woensdag 31 mei 2017

Vereisten aan de dagvaarding: vorm en inhoud exploot, betekening en termijnen

Overzicht
1. Exploot van dagvaarding: vormvoorschriften en inhoud;
2. Betekening dagvaarding;
3. Dagvaardingstermijn;
4. Gebreken in de dagvaarding: nietigheid en herstel.

1. Exploot van dagvaarding: vormvoorschriften en inhoudelijke vereisten
Dagvaarding geschiedt bij exploot (art. 111 lid 1 Rv); exploten, authentieke akten in de zin van art. 156 Rv, worden door een bevoegde deurwaarder gedaan (art. 45 lid 1 Rv).
De minimale vormvoorschriften die worden gesteld aan het exploot, zijn opgesomd in art. 45 lid 3 Rv. Het exploot van de dagvaarding bevat bovendien de gegevens die zijn vermeld in art. 111 lid 2 onder a-l Rv.

De dagvaarding vermeldt de door de eiser gekozen woonplaats in Nederland, art. 111 lid 2 onder a Rv. Partijen kunnen voor de kantonrechter in persoon procederen, art. 79 lid 1 Rv; in andere zaken is procesvertegenwoordiging bij advocaat verplicht, art. 79 lid 2 Rv; partijen worden geacht bij de gestelde advocaat (art. 111 lid 2 onder c Rv) woonplaats te hebben gekozen (art. 79 lid 2 Rv). In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, vermeldt het exploot de wijze waarop de gedaagde in het geding moet verschijnen (vertegenwoordigd door een advocaat, art. 111 lid 2 onder h Rv). Het exploot bevat de eis en de gronden daarvan (art. 111 lid 2 onder d Rv).
      Voorts vermeldt het exploot van dagvaarding de mededeling of van gedaagde griffierecht zal worden geheven en binnen welke termijn dit griffierecht dient te worden voldaan (art. 111 lid 2 onder k Rv). Géén griffierecht wordt geheven van de gedaagde in een kantonzaak (art. 4 lid 1 onder b Wet griffierecht burgerlijke zaken). In andere zaken is gedaagde griffierecht verschuldigd vanaf zijn verschijning in het geding en het op zijn situatie van toepassing zijnde bedrag (als vermeld in de Bijlage) dient binnen vier weken te worden voldaan (art. 3 lid 3, laatste volzin Wet griffierecht burgerlijke zaken). 
     Door de gedaagde aangevoerde verweren, die de eiser reeds vóór het uitbrengen van de dagvaarding bekend zijn, dienen volledigheidshalve in de dagvaarding te worden opgenomen en met behulp van bewijs door eiser te worden weerlegd (art. 111 lid 3 Rv).

2. Betekening dagvaarding
2.1. Betekening in persoon (art. 46 Rv) of aan woonplaats (art. 47 Rv)

Het afschrift van de dagvaarding geldt als het oorspronkelijke exploot (art. 46 lid 2 Rv).
In eerste instantie vindt betekening in persoon plaats; de deurwaarder kan daarnaast een afschrift laten aan de woonplaats aan een huisgenoot van degene voor wie het exploot bestemd is, of aan een andere persoon van wie aannemelijk is dat deze zal bevorderen dat het afschrift degene voor het bestemd is, tijdig bereikt (art. 46 lid 1 Rv). Bij weigering kan de dagvaarding geldig worden betekend op de wijzen als vermeld in art. 46 lid 3 Rv.

Is betekening in persoon als bedoeld in art. 46 lid 1 Rv onmogelijk, dan kan de deurwaarder de dagvaarding aan de woonplaats betekenen; de deurwaarder laat een afschrift aan de woonplaats achter in een gesloten envelop of bezorgt het afschrift terstond per post. Beide handelingen dienen te worden vermeld in het exploot. Bij verzending per post wordt tevens de reden van de feitelijke onmogelijkheid vermeld (art. 47 lid 1 Rv).

