelde betrokkene begrijpelijk te zijn (Guideline WP260 rev.01, 11 April 2018, p. 7-8). Uit de informatie moet blijken hoe uw persoonsgegevens zijn verwerkt en voor welke doeleinden. De informatieverplichtingen op grond van art. 12 AVG dienen immers uw informatierecht (art. 13-14 AVG) te faciliteren.
 
5. De plicht van de verwerkingsverantwoordelijke om een Privacy Impact Assessment (PIA of DPIA) uit te voeren 

De verwerkingsverantwoordelijke dient vóór de verwerking van persoonsgegevens een beoordeling uit te voeren van het effect van de beoogde verwerkingsactiviteit op de bescherming van persoonsgegevens (art. 35 lid 1 AVG). De beoordeling bevat ten minste een systematische beschrijving van de beoogde verwerkingen en verwerkingsdoeleinden, waaronder de belangen van de verwerkingsverantwoordelijke; ook dient de verwerkingsverantwoordelijke een beoordeling te geven van de noodzaak en evenredigheid van de verwerkingen met betrekking tot de doeleinden (proportionaliteit en subsidiariteit); voorts dient de beoordeling te omschrijven welke maatregelen zijn getroffen en aan te tonen hoe aan de waarborging van de bescherming van de persoonsgegevens en de rechten en gerechtvaardigde belangen van de betrokken burgers is voldaan (art. 35 lid 7 AVG).

Het verplichte Privacy Impact Assessment bij geheime dataveillance, profilering, samenwerking met private bedrijven en de verwerking van biometrische gegevens
De beperkingen op de transparantieverplichtingen van verwerkingsverantwoordelijken en de beperkingen van het recht van de burger op informatie en inzage gelden niet ten aanzien van het PIA. Een verwerkingsverantwoordelijke die geheime methoden voor Big Data-analyse/profilering/risicotaxatie toepast, is verplicht om het Privacy Impact Assessment (PIA) uit te voeren. Dit is bepaald in art. 35 AVG en wordt nog eens onderstreept door het Besluit Verplichte Gegevensbeschermingseffectbeoordeling van 27 november 2019 (Staatscourant nr. 64418). De verplichte uitvoering van het DPIA geldt onder meer voor:

- Grootschalige verwerkingen van persoonsgegevens en stelselmatige monitoring waarbij persoonsgegevens worden verzameld zonder de betrokkene daarover vooraf in te lichten, bijvoorbeeld heimelijk onderzoek door particuliere bureaus/Data Labs en onderzoek in het kader van fraudebestrijding (waaronder SyRI);
- Grootschalige verwerkingen van gegevens en monitoring in het kader van fraudebestrijding door sociale diensten;
-  Samenwerkingsverbanden waarin gemeenten en/of andere overheidsorganen met andere publieke of private partijen bijzondere persoonsgegevens of gegevens van gevoelige aard met elkaar uitwisselen;
- Grootschalige verwerking en monitoring van locatiegegevens, herleidbaar tot natuurlijke personen, bijvoorbeeld door ANPR-mobiel, of verwerking van gegevens van personen in het openbaar vervoer;
- Biometrische gegevens, waaronder vingerafdrukken, toetsaanslaganalyses, irisscans, gezichtsprofielen en stemopnamen (de verwerking van biometrische gegevens is enkel toegestaan wanneer de verwerking van biometrische gegevens noodzakelijk is voor beveiligingsdoeleinden);
- Profilering: de systematische beoordeling van persoonlijke aspecten van natuurlijke personen, gebaseerd op geautomatiseerde verwerking (profilering is geautomatiseerde verwerking).

Inhoud van het PIA: concrete verplichtingen van de verwerkingsverantwoordelijke
De verwerkingsverantwoordelijke dient vóór de verwerking van persoonsgegevens een beoordeling uit te voeren van het effect van de beoogde verwerkingsactiviteit op de bescherming van persoonsgegevens (art. 35 lid 1 AVG). De beoordeling bevat ten minste een systematische beschrijving van de beoogde verwerkingen en verwerkingsdoeleinden, waaronder de belangen van de verwerkingsverantwoordelijke; ook dient de verwerkingsverantwoordelijke een beoordeling te geven van de noodzaak en evenredigheid van de verwerkingen met betrekking tot de doeleinden (proportionaliteit en subsidiariteit); voorts dient de beoordeling te omschrijven welke maatregelen zijn getroffen en aan te tonen hoe aan de waarborging van de bescherming van de persoonsgegevens en de rechten en gerechtvaardigde belangen van de betrokken burgers is voldaan (art. 35 lid 7 AVG).

