zaterdag 24 juni 2017

Burgerlijk procesrecht. Hoger beroep: appellabiliteit; onderscheid tussenvonnissen en deelvonnissen

Overzicht
1.       Vatbaarheid voor hoger beroep;
2.       Termijn;
2.1.1. Tussenvonnis of deelvonnis? De doorslaggevende betekenis van het dictum;
2.2.    Beroep van een interlocutoir en deelvonnis mogelijk? (Ponteecen/ Stratex);
3.       Aanvang hoger beroep;
4.       Toepassing Tweede Titel

Terminologie
Principaal appellant = eiser in hoger beroep;
Principaal geïntimeerde = verweerder in hoger beroep;
Incidenteel appellant = eiser in incidenteel beroep, principaal geïntimeerde;
Incidenteel geïntimeerde = verweerder in incidenteel beroep, principaal appellant.

1. Vatbaarheid voor hoger beroep

1.1. Rechtsbelang: beloop van de vordering(e) in eerste aanleg

Voor alle vormen van procederen geldt: zonder voldoende belang komt aan niemand een rechtsvordering toe (art. 3:303 BW).

Het rechtsbelang in zaken van hoger beroep wordt bepaald aan de hand van de hoogte van de vordering. Hoger beroep kan niet worden ingesteld wanneer de vordering ten hoogste 1750 Euro bedraagt, inclusief de tot aan de dagvaarding in eerste aanleg verschenen rente (art. 332 lid 1 Rv).
Bij objectieve cumulatie (de zaak betreft meer dan één vordering tussen dezelfde partijen) wordt de optelregel gehanteerd; voor de toepassing van het eerste lid is het totale beloop van de vordering bepalend (art. 332 lid 2 Rv).
Was in eerste aanleg een eis in reconventie ingesteld, dan is beslissend het totale beloop van de vordering in conventie en de vordering in reconventie (art. 332 lid 3 Rv). In beginsel worden de zaken in conventie en reconventie bij één eindvonnis beslist (art. 138 lid 1 Rv). Zijn de zaken gesplitst, dan zijn de afzonderlijke zaken aan de regels voor vatbaarheid voor hoger beroep onderworpen.

Tevens is de wederkerige aard van de rechtsvorderingen in conventie en reconventie van belang voor de appellabiliteit. Kunnen de vordering in conventie en reconventie tegen elkaar worden weggestreept, dan staat géén hoger beroep open, als slechts de eiser in conventie een vordering van ten hoogste 1750 Euro heeft ingesteld. De optelregel is immers niet toepasbaar, als de eiser in reconventie geen zelfstandige vordering instelt. Heeft zowel de eiser in conventie als de eiser in reconventie een vordering (schadevergoeding is de meest algemene vordering) ingesteld, dan geldt de optelregel onverkort.

1.2. Uitgesloten van hoger beroep
Hoger beroep staat niet open in zaken die slechts rechtsgevolgen betreffen, die ter vrije bepaling van partijen staan en waarbij partijen zijn overeengekomen van hoger beroep af te zien. In zaken als bedoeld in art. 96 Rv staat slechts hoger beroep open, indien partijen zich de beroepsmogelijkheid hebben voorbehouden (art. 333 Rv).

1.3. Berusting
Een partij die heeft berust in een vonnis, kan niet meer ontvankelijk zijn om daarvan te komen in hoger beroep (art. 334 Rv). Niet snel zal worden mogen aangenomen dat de wederpartij in het vonnis heeft berust. Berusting komt tot stand doordat een partij aan haar wederpartij te kennen geeft zich bij de uitspraak neer te leggen. Daartoe is nodig dat de in het ongelijk gestelde partij na de uitspraak jegens de wederpartij heeft verklaard dat zij zich bij de uitspraak neerlegt, hetzij een houding heeft aangenomen waaruit dit ondubbelzinnig blijkt (HR 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV3373).

De rechter kan de niet-ontvankelijkheid wegens berusting niet ambtshalve uitspreken; zulks zou moeilijk te rechtvaardigen zijn in het licht van de partij-autonomie. De rechter kan de niet-ontvankelijkheid van het beroep op grond van berusting slechts uitspreken, indien de verwerende partij in beroep een daartoe strekkend verweer heeft gevoerd (HR 8 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6096r.o. 3.5.2.)