2.2. Betekening ten kantore van de advocaat of deurwaarder (art. 63 Rv)
Wordt verzet gedaan, of hoger beroep resp. beroep in cassatie ingesteld, dan kan het exploot worden gedaan aan het kantoor van de advocaat of deurwaarder bij wie degene, voor wie het exploot is bestemd, laatstelijk woonplaats heeft gekozen, ook indien deze een bekende woonplaats of een bekend werkelijk verblijf heeft in een Staat waar Verordening (EG) nr. 1393/2007 (art. 56 lid 1 Rv) van kracht is (art. 63 lid 1 Rv).

2.3. Woonplaats onbekend (art. 54 Rv)

Zijn de woonplaats en het werkelijk verblijf onbekend en betreft het exploot een te voeren of aanhangige procedure, of worden houders van aandelen welke niet op naam staan in rechte opgeroepen, dan wordt de dagvaarding betekend aan het parket van het OM bij het gerecht waar de zaak dient of moet dienen. Dient de zaak of moet de zaak dienen voor de Hoge Raad, dan geschiedt de betekening aan het parket van de P-G bij de Hoge Raad. Een uittreksel van het exploot wordt gepubliceerd in de Staatscourant (art. 54 lid 2 Rv).

2.4.1. Woonplaats buiten Nederland (art. 55 lid 1 Rv)
a. Ten aanzien van hen van wie de woonplaats of het werkelijk verblijf buiten Nederland bekend is, geschiedt de betekening aan het parket van het OM onderscheidenlijk de procureur-generaal, bedoeld in art. 54, tweede en vierde lid Rv; deze zendt een afschrift van het exploot aan het Ministerie van BuZa;
b. Bevindt de woonplaats of het werkelijk verblijf zich in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, dan wordt het afschrift door het parket aan het Kabinet van de Gevolmachtigd Minister in Nederland gezonden;
c. Indien de woonplaats c.q. het werkelijk verblijf zich bevindt in één van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, dan zendt het parket een afschrift naar de Nederlandse Minister van Justitie.

2.4.2. Betekening buiten Nederland (BetVo)
Wanneer de gedaagde in één van de lidstaten van de EU woont, heeft Verordening (EG) Nr. 1393/2007 inzake de betekening en kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken (BetVo) voorrang op bestaande betekeningsverdragen, waaronder het Haags Betekeningsverdrag 1969.

Van betekenis zijn art. 9 (lid 2) BetVo (datum betekening dagvaarding) en art. 19 BetVo. Laatstgenoemde artikel is relevant voor de verlening van verstek tegen een in het buitenland woonachtige gedaagde. Is de gedaagde niet verschenen, dan houdt de rechter de zaak aan totdat is gebleken dat hetzij de betekening van de dagvaarding conform de regels in de lidstaat is geschied, hetzij dat het inleidend stuk daadwerkelijk en tijdig is afgegeven aan de verweerder in persoon (art. 19 lid 1 onder a en b BetVo).

3. Dagvaardingstermijn
3.1. Gewone termijn (art. 114 Rv)

De gewone termijn van dagvaarding is ten minste één week (art. 114 Rv). De termijn van dagvaarding vangt aan op de dag, volgend op de dag van de betekening van het exploot; de dag van de roldatum wordt niet meegerekend (art. 119 lid 1 en 2 Rv).

3.2. Overige termijnen (art. 115-116 Rv)

a. Indien de gedaagde woonplaats heeft buiten Nederland, in een Staat waar Verordening (EG) nr. 1393/2007 van kracht is (art. 56 lid 1 Rv) of in een Staat die in Europa is gelegen en die partij is bij het Haags Betekeningsverdrag 1965 (art. 55 lid 2 Rv), dan is de dagvaardingstermijn ten minste vier weken (art. 115 lid 1 Rv);
b. Indien de gedaagde noch in Nederland, noch in een Staat als bedoeld in art. 115 lid 1 Rv een bekende woonplaats of werkelijk verblijf heeft, is de termijn van dagvaarding ten minste drie maanden (art. 115 lid 2 Rv);
c. In overige uitzonderlijke gevallen is de termijn van dagvaarding vier weken (art. 115 lid 3 Rv);
d. Worden houders van aandelen die niet op naam zijn gesteld, in rechte opgeroepen, dan is de dagvaardingstermijn ten minste vier weken (art. 116 lid 1 Rv).