 

maandag 5 juli 2021

Een vaccinatieplicht voor kinderen? Deel II

"De kans is kleiner dat je iets ergs krijgt van dit virus, dan dat je een ongeluk krijgt bij het oversteken van de weg". 

Het zou zo een veelgehoord citaat van anti-vaccin-groepen tijdens deze SARS-CoV-2-pandemie kunnen zijn. Ware het niet dat dit citaat uit 2013 komt en over een dreigende polio-epidemie ging. Het argument was dat het lage aantal ongevaccineerde kinderen geen of een gering gevaar zou lopen. In een poging om het argument kracht bij te zetten, werd het verkeer er weer eens bijgehaald. Zoals Pierik terecht stelt in zijn artikel uit 2013, gaat de analogie met ongelukken en anderen rampspoed niet op, omdat het vaccinatieprogramma om het bestrijden van vermijdbare risico's draait, daar waar ongelukken (behoudens nalatigheid en grove onachtzaamheid) niet een vermijdbaar risico vormen (Dan toch maar een vaccinatieplicht?, R. Pierik, NJB 2013/2362).

Essentie motiveringsplicht ouders: voorkomen dat kinderen stelselmatig worden uitgesloten van bescherming op grond van traditioneel denken zonder medisch houdbare argumenten

Nog belangrijker is dat in geen geval voor een vaccinatieplicht wordt gepleit. Ouders hebben het recht om bezwaren tegen vaccinatie van hun kind naar voren te brengen, maar dienen dit in het voorstel van Pierik wel onderbouwd voor te leggen aan een Commissie. Deze kan beoordelen of de bezwaren van ouders legitiem zijn, om vervolgens een vrijstelling van het vaccinatieprogramma te verlenen. Dit om te voorkomen dat kinderen stelselmatig worden uitgesloten van bescherming tegen infectieziekten, enkel omdat ouders traditionele patronen en opvattingen volgen die zijn gebaseerd op medisch-wetenschappelijk onhoudbare stellingen.

Is een vaccinatieplicht in strijd met de mensenrechten?
De mensenrechten die relevant zijn voor de discussie over een vaccinatieplicht, zijn art. 2 EVRM (recht op leven), art. 8 EVRM (recht op onaantastbaarheid van het lichaam en eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer), art. 10 Grondwet en artikelen 6 en 24 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).

De mensenrechten zijn niet absoluut geformuleerd. Met het ontwerp van de mensenrechten is bewust in een clausulering voorzien: in een civiele samenleving, waar burgers min of meer willekeurig met elkaar in het maatschappelijk verkeer te maken krijgen, kán een individu niet simpelweg absoluut zijn vrijheidsrechten uitoefenen zonder rekening te houden met de mensenrechten van andere burgers. Mensen laten het maar wat graag lijken alsof de Staat niet het recht heeft om in de vrijheidsrechten in te grijpen, maar dat is een valse voorstelling van zaken. 

Hoe vertaalt zich dit naar een vaccinatieplicht, hoe hypothetisch ook? Het recht op leven (art. 2 EVRM) houdt in dat burgers dienen te worden beschermd tegen ziekten en gevaren. Daaronder wordt begrepen dat de Staat de burger dient te beschermen tegen gevaren/ziekterisico's die door andere burgers worden opgeleverd. Dit is de horizontale werking van mensenrechten. "Ik moet zelf doen en laten wat ik wil" getuigt dan ook van een verkeerde uitleg van het recht op vrijheid (art. 8 EVRM en art. 10 Grondwet): de clausule in lid 2 van art. 8 EVRM geeft aan waar de grens ligt: beperkingen mogen en moeten worden opgelegd indien deze noodzakelijk zijn voor het functioneren van de samenleving (ECtHR, 28 oktober 1998, app. 87/1997/1083 (Osman/Verenigd Koninkrijk), r.o. 115). 

Het EHRM heeft in een oudere zaak expliciet geoordeeld dat een vaccinatieprogramma niet in strijd is met het recht op leven als bedoeld in art. 2 EVRM, omdat het doel van een vaccinatieprogramma is om het welzijn van de samenleving te beschermen door infectieziekten uit te roeien (European Court of Human Rights (7154/75)- Commission (Plenary)- Decision, 12 juli 1978 (Association of Parents/Verenigd Koninkrijk).