Berusting in het vonnis in eerste aanleg door de geïntimeerde in hoger beroep, staat niet in de weg aan het instellen van incidenteel hoger beroep (art. 339 lid 3 Rv). De partij die in de uitspraak heeft berust, zal dit hebben gedaan om het (voortdurende) geding te beëindigen, in de verwachting dat de wederpartij ook zou afzien van beroep. Gaat de wederpartij toch in beroep, dan vergt de billijkheid en gelijkheid van processuele middelen, dat deze partij alsnog de harerzijds ongunstige beslissingen ter beoordeling aan de hogere rechter kan voorleggen door het instellen van incidenteel beroep, tenzij de partij door berusting afstand van dat recht heeft gedaan ná kennisname van het principale beroep en de omvang daarvan (ECLI:NL:HR:2007:AZ6096, r.o. 3.3.1).

2. Termijn
De termijn van beroep is drie maanden, gerekend vanaf de dag van uitspraak van het vonnis (art. 339 lid 1 Rv). Het verloop van de appeltermijn verhindert niet dat geïntimeerde incidenteel hoger beroep kan instellen (art. 339 lid 3 Rv). Van het vonnis in kort geding kan in hoger beroep worden gegaan; de termijn bedraagt vier weken (art. 339 lid 2 Rv).

Is tijdig beroep in cassatie van een vonnis ingesteld, maar is dit vonnis voor cassatie niet vatbaar, dan vangt de beroepstermijn opnieuw aan, te rekenen vanaf de dag der uitspraak in cassatie, mits het beroep in cassatie werd ingesteld binnen de termijn die voor hoger beroep geldt (art. 340 Rv). Van deze bepaling zal gebruik worden gemaakt, als de appellant per abuis cassatieberoep heeft ingesteld waar hoger beroep ingesteld had moeten worden.

2.1. Beroepstermijn provisionele tussenvonnissen en andere tussenvonnissen
Moet het beroep van een tussenvonnis tegelijk met dat van het eindvonnis worden ingesteld, of is tussentijds beroep van het tussenvonnis mogelijk?

Voor de beantwoording van deze vraag dient een onderscheid te worden gemaakt tussen provisionele tussenvonnissen en overige tussenvonnissen.

2.1.1. Tussenvonnis of deelvonnis? De doorslaggevende betekenis van het dictum
Allereerst: een tussenvonnis is een vonnis waarin de rechter nog niet definitief over de zaak heeft beslist (art. 232 Rv). Er is géén sprake van een tussenvonnis, wanneer door een uitdrukkelijk dictum een deel van het gevorderde is afgedaan. Een vonnis waarbij door een uitdrukkelijk dictum omtrent enig deel van het gevorderde een eind is gemaakt aan het geding, heeft te gelden als een deelvonnis (Parket bij de Hoge Raad, 30 november 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BY52421 (r.o. 2.2 bespreking ontvankelijkheid cassatieberoep)).

Soms is het voor een procespartij niet duidelijk of er sprake is van een eindbeslissing in een tussenvonnis of een deelvonnis, bijvoorbeeld wanneer het vonnis uitdrukkelijke beslissingen bevat.  Het dictum is van doorslaggevende betekenis. Zelfs als in een vonnis in de rechtsoverwegingen uitdrukkelijke beslissingen zijn gegeven, is er nog geen sprake van een gedeeltelijk eindvonnis. Stelregel is: in een deelvonnis  (=gedeeltelijk eindvonnis) handelt de rechter in het dictum enig deel van het gevorderde af.

2.1.2. Provisionele tussenvonnis/ overige tussenvonnissen

Heeft de rechter beslist op een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in art. 223 Rv, dan is er sprake van een provisioneel tussenvonnis. Van het provisionele tussenvonnis kan beroep worden ingesteld vóórdat het eindvonnis is gewezen (art. 337 lid 1 Rv). Een partij kan ervoor kiezen om beroep van het tussenvonnis in te stellen tegelijk met het beroep van het eindvonnis, met dien verstande dat beroep van het tussenvonnis maar éénmaal mogelijk is en dat appelgrieven niet meer kunnen worden ingediend tegen een tussenvonnis waarvan tussentijds beroep is ingesteld (behoudens de niet-ontvankelijkheid van het tussentijds beroep).