3.3. Verkorting termijnen
De dagvaardingstermijn kan op mondeling of schriftelijk verzoek van de eiser worden verkort door de voorzieningenrechter of door de kantonrechter (art. 117 Rv).

4. Gebreken in de dagvaarding: nietigheid en herstel
4.1. Nietigheid van exploten en akten (art. 65 Rv)

Ten aanzien van alle exploten, dus ook het exploot van dagvaarding, geldt dat het exploot of de akte slechts nietig kan worden verklaard, indien het gebrek dat het geschrift lijdt, expliciet met nietigheid wordt bedreigd, of indien de nietigheid voortvloeit uit de aard van het gebrek (art. 65 Rv).

De niet-naleving van de voorschriften, opgenomen in de Zesde afdeling van het Eerste Boek, Eerste Titel Rv, brengt slechts nietigheid mee, voor zover aannemelijk is dat gedaagde door het gebrek onredelijk is benadeeld (art. 66 lid 1 Rv). Tenzij uit de wet anders voortvloeit, is het uitvaardigen van een herstelexploot mogelijk (art. 66 lid 2 Rv).

4.2. Nietigheid exploot van dagvaarding (art. 120 Rv)
Ten aanzien van de dagvaarding geldt, dat het niet in acht nemen van de bepalingen uit art. 111-124 Rv, met nietigheid wordt bedreigd (art. 120 lid 1 Rv). Ook een gebrek in het exploot van dagvaarding kan worden hersteld, mits het herstelexploot vóór de roldatum wordt uitgebracht (art. 120 lid 2 Rv). 
Bij het uitbrengen van het herstelexploot dient de voor de dagvaarding voorgeschreven termijn in acht te worden genomen. Brengt de inachtneming van de dagvaardingstermijn mee dat de roldatum niet kan worden aangehouden, dan dient een andere roldatum te worden aangezegd (art. 120 lid 3 Rv). Wijziging van de roldatum is slechts mogelijk bij het uitbrengen van een herstelexploot.

Op de hoofdregel van het eerste lid van art. 120 Rv wordt een uitzondering gemaakt in art. 120 lid 4 Rv: het niet vermelden van de door gedaagde reeds tegen de eis aangevoerde weren en de weerlegging daarvan door de eiser (art. 111 lid 3 Rv), brengt geen nietigheid van de dagvaarding met zich. De rechter kan bevelen om alsnog de bedoelde gegevens te verstrekken.

4.3. Gebreken in de dagvaarding (art. 121 Rv)

Verschijnt de gedaagde niet in het geding en/ of verzuimt hij advocaat te stellen, hoewel hem dat bij dagvaarding was aangezegd en lijdt het exploot van dagvaarding naar het oordeel van de rechter aan een gebrek dat nietigheid meebrengt, dan wordt de gedaagde géén verstek verleend als bedoeld in art. 139 Rv (art. 121 lid 1 Rv).
De rechter bepaalt een nieuwe roldatum en beveelt dat deze door eiser bij exploot aan gedaagde wordt aangezegd; het herstel van het gebrek komt voor rekening van eiser (art. 121 lid 2 Rv).
Is aannemelijk dat het exploot van dagvaarding de gedaagde als gevolg van het gebrek in het geheel niet heeft bereikt, dan spreekt de rechter de nietigheid van de dagvaarding uit (art. 121 lid 3 Rv).

4.3.1. Herstel gebrek in dagvaarding (art. 122 Rv)
Verschijnt de gedaagde in het geding, of komt hij, na bij verstek te zijn veroordeeld, in verzet en beroept hij zich op de nietigheid van de dagvaarding, dan verwerpt de rechter dat beroep, indien naar zijn oordeel het gebrek de gedaagde niet onredelijk in zijn belangen heeft geschaad (art. 122 lid 1 Rv). In het eerste geval is gedaagde klaarblijkelijk op de hoogte van de datum en plaats van rolzitting. 