Hoewel een vaccinatieplicht een inmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven (art. 8 lid 1 EVRM) oplevert, betekent dit nog niet dat ook sprake is van een inbreuk. De bescherming van de gezondheid en veiligheid van de bevolking van een Staat is een legitiem doel in de zin van "noodzakelijk in een democratische samenleving (art. 8 lid 2 EVRM). Het valt binnen de discretionaire bevoegdheid van Staten om van burgers te verlangen dat zij zich aanpassen aan het algemeen belang én het leven van anderen niet in gevaar brengen (ECHR (26536/95)- Commission (First Chamber)- Decision, 15 januari 1998 (Boffa/San Marino)).

Van een inbreuk op de fysieke integriteit en het recht op eerbiediging van het privéleven is géén sprake, zolang wordt voldaan aan de EHRM-criteria:
1. Er is een formele rechtsbasis;
2. De inmenging in art. 8 lid 1 EVRM is strikt noodzakelijk in een democratische samenleving;
3. De toepassing van het middel voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Daarmee is niet gezegd dat een vaccinatieplicht vanzelf géén inbreuk op het recht op fysieke integriteit op kan leveren. Het Hof overweegt á contrario dat in geval van een verplichtend karakter van een vaccinatieprogramma, de Staat alle relevante informatie over de risico's en eigenschappen van vaccins en contra-indicaties dient te verstrekken en middels panels van medisch experts actief toe dient te zien op de veiligheid van vaccins, om de toets van art. 8 EVRM te kunnen doorstaan (European Court of Human Rights (7154/75)- Commission (Plenary)- Decision, 12 juli 1978 (Association of Parents/Verenigd Koninkrijk).

Wat als de jongere (tussen de 12 en 16 jaar oud) zélf aangeeft gevaccineerd te willen worden?

Een jongere tussen de 12 en 16 jaar kan wilsbekwaam worden geacht, behoudens stoornissen in de wilsbekwaamheid die uiteraard ook buiten deze leeftijdcategorieën voor kunnen komen. Vanaf de leeftijd van 12 jaar dienen zowel de jongere als de ouders in te stemmen met medische behandelingen, waaronder het toedienen van een vaccin wordt begrepen. Zonder de toestemming van de ouder kan de jongere tussen 12-16 jaar zelf beslissen over een medische behandeling onder toepassing van art. 7:450 lid 2 WGBO. Indien de behandeling noodzakelijk is om ernstig nadeel voor de jongere te voorkomen of indien de jongere de behandeling weloverwogen blijft wensen, kan de weigering van de ouders worden gepasseerd (Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag, 24 mei 2011, c2009.138, ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1293). 





 

zondag 4 juli 2021

Een vaccinatieplicht voor kinderen? Een kwestie van goed begrijpend lezen! Over de Tsjechische zaak (van vóór de SARS-2-pandemie)

Europese Hof voor de Rechten van de Mens, ECLI:CE:ECHR:2021:0408JUD004762113

In 2021 heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens uitspraak gedaan in een langlopende zaak over "vaccinatieplicht" in Tsjechië. De zaak gaat níet over COVID-vaccins, maar heeft betrekking op het Tsjechische Rijksvaccinatieprogramma van vóór de SARS-CoV-2-pandemie.
De uitspraak in dit arrest kan en zal als controversieel worden uitgelegd door wie niet goed begrijpend leest. Dat komt door de Nederlandse vertaling, die in de titel suggereert dat een vaccinatieplicht kan worden opgelegd (ik gebruik om die reden aanhalingstekens).

Een vaccinatieverplichting kan de toets van het recht op eerbiediging van de fysieke integriteit (art. 8 lid 2 EVRM) wel doorstaan, mits er een wettelijke basis is en voldaan is aan de eisen van strikte noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. De bescherming van het leven van andere burgers (art. 2 EVRM) en de bescherming van de wezenlijke belangen van kinderen (art. 3 IVRK) zijn dringende maatschappelijke redenen die maken dat een vaccinatieplicht proportioneel kan worden geacht. Daarbij geldt dat géén andere, minder ingrijpende middelen kunnen worden ingezet, dat de overheid rekening dient te houden met groepen die het vaccin niet mogen krijgen vanwege medische problemen, dat streng toezicht moet worden gehouden op eventuele bijwerkingen en dat burgers die het vaccin niet mogen krijgen vanwege medische factoren, moeten worden beschermd. Ieder individueel geval moet op mogelijke contra-indicaties bij toediening van het vaccin worden onderzocht. Ook de benodigde dekkingsgraad van het vaccinatieprogramma wordt betrokken in het oordeel over de proportionaliteit van een eventuele vaccinatieplicht.