Van overige tussenvonnissen kan hoger beroep slechts tegelijk met dat van het eindvonnis worden ingesteld, tenzij de rechter in het tussenvonnis de mogelijkheid van tussentijds beroep heeft opgenomen (art. 337 lid 2 Rv). De rechter kan op verzoek bepalen dat beroep vóór de einduitspraak kan worden ingesteld; in het belang van een goede procesorde dient een verzoek tot een tussentijds beroep binnen de appeltermijn te worden gedaan (HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL7051 (Ponteecen/ Stratexr.o. 3.4.)

2.2. Beroep van een interlocutoir en deelvonnis mogelijk? (Ponteecen/ Stratex)
In cassatie wordt aan de Hoge Raad de vraag voorgelegd, of tussentijds beroep van het interlocutoire gedeelte van een deelvonnis (gedeeltelijk eindvonnis) kan worden ingesteld. Het interlocutoire gedeelte van het vonnis is een tussenvonnis in de zin van art. 337 lid 2 Rv en art. 401a lid 2 Rv; van deze tussenvonnissen kan in de regel slechts beroep resp. beroep in cassatie worden ingesteld tegelijk met dat van het (gedeeltelijk) eindvonnis, tenzij de rechter anders bepaalt of art. 75 Rv van toepassing is.

De Hoge Raad overweegt in Ponteecen/ Stratex dat:
'3.2. Naar huidig procesrecht moet worden aangenomen dat het wettelijk verbod om tussentijds beroep in te stellen wordt doorbroken, in een geval waarin tussen dezelfde partijen meer vordering ter beoordeling staan en de in eerste aanleg oordelende rechter aan een gedeelte van het geschil door een uitdrukkelijk dictum een einde maakt, maar voor een ander gedeelte een interlocutoir vonnis wijst en het belang van een doelmatige rechtspleging de doorbreking van het verbod van tussentijds beroep aanvaardbaar maakt. In een dergelijk geval moet worden aangenomen dat tussentijds beroep tegen dit vonnis, ook wat betreft het interlocutoire gedeelte daarvan, steeds mogelijk is omdat een ander stelsel ten gevolge kan hebben dat de berechting van met elkaar samenhangende vorderingen zou worden gesplitst, hetgeen kan leiden tot tegenstrijdige beslissingen.

3.3. In onderhavige zaak dient appellant niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar cassatieberoep. Hoewel er samenhang bestaat tussen de gedeeltelijk dezelfde en gedeeltelijk uiteenlopende vorderingen tegen twee van meerdere procespartijen, is de wenselijkheid om tegenstrijdige beslissingen te voorkomen, minder klemmend. Beslissingen die in het geschil tegen de ene partij zijn genomen, hebben in beginsel geen bindende kracht (gezag van gewijsde) in het geschil tegen de andere partijen. In het bijzonder is de maatstaf van 'voldoende samenhang' met de aanstonds gewezen vorderingen tegen de medegedaagde partij, onvoldoende scherp om daarmee een uitzondering op de regel te kunnen afbakenen.
HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL7051 (Ponteecen/Stratex).


3. Aanvang hoger beroep
Het hoger beroep vangt aan door een dagvaarding in dezelfde vorm en met dezelfde vereisten als die in eerste aanleg. De middelen waarop het hoger beroep is gegrond (vgl. art. 111 lid 2 onder d Rv), hoeven niet te worden uitgedrukt. De gronden dienen eerst te worden aangevoerd bij de conclusie van eis van de appellant (memorie van grieven). Art. 111 lid 2 onder i Rv en art. 111 lid 3 Rv (substantiëringsplicht en bewijsaandraagplicht) zijn niet van toepassing.

4. Toepassing Tweede Titel (Eerste Boek Rv)
De bepalingen inzake de dagvaardingsprocedure in eerste aanleg zijn van toepassing op het hoger beroep, met dien verstande dat partijen in hoger beroep slechts bij advocaat kunnen procederen dat de comparitie na antwoord (art. 131 Rv) niet van toepassing is en dat géén eis in reconventie kan worden ingesteld (art. 353 lid 1 Rv). Ook is er géén re- en dupliek. Partijen in hoger beroep hebben in beginsel recht op pleidooi, omdat de comparitie na antwoord en re- en dupliek in hoger beroep worden uitgesloten.
De zekerheidstelling in hoger beroep dient, anders dan in eerste aanleg (art. 224 Rv), vóór alle weren te worden gevorderd.