4.4. Ten onrechte niet stellen van advocaat (art. 123 Rv)
Heeft de eiser ten onrechte geen advocaat gesteld, dan biedt de rechter hem en, indien in dit geval de gedaagde wel in het geding was verschenen, maar ten onrechte eveneens geen advocaat had gesteld, ook deze, de gelegenheid binnen een door hem te bepalen termijn alsnog advocaat te stellen (art. 123 lid 1 Rv).

Er zijn verschillende gevolgen verbonden aan het al dan niet alsnog stellen van advocaat door eiser of verweerder:
a. Maakt de eiser geen gebruik van de mogelijkheid om alsnog advocaat te stellen, dan wordt de gedaagde van de instantie ontslagen. De eiser wordt veroordeeld in de kosten (art. 123 lid 2 Rv);
b. Maakt alleen de gedaagde geen gebruik van de mogelijkheid om alsnog advocaat te stellen, dan zijn de bepalingen omtrent verstekverlening (art. 139-142 Rv) van toepassing (art. 123 lid 3 Rv);
c. Stellen de eiser en gedaagde alsnog advocaat, dan wordt het geding in de stand waarin het zich bevindt, voortgezet. Heeft de rechter de dag van uitspraak bepaald, dan worden partijen in de gelegenheid gesteld om zich binnen een bepaalde termijn over de zaak uit te laten (art. 123 lid 4 Rv).

Alleen tegen een beslissing op grond van art. 123 lid 3 Rv (verstekverlening) is een hogere voorziening opengesteld.


dinsdag 23 mei 2017

Burgerlijk procesrecht (BPR): competentie van de rechter in eerste aanleg; rechtsmacht bij internationale geschillen (EEX-Vo en Brussel I-Bis)

Overzicht
1. Absolute competentie;
2. Relatieve competentie;
3. Onbevoegdheid en verwijzing in eerste aanleg;
4. Verwijzing ex. art. 71 Rv (interne competentie);
5. Waardevorderingen en betwisting van de titel;
6. Hoofdregels verwijzing in eerste aanleg;
7. Objectieve en subjectieve cumulatie;
8. Rechtsmacht bij internationale geschillen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Vo en Brussel I-Bis)

1. Absolute competentie
Art. 42 RO bepaalt als volgt: "De rechtbanken in eerste aanleg nemen kennis van alle burgerlijke zaken, behoudens bij de wet bepaalde uitzonderingen". Deze hoofdregel geldt voor de dagvaardingsprocedure (Tweede titel Eerste Boek Rv, art. 78 e.v.) en de verzoekschriftprocedure (Derde titel Eerste Boek Rv, art. 261 e.v.).

1.1. Competentie van de kantonrechter
De competentie van de kantonrechter wordt geregeld in art. 93-98 Rv. Artikel 93 sub a-d Rv bepaalt dat de kantonrechter bevoegd is in:

a. zaken betreffende vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000, inclusief de tot aan de dag van dagvaarding verschenen rente, tenzij de rechtstitel dat bedrag te boven gaat en de rechtstitel wordt betwist;
b. zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde, indien duidelijk aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000;
c. zaken betreffende een arbeidsovereenkomst, een collectieve arbeidsovereenkomst, algemeen verbindend verklaarde bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst, een vut-overeenkomst als bedoeld in de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel, een consumentenkredietovereenkomst met een kredietsom van ten hoogste € 40.000 of een agentuur-, huur-, huurkoop- of consumentenkoopovereenkomst, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering;d. zaken ten aanzien waarvan de wet dit bepaalt.