Hoewel een vaccinatieplicht volgens het Hof van de Rechten van de Mens geen inbreuk op de fysieke integriteit oplevert, wordt dwang door het Hof juist als controversieel beschouwd.

Context: er is geen sprake van een vaccinatieplicht
Waarom is het wederom een kwestie van goed begrijpend lezen en interpreteren? Het arrest van het EHRM stelt vast dat in Tsjechië géén sprake is van een af te dwingen vaccinatieplicht. De vraag in de Tsjechische zaak was: mag een kind dat niet is gevaccineerd, worden uitgesloten van deelname aan voorschoolse opvang?

Zoals hiervoor kort benoemd, wordt het recht op eerbiediging van de fysieke integriteit (art. 8 EVRM) afgewogen tegen het recht op bescherming van het leven van andere burgers (art. 2 EVRM). Ook de bescherming van de wezenlijke belangen van kinderen (bescherming van de gezondheid, art. 3 IVRK) moet worden afgewogen tegen de persoonlijke vrijheden en fysieke integriteit van andere burgers. De plicht van staten om kinderen die níet gevaccineerd mogen worden te beschermen, is een prominente verplichting. In de Tsjechische zaak hebben ouders zonder goede reden geweigerd om hun kinderen te laten vaccineren, waarop de kinderen de toegang tot voorschoolse faciliteiten is ontzegd. De weigering van opvang van ongevaccineerde kinderen is géén inbreuk op de fysieke integriteit en persoonlijke vrijheden (art. 8 EVRM), omdat het de consequentie is van een beslissing van de ouders om hun kind niet te laten vaccineren. Om de veiligheid van jonge kinderen die niet gevaccineerd zijn vanwege een medisch risico te beschermen, mag de voorschoolse opvang in dit verband dan ook ongevaccineerde kinderen de toegang ontzeggen.

Ouders kunnen niet worden geforceerd om hun kind te laten vaccineren. In Tsjechië kan voor weigering wel eenmalig een relatief lage boete worden opgelegd. Dit geeft volgens het EHRM geen aanleiding om aan te nemen dat een vaccinatieplicht kan worden afgedwongen. Dat een vaccinatieplicht de toets van art. 8 EVRM zou kunnen doorstaan (mits aan alle waarborgen en wettelijke criteria is voldaan), maakt nog niet dat een vaccinatieplicht in de praktijk kan worden opgelegd. De medisch-ethische toets moet daarvoor ook worden doorstaan. 

Conclusie Tsjechische zaak: het recht op vrijheid is niet absoluut, de Staat dient de rechten van álle burgers op leven te beschermen. Evenwel is dwang controversieel en dient een plicht eerst de medisch-ethische toets te doorstaan
Hoewel een vaccinatieplicht volgens het Hof de toets van art. 8 EVRM (eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en fysieke integriteit) zou kunnen doorstaan, wordt dwang door het Hof als controversieel beschouwd. In de Tsjechische zaak gaat het om een vraag binnen een andere context, namelijk: kan een ongevaccineerd kind worden geweigerd door de voorschoolse opvang? Zonder dat sprake is van een vaccinatieplicht, mag de voorschoolse faciliteit een zonder goede reden ongevaccineerd kind weigeren om de veiligheid te beschermen van kinderen die om medische redenen geen vaccin hebben gekregen. In het bijzonder heeft de overheid te plicht om het recht op leven van andere burgers (art. 2 EVRM) te beschermen. Dat een ongevaccineerd kind geen toegang krijgt tot de voorschoolse opvang, is de consequentie van de beslissing van ouders om (zonder motivering) te weigeren om hun kind te laten vaccineren. Dit betekent niet dat er een vaccinatieplicht kan worden afgedwongen. Of een vaccinatieplicht in de praktijk kan worden opgelegd, hangt ervan af of de medisch-ethische toets wordt doorstaan.

De belangrijkste conclusie is een bevestiging van wat al sinds de verankering van het recht op persoonlijke vrijheden en de fysieke integriteit van burgers in de Grondwet buiten kijf staat: het recht op vrijheid is nooit absoluut. Staten zijn verplicht om het recht van alle burgers op bescherming van het leven te garanderen (art. 2 EVRM). Als daarvoor de persoonlijke vrijheden moeten worden ingeperkt, is die inperking legitiem, mits voldaan is aan de eisen van een wettelijke basis, strikte noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit (art. 8 lid 2 EVRM). Mensen lezen graag wat ze willen lezen, dat doet niet af aan het feit dat absolute vrijheid niet bestaat in een civiele samenleving, waarin de rechten van anderen dienen te worden beschermd.