maandag 23 april 2018

Erfrecht: (beneficiaire) aanvaarding van de nalatenschap en aansprakelijkheid

Overzicht
Erfrecht: uiterste wilsbeschikkingen, executeurs en testamentair bewind
1.    Gevolgen van de erfopvolging;
1.1  Aansprakelijkheid;
1.2  Verklaring van erfrecht en derdenbescherming;
2.    Aanvaarding en verwerping van de nalatenschap;
2.1  Zuivere aanvaarding;
2.2  Beneficiaire aanvaarding;
2.3  Wet bescherming erfgenamen tegen schulden

1. Gevolgen van de erfopvolging
De erfgenamen volgen de erflater van rechtswege op in zijn voor overgang vatbare rechten en in zijn bezit en houderschap (art. 4:182 lid 1 BW). De eerste zin geldt niet, wanneer de nalatenschap ingevolge art. 4:13 BW (toepassing wettelijke verdeling indien de erflater een echtgenoot en ten minste één kind achterlaat) wordt verdeeld; in dat geval volgt de echtgenoot van rechtswege op in het bezit en houderschap van de erflater. De erfgenamen worden schuldenaar van de schulden van de erflater die niet met zijn dood tenietgaan. Is een prestatie deelbaar, dan is ieder van de erfgenamen verbonden voor een deel, evenredig aan het erfdeel (art. 4:182 lid 2 BW).

Een erfgenaam kan de goederen van de nalatenschap met inbegrip van die welke de erflater op het tijdstip van zijn overlijden voor derden hield, opvorderen van iedere derde die de goederen zonder recht (met de nadruk op houden zonder recht) houdt (hereditatis petitio). Is de wettelijke verdeling toegepast (art. 4:13 BW), dan komt deze bevoegdheid toe aan de echtgenoot van de erflater (art. 4:183 BW).

1.1 Aansprakelijkheid
Schuldeisers van de nalatenschap kunnen hun vorderingen op de goederen van de nalatenschap verhalen (art. 4:184 lid 1 BW). De schuldeisers kunnen zich tevens op de privégoederen van de erfgenaam verhalen, omdat de aansprakelijkheid van de erfgenamen gezamenlijk in beginsel niet beperkt is tot de nalatenschap.

Op deze hoofdregel wordt een aantal uitzonderingen gemaakt, zoals blijkt uit art. 4:184 lid 2 BW. Een erfgenaam is niet verplicht om een schuld van de nalatenschap uit eigen vermogen te voldoen, tenzij hij:
a. zuiver aanvaardt, behalve voor zover de schuld niet op hem rust of hij deze geheel of gedeeltelijk niet hoeft te voldoen ingevolge art. 4:194a lid 2 BW, onverminderd de artikelen 4:14 lid 3 BW en 4:87 lid 5 BW;
b. de voldoening van de schuld verhindert en hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt;
c. goederen van de nalatenschap opzettelijk aan het verhaal van de schuldeisers onttrekt;
d. vereffenaar van de nalatenschap is en verwijtbaar in ernstige mate tekortschiet.

Wanneer de erfgenaam beneficiair aanvaardt, kunnen de schuldeisers van de nalatenschap zich op het vermogen van de erfgenaam slechts verhalen tot de waarde van hetgeen de erfgenaam uit de nalatenschap heeft ontvangen (art. 4:184 lid 3 BW).

De erfgenamen krijgen de tijd voor beraad, mits ten minste één van hen beneficiair heeft aanvaard. Gedurende drie maanden na het overlijden van de erflater kan op de goederen van de nalatenschap geen verhaal worden genomen, tenzij de schuldeiser in geval van faillissement van de erflater wél tot verhaal op de goederen van de nalatenschap over had kunnen gaan (art. 4:185 lid 1 BW). Gedurende en na afloop van de termijn van drie maanden kan de kantonrechter bepalen dat maatregelen tegen de schuldeisers worden genomen. Verlenging van beschermingsmaatregelen tegen bepaalde schuldeisers is mogelijk (art. 4:185 lid 3 BW). Bijzondere omstandigheden kunnen ertoe nopen om tegen de mogelijkheid van verhaal op de nalatenschap een dam op te werpen (art. 4:185 leden 2 en 3 BW). Het gaat om een discretionaire bevoegdheid van de kantonrechter.