In alle zaken die slechts rechtsgevolgen betreffen die ter vrije bepaling van partijen staan, kunnen partijen zich samen tot de kantonrechter van hun keuze wenden, art. 96 Rv.
Uit sub a volgt dat de kantonrechter niet bevoegd is om kennis te nemen van zaken, betreffende vorderingen die op grond van de rechtstitel een werkelijke waarde van méér dan 25.000 Euro vertegenwoordigen.

2. Relatieve competentie
Toegespitst op de dagvaardingsprocedure, geven artt. 99-110 Rv de regels met betrekking tot de relatieve competentie van de rechtbank.
In beginsel is de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd, tenzij de wet anders bepaalt, art. 99 lid 1 Rv.

Let op de verhouding tussen art. 99 Rv en de artikelen 100-106 Rv. Zo is in zaken, betreffende een overeenkomst tussen een partij die handelt in de uitoefening van beroep of bedrijf en een natuurlijke persoon die niet handelt in de uitoefening van beroep of bedrijf (consument), de rechter van de woonplaats of werkelijk verblijf van de natuurlijke persoon, mede bevoegd, zie art. 101 Rv.

De zinsnede "mede bevoegd" impliceert dat art. 99 lid 1 Rv kan worden aangehouden. Uitgangspunt van art. 101 Rv is de versterking van de positie van de consument als partij bij een overeenkomst tussen ongelijke partijen. Art. 101 Rv verschilt daarin van art. 99 Rv, dat de rechter van de woonplaats van de consument óók bevoegd is, als de consument eiser is in het proces.

2.1. Gezamenlijke behandeling (meerdere gedaagden)
Worden meerdere gedaagden gedagvaard door eiser, dan geldt: is de rechter ten aanzien van één van de gezamenlijk in het geding betrokken gedaagden bevoegd, dan is die rechter ook ten aanzien van de andere gedaagden bevoegd, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen, art. 107 Rv; zie de verwijzing naar art. 7 Rv.

Ontbreekt een voldoende samenhang als bedoeld in art. 107 Rv (en art. 7 Rv), dan kan het geding worden gesplitst; indien de rechter beslist dat een andere rechter relatief bevoegd is, dan kan de zaak op de voet van art. 110 lid 2 Rv worden verwezen.

2.2. Forumkeuzebeding
Partijen kunnen een forumkeuzebeding overeenkomen; wordt een rechter aangewezen voor de kennisneming van geschillen die zijn ontstaan of zullen ontstaan naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking die tot hun vrije beschikking staat, dan is die rechter bij uitsluiting bevoegd (art. 108 lid 1 Rv).

Het forumkeuzebeding heeft géén gevolg in de gevallen, genoemd in lid 2 van art. 108 Rv:
1. De vordering beloopt ten hoogste € 25.000;
2. Het betreft een individuele arbeidsovereenkomst;
3. Het betreft een zaak als bedoeld in art. 101 Rv (consumentenkoop);
4. Het betreft een zaak als bedoeld in art. 103 tweede zin Rv.

De uitzonderingen op de hoofdregel zijn te vinden onder sub a en b:
a. het forumkeuzebeding is aangegaan ná het ontstaan van het geschil;
b. de werknemer, de partij die biet handelt in de uitoefening van bedrijf of beroep, dan wel de huurder, wendt zich tot de in het forumkeuzebeding aangewezen rechter.

2.3. Exceptie relatieve onbevoegdheid en ambtshalve beoordeling competentie
Het verweer dat de rechter niet relatief bevoegd is, wordt op straffe van verval van het recht daartoe, gevoerd vóór alle weren ten gronde, art. 110 lid 1 Rv.

In zaken als bedoeld in art. 108 lid 2 Rv beoordeelt de rechter ook zonder daartoe strekkend verweer, of hij relatief bevoegd is.

3. Onbevoegdheid en verwijzing in eerste aanleg
De artikelen 72-74 Rv geven algemene regels voor zowel de dagvaardings- als verzoekschriftprocedure; art. 110 Rv heeft slechts betrekking op de dagvaardingsprocedure.
Behoort een zaak niet tot de absolute bevoegdheid van de rechter, dan verklaart deze zich ambtshalve onbevoegd, art. 72 Rv; doet de verweerder een beroep op de absolute onbevoegdheid van de rechter, dan wordt de onbevoegdheid op deze exceptie uitgesproken.

Verklaart de rechter zich onbevoegd en is een andere rechter wel bevoegd, dan verwijst hij de zaak naar deze rechter, met inachtneming van art. 71 lid 4 Rv, eerste zin en art. 74 Rv (art. 73 Rv).

Ten aanzien van de relatieve onbevoegdheid geldt het volgende. De exceptie van de relatieve onbevoegdheid wordt, op straffe van verval van de exceptie, ingeroepen vóór alle weren ten gronde, art. 110 lid 1 Rv. Beslist de rechter dat niet hij, maar een andere rechter relatief bevoegd is, dan verwijst hij de zaak op de voet van art. 110 lid 2 Rv, met toepassing van art. 74 lid 1 en lid 3 Rv, eerste zin.

4. Verwijzing ex. art. 71 Rv
Verwijzing op de voet van art. 71 lid 1 en 2 Rv is specifiek: deze artikelleden hebben geen betrekking op de absolute of relatieve competentie, maar op de vraag, door welke kamer de zaak dient te worden behandeld. Met andere woorden: art. 71 Rv ziet op de interne competentie van de rechtbank. Is het onderwerp van geschil bepalend voor de vraag of verwijzing nodig is, dan beoordeelt de rechter de competentie aan de hand van zijn voorlopig oordeel over het onderwerp van geschil (de aard van de zaak), art. 71 lid 3 Rv.

Tegen een verwijzing en tegen het achterwege laten van verwijzing staat geen voorziening open. De rechter naar wie de zaak is verwezen, is aan de verwijzing gebonden, art. 71 lid 5 Rv. Binding aan de verwijzing impliceert echter niet, dat de rechter bij de behandeling van de hoofdzaak aan het voorlopig oordeel van de verwijzende rechter is gebonden.

5. Waardevorderingen en betwisting van de rechtstitel
5.1. Uitzonderingen op art. 93 sub a Rv: wijziging van de rechtstitel door cessie, aflossing en afstand

Zoals opgemerkt onder 1.1, is de kantonrechter bevoegd om kennis te nemen van waardevorderingen die ten hoogste 25.000 Euro belopen, tenzij de rechtstitel een hogere waarde vertegenwoordigt en de rechtstitel wordt betwist (art. 93 sub a Rv).

De waardevordering kan in rechte niet kunstmatig worden verlaagd of gesplitst om te bereiken dat de kantonrechter bevoegd is om kennis te nemen van de zaak, aangezien de rechtstitel van doorslaggevende betekenis is. Wijziging van de rechtstitel maakt dat de kantonrechter wel bevoegd kan zijn in zaken waarin de oorspronkelijke waardevordering(en) meer dan 25.000 beliep(en).
De rechtstitel (en daarmee de waardevordering) kan worden gewijzigd door rechtshandelingen als aflossing, cessie en afstand van recht door de eiser.

Beloopt de waardevordering na aflossing ten hoogste 25.000 Euro, dan kan de zaak door de kantonrechter worden behandeld. Aflossing bewerkstelligt immers dat de rechtstitel de resterende vordering vertegenwoordigt.

Cessie van de oorspronkelijke vordering, doet meerdere vorderingen ontstaan; de oorspronkelijke vordering houdt op te bestaan. De kantonrechter is bevoegd in zaken waarin één van de nieuwe vorderingen minder dan 25.000 Euro beloopt. Betwisting van de rechtstitel als bedoeld in art. 93 sub a Rv, laatste volzin, is dan zonder gevolg.