1.2 Verklaring van erfrecht en derdenbescherming
De feiten die voor de rechtstoestand van de opengevallen nalatenschap van belang zijn, worden bijgehouden in het boedelregister (art. 4:186 lid 1 BW). De notaris die bij de afwikkeling van de nalatenschap is betrokken, doet zich in het register inschrijven (art. 4:186 lid 2 BW).

De verklaring van erfrecht is een formaliteit die in de rechtspraktijk is ontwikkeld. De verklaring van erfrecht is van belang voor de bescherming van derden. De derde die is afgegaan op de in een verklaring van erfrecht (art. 4:188 BW) vermelde feiten, geldt  te dezen als te goeder trouw (art. 4:187 lid 1 BW). De schuldenaar die op grond van de in een verklaring van erfrecht vermelde feiten heeft betaald aan een onbevoegde, kan het verweer van de bevrijdende betaling voeren (art. 4:187 lid 2 BW), tenzij de derde wist of er door grove nalatigheid niet van op de hoogte was, dat de inhoud van de verklaring niet met de werkelijkheid overeenstemt (art. 4:187 lid 3 BW).

De verklaring van erfrecht is een notariële akte, waarin onder meer wordt vermeld (art. 4:188 lid 1 onder a-e BW):
a. dat een of meer in de verklaring genoemde personen, al dan niet voor bepaalde erfdelen, erfgenaam zijn of de enige erfgenamen zijn, met vermelding of zij de nalatenschap reeds hebben aanvaard;
b. dat al dan niet aan de echtgenoot van de erflater een vruchtgebruik toekomt;
c. dat al dan niet het beheer van de nalatenschap aan executeurs, bewindvoerders of vereffenaars is opgedragen.

2. Aanvaarding en verwerping van de nalatenschap
Een erfgenaam kan de nalatenschap aanvaarden of verwerpen. De aanvaarding kan zuiver geschieden of onder voorrecht van boedelbeschrijving (art. 4:190 lid 1 BW). Het voorrecht van boedelbeschrijving wordt in de rechtspraktijk sinds jaar en dag aangeduid als "beneficiaire aanvaarding". Zoals ik uiteen zal zetten, houdt de beneficiaire aanvaarding niet in dat de erfgenaam niet in zijn eigen vermogen kan worden aangesproken. Wel heeft de beneficiaire aanvaarding een belangrijke beperking van de aansprakelijkheid tot gevolg, waarmee de erfgenaam slechts kan "verliezen" wat hem uit de nalatenschap is toegekomen. De zuivere aanvaarding of beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap geschiedt onherroepelijk: is eenmaal de keuze gemaakt, dan kan deze niet ten gunste van de erfgenaam worden teruggedraaid (art. 4:190 lid 4 BW).

De erflater kan de keuze van de erfgenamen niet beperken. De erfgenaam kan niet vóór het openvallen van de nalatenschap een beslissing over de aanvaarding nemen (art. 4:190 lid 2 BW). De zuivere of beneficiaire aanvaarding geschiedt onvoorwaardelijk en zonder tijdsbepaling. Een deel van het erfdeel aanvaarden is onmogelijk. Een deel dat krachtens vervulling van een door de erflater aan de erfstelling verbonden voorwaarde aan de erfgenaam toekomt, kan wel afzonderlijk worden aanvaard of verworpen (art. 4:190 lid 3 BW).