Daarentegen heeft betwisting van de rechtstitel door de gedaagde wél gevolg voor de competentie van de kantonrechter, als de eiser zich beroept op een voorbehoud, gemaakt ten aanzien van het meerdere bij vorderingen die de 25.000 Euro te boven gaan. Het voorbehoud door de eiser mist immers doel als de gedaagde het voorbehoud in rechte niet aanvaardt. Voert de gedaagde verweer, dan is aan de rechtstitel in het geheel niets gewijzigd en geldt sub a van art. 93 Rv onverkort.

6. Hoofdregels verwijzing (in eerste aanleg)

Voor alle duidelijkheid volgt hier een kort overzicht van de regels omtrent verwijzing in eerste aanleg:

1. Behoort de zaak tot de bevoegdheid van een andere kamer dan de kamer voor kantonzaken, dan wordt de zaak op verlangen van één der partijen (bijvoorbeeld bij betwisting van de rechtstitel, art. 93 sub a Rv) of ambtshalve naar een zodanige kamer verwezen (art. 71 lid 1 Rv);

2. In het omgekeerde geval moet de zaak worden verwezen naar de kamer voor kantonzaken, dus vindt verwijzing eveneens plaats op verlangen van één der partijen of ambtshalve (art. 71 lid 2 Rv);

3. Beslist de rechter ambtshalve dat een andere rechter relatief bevoegd is, dan verwijst hij de zaak naar deze rechter (art. 110 lid 2 Rv);

4. Behoort de zaak niet tot de absolute bevoegdheid van de rechter (art. 72 Rv), dan verklaart deze zich, zo nodig ambtshalve, onbevoegd. Verklaart de rechter zich onbevoegd en is een andere gewone rechter wel bevoegd, dan verwijst hij de zaak op de voet van art. 73 Rv.

7. Objectieve en subjectieve cumulatie

Uitgangspunt is dat de kantonrechter bevoegd is om kennis te nemen van zaken, betreffende waardevorderingen met een beloop van ten hoogste 25.000 Euro, art. 93 onder a Rv, waardevorderingen als bedoeld onder b of aardvorderingen als bedoeld onder c en d van art. 93 Rv.

7.1. Objectieve cumulatie
7.1.1. Waardevorderingen: optelregel

Stelt eiser bij één dagvaarding meerdere vorderingen in tegen gedaagde, dan is er sprake van objectieve cumulatie. Het onderscheid tussen waarde- en aardvorderingen is bepalend voor de competentie van de kantonrechter. Ten aanzien van de vorderingen op grond van art. 93 onder a en b Rv geldt de optelregel: als het totaal van de vorderingen ten hoogste 25.000 Euro beloopt, is de kantonrechter bevoegd (art. 94 lid 1 Rv).

7.1.2. Cumulatie aardvorderingen en waardevorderingen
Ten aanzien van de aardvorderingen op grond van art. 93 onder c en d Rv geldt de optelregel niet. Is tenminste één van de vorderingen een aardvordering, dan worden deze vorderingen door de kantonrechter behandeld, voor zover de samenhang tussen de vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet, ongeacht het beloop van de waardevordering (art. 94 lid 2 Rv).

Het tweede lid van art. 94 Rv is van overeenkomstige toepassing op zaken in conventie en in reconventie (art. 136 Rv), waarvan er tenminste één een aardvordering betreft als bedoeld in art. 93 onder c of d Rv. Hetzelfde geldt in het geval van een hoofdzaak en zaak in vrijwaring (art. 210 Rv), waarin één van de vorderingen een aardvordering betreft (art. 94 lid 4 Rv).

7.2. Subjectieve cumulatie
Een optelregel ontbreekt wanneer meerdere eisers bij één dagvaarding vorderingen instellen of  wanneer bij één dagvaarding tegen meerdere gedaagden vorderingen worden ingesteld. Leidend is de algemene bepaling in art. 107 Rv: is de rechter ten aanzien van een van de gezamenlijk in het geding betrokken gedaagden (relatief) bevoegd, dan is die rechter ook ten aanzien van de overige gedaagden bevoegd, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.

Vordert iedere eiser ten hoogste 25.000 Euro of beloopt de vordering ten aanzien van iedere gedaagde ten hoogste 25.000 Euro, dan is de kantonrechter ten aanzien van de vorderingen bevoegd om kennis te nemen van de zaak.

8. Rechtsmacht bij internationale geschillen in burgerlijke en handelszaken (EEX)
Sinds 2015 geldt Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Deze zogenoemde herschikking van de sinds 2002 geldende EEX-Vo 44/2001 (Brussel I) wordt aangeduid als "Brussel I-Bis".

8.1. Werkingssfeer Brussel I-Bis (materiële toepassingsgebied)
De herschikte EEX-Vo Brussel I-Bis wordt toegepast in burgerlijke en handelszaken, ongeacht de aard van het gerecht.  De toepassing ervan wordt uitgesloten in fiscale zaken, douanezaken en administratiefrechtelijke zaken, evenals in zaken betreffende de aansprakelijkheid van de staat wegens handelen of nalaten bij acta iure imperii (art. 1 lid 1 Brussel I-Bis).

De verordening is ook niet van toepassing op de staat en bevoegdheid van natuurlijke personen, huwelijkvermogensrecht, arbitrage, faillissementen en akkoorden, sociale zekerheid, testamenten, onderhoudsverplichtingen en erfrecht (art. 1 lid 2 Brussel I-Bis).

Let op het onderscheid tussen het materiële en formele toepassingsgebied. Het materiële toepassingsgebied ziet niet op de bevoegdheid van het gerecht, maar op de toepassing van de herschikking van EEX-Vo op in de verordening bepaalde zaken. Het formele toepassingsgebied ziet daarentegen wél op de bevoegdheid van het gerecht.

8.2. Bevoegdheid gerecht (formele toepassingsgebied)
Hoofdregel is dat de verweerder die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht zijn nationaliteit, wordt opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat (art. 4 lid 1 Brussel I-Bis). Uitzonderingen op deze regel zijn mogelijk, krachtens de bepalingen in afdelingen 2 tot en met 7 van Hoofdstuk II Brussel I-Bis (art. 5 lid 1 Brussel I-Bis).

Heeft de verweerder geen woonplaats op het grondgebied van een lidstaat, dan wordt de bevoegdheid in elke lidstaat geregeld door de wetgeving van die lidstaat, onverminderd art. 18 lid 1, art. 21 lid 2 en artikelen 24 en 25 Brussel I-Bis (art. 6 Brussel I-Bis). De rechtsmacht van de Nederlandse rechter is neergelegd in art. 1 tot en met 14 Rv.

8.2.1. Het oproepen van een verweerder voor het gerecht in een andere lidstaat
(art. 7 Brussel I-Bis)

Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen (art. 7 Brussel I-Bis):

1. Ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst:
a. voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;
b. de plaats van de uitvoering van de overeenkomst is (tenzij anders is overeengekomen), voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden. Voor diensten geldt een overeenkomstige bepaling.
2. Ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad: voor het gerecht waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen.

8.2.2. Overige bevoegdheidsgrondslagen
Bevoegdheid in verzekeringszaken, art. 10-16 Brussel I-Bis;
Bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten, art. 17-19 Brussel I-Bis;
Bevoegdheid voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst, art. 20-23 Brussel I-Bis.

8.3. Verhouding forumkeuzebeding en exclusieve rechtsmacht (art. 24 en 25 Brussel I-Bis)
Afdeling 6 bepaalt de exclusieve rechtsmacht van gerechten in de gevallen, opgesomd in art. 24 Brussel I-Bis. Onder meer in zaken betreffende de (ver)huur van onroerende goederen is het gerecht van de lidstaat waar het onroerend goed gelegen is, exclusief bevoegd.

Op grond van art. 25 Brussel I-Bis kunnen partijen een forumkeuzebeding overeenkomen. Wordt in één van de gevallen, genoemd in art. 24 Brussel I-Bis, een forumkeuzebeding overeengekomen, dan mist het forumkeuzebeding echter rechtsgevolg (art. 25 lid 4 Brussel I-Bis).