De Wet bescherming erfgenamen tegen (onverwachte) schulden (Kamerstukken II 2015/16, 34224, nr. 226) heeft een flinke nuance aangebracht in de volledige aansprakelijkheid die in beginsel de consequentie is van de zuivere aanvaarding van een nalatenschap. Van het "onherroepelijke" van de zuivere aanvaarding met werking ex tunc (art. 4:190 lid 4 BW) kan geen sprake meer zijn.

2.1 Zuivere aanvaarding
De zuivere aanvaarding wordt gedaan door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring ter griffie van de rechtbank; de verklaring wordt in het boedelregister ingeschreven (art. 4:191 lid 1 BW). Indien een erfgenaam zijn keuze nog niet heeft gedaan, kan de kantonrechter hem op verzoek van een belanghebbende een termijn stellen (art. 4:192 lid 2 BW). Laat de erfgenaam de termijn verstrijken, dan wordt hij geacht de nalatenschap zuiver te aanvaarden (art. 4:192 lid 3 BW). Wanneer een of meer mede-erfgenamen beneficiair aanvaarden, wordt de erfgenaam die nog geen keuze heeft gedaan, geacht beneficiair te aanvaarden (art. 4:192 lid 4 BW). Binnen drie maanden na kennisname van de beneficiaire aanvaarding door de mede-erfgenamen kan de erfgenaam die nog geen keuze heeft gedaan, alsnog zuiver aanvaarden of verwerpen.

Het "onvoorwaardelijke" van de zuivere aanvaarding is relatief: de erfgenaam die na zuivere aanvaarding bekend wordt met een uiterste wil die voor de erfgenaam nadelige lasten en legaten bevat, kan binnen drie maanden het verzoek doen om alsnog beneficiair te aanvaarden. De overige schulden van de nalatenschap komen niettemin ten laste van het gehele vermogen van de erfgenaam (art. 4:194 lid 1 BW).

Een wettelijk vertegenwoordiger van een erfgenaam kan niet zuiver voor hem aanvaarden; voor verwerping van de nalatenschap door de vertegenwoordiger is toestemming van de kantonrechter vereist (art. 4:193 lid 1 BW). De vertegenwoordiger is verplicht een verklaring van beneficiaire aanvaarding of verwerping af te leggen binnen drie maanden vanaf het tijdstip waarop (een deel van) de nalatenschap aan de erfgenaam toekomt (art. 4:193 lid 1 BW). Als de wettelijk vertegenwoordiger van de erfgenaam de termijn voor verwerping laat verstrijken, is de erfgenaam evenwel niet gebonden aan de zuivere aanvaarding en de daaraan verbonden volledige aansprakelijkheid; de erfgenaam wordt geacht in dat geval beneficiair te aanvaarden (art. 4:193 lid 2 BW).

2.2 Beneficiaire aanvaarding
Evenals de zuivere aanvaarding van de nalatenschap, is de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving onherroepelijk en heeft de aanvaarding werking ex tunc (art. 4:190 leden 1 en 4 BW). De beneficiaire aanvaarding geschiedt bij verklaring (art. 4:191 lid 1 BW).

De beneficiaire aanvaarding vormt één van de gronden voor de verplichting tot de wettelijke vereffening van de nalatenschap (artikelen 4:195 en 4:202 lid 1 onder a BW). Heeft de erfgenaam die beneficiair heeft aanvaard, een schuld van de nalatenschap uit zijn eigen overig vermogen voldaan, dan treedt hij tot het einde van de vereffening op als schuldeiser van de nalatenschap voor het bedrag van de schuld in de rang die de door hem voldane schuld had. Hetzelfde geldt ten aanzien van de voldoening van een last uit eigen vermogen (art. 4:200 leden 1 en 3 BW).

2.3 Wet bescherming erfgenamen tegen schulden
De erfgenaam die nog geen keuze heeft gemaakt omtrent het aanvaarden van de nalatenschap, kan door bepaalde gedragingen worden aangemerkt als een erfgenaam die de nalatenschap zuiver heeft aanvaard. Wat de "stilzwijgende aanvaarding" inhoudt, is altijd twijfelachtig geweest. De dreiging van een stilzwijgende zuivere aanvaarding, met alle gevolgen van dien, leidde ertoe dat erfgenamen schroomden om enige handeling met betrekking tot de nalatenschap te verrichten. In 2013 heeft de wetgever een factsheet "Zuiver aanvaarden van een nalatenschap uit erfenis" gepubliceerd. Daarmee werd getracht om te verduidelijken welke handelingen wél en welke handelingen níet tot zuivere aanvaarding leiden.

Het leeghalen van de woning en bepalen wat er met de spullen gebeurt, het zonder voorbehoud voldoen van schulden van de nalatenschap, het als erfgenaam deelnemen aan de verdeling van de nalatenschap, het erkennen van schulden, het ondertekenen van een bankverklaring voor het vrijgeven van het tegoed van de erflater worden in de factsheet (2013) genoemd als voorbeelden van gedragingen die leiden tot zuivere aanvaarding.

Op de voorbeelden valt het nodige aan te merken. Dat het "bepalen wat er met de spullen gebeurt" duidt op beheershandelingen die tot zuivere aanvaarding leiden is begrijpelijk, maar leidt de enkele ontruiming van de woning tot zuivere aanvaarding? Het is in dat opzicht nogal verwarrend dat wel de "beherende" maatregelen, maar pertinent niet de "bewarende" maatregelen met betrekking tot de boedel tot zuivere aanvaarding leiden. Nog enkele regels die tot verwarring kunnen leiden: de bankverklaring leidt wel, maar het beleggen van contanten op een rekening-courant niet tot zuivere aanvaarding; het opmaken van de boedelbeschrijving leidt niet tot zuivere aanvaarding, maar een machtiging tot het "afwikkelen" van de nalatenschap (de afwikkeling van een nalatenschap is geen erkende rechtsfiguur!) leidt wel tot zuivere aanvaarding.

Het meest verwarrend is dat de wetgever aangeeft dat degene die zich als "heer en meester" over de nalatenschap gedraagt, zuiver aanvaardt, waarbij beheershandelingen worden genoemd; vervolgens wordt gesteld dat beheershandelingen niet leiden tot zuivere aanvaarding. Een praktisch probleem is hoe erfgenamen omgaan met schuldeisers. De erfgenaam die toegeeft aan de intimidatie door een schuldeiser van de nalatenschap, aanvaardt reeds om het handelen uit vrees voor vergaande consequenties. De gemiddeld genomen niet juridisch onderlegde of niet goed begrijpend lezende erfgenaam wordt opgescheept met een volledige aansprakelijkheid.

De Wet bescherming erfgenamen tegen schulden (8 juni 2016) heeft belangrijke veranderingen gebracht in de "onherroepelijkheid" van een bewust gekozen zuivere aanvaarding en de stilzwijgende zuivere aanvaarding als hiervoor aangestipt.

Wat een stilzwijgende aanvaarding inhoudt, wordt sinds de inwerkingtreding van de Wet bescherming erfgenamen tegen schulden bepaald door art. 4:192 lid 1 BW.  Een erfgenaam gedraagt zich zonder ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaardend erfgenaam, als hij goederen van de nalatenschap verkoopt, bezwaart of op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers onttrekt. Het gevolg is dat hij door de genoemde handelingen zuiver aanvaardt, tenzij hij reeds zijn keuze heeft gedaan.

Het onherroepelijke karakter van een eenmaal gedane keuze voor zuivere aanvaarding van de nalatenschap wordt sterk gerelativeerd door art. 4:194a BW. Een erfgenaam die na zuivere aanvaarding bekend wordt met een schuld van nalatenschap, die hij niet kende en niet behoorde te kennen, kan alsnog worden gemachtigd om beneficiair te aanvaarden, indien hij binnen drie maanden na de ontdekking van de onbekende schuld een verzoek daartoe doet aan de kantonrechter (art. 4:194a lid 1 BW). De zuivere aanvaarding is daarmee niet langer onvoorwaardelijk en onherroepelijk, ondanks de strekking van art. 4:190 leden 3 en 4 BW.

Een machtiging tot beneficiaire aanvaarding kan zelfs op een zeer laat tijdstip worden verzocht, namelijk na het stadium van de vereffening of zelfs de verdeling van de nalatenschap. Ook op dat moment is doorslaggevend dat de erfgenaam de schuld van de nalatenschap niet had behoren te kennen. Alsdan kan de erfgenaam die door de kantonrechter wordt gemachtigd, na de verdeling van de nalatenschap alsnog beneficiair aanvaarden. De onherroepelijkheid en werking ex tunc van een zuivere aanvaarding kunnen niet helemaal overboord worden gegooid: worden na de vastlegging van de keuze geen onbekende schulden ontdekt, dan geldt de aanvaarding (hetzij zuiver, hetzij beneficiair) onverkort. De onvoorwaardelijkheid van een zuivere aanvaarding wordt wel in sterke mate aangetast. Feitelijk heeft de komst van art. 4:194a BW tot gevolg dat de zuivere aanvaarding voortaan geschiedt onder het voorbehoud dat ook na de verdeling van de nalatenschap géén onbekende schulden aan het licht zullen komen: "de nalatenschap wordt zuiver aanvaard; worden later schulden ontdekt, dan zal de nalatenschap beneficiair worden aanvaard".

woensdag 18 april 2018

Straatverkoop en telefonische verkoop: dit zijn uw rechten (overeenkomsten op afstand en buiten de verkoopruimte)

Straatventers
U kent ze wel, straatverkopers die zich direct voor de in- en uitgang van winkels en in winkelcentra ophouden of achter u aan blijven lopen (-rennen). Sommige straatverkopers zijn er niet van gediend dat u niet geïnteresseerd bent en betichten u ervan sterallures te hebben, misschien wordt u zelfs wel door ze uitgescholden en buiten de vergunningenzone door ze belaagd. Dat gebeurt allemaal ongevraagd. Kortom: mensen ondervinden hinder van straatventers die over de schreef gaan, maar vooralsnog is er geen verbod op straatverkoop. Ik wil niet zeggen dat verkoop op afstand een uitsluitend negatief karakter hoeft te hebben. Wel vind ik dat consumenten alert moeten zijn en zich bewust moeten zijn van de rechten die zij hebben. Er zijn (voormalig) straatverkopers die vinden dat passanten zelf maar assertief genoeg moeten zijn om te voorkomen dat zij zich laten inpakken. Dat is de omgekeerde wereld. Het is niet alleen ergerlijk, maar ook onrechtmatig als potentiële consumenten iets op de mouw wordt gespeld. Daarom geef ik in onderstaand bericht juridische informatie over uw rechten bij een koop op afstand en overeenkomsten buiten de verkoopruimte.

Straatverkopers maken gebruik van de verkooptechnieken die zij tijdens een cursus bij het marketing-/salesbureau hebben opgedaan. Zij proberen u ertoe te verleiden tot een ondoordachte koop over te gaan door (een greep uit de aangeleerde verleidingstechnieken) zichzelf aan u te introduceren als 'student' (ik heb op de Universiteit Leiden en de Erasmus Universiteit Rotterdam nooit gehoord van studenten die als straatverkoper hebben gewerkt), door u met uw haar of kleding te complimenteren, te zingen, te fluiten, vrolijke kleuren te dragen, een reeks korte positieve opmerkingen te maken of gesloten vragen te stellen over lichtvoetige onderwerpen, zodat de kans op een positief antwoord uwerzijds op een verkoopgerichte vraag wordt vergroot, maar vooral door een gevoel van schaarste ('de aanbieding geldt alleen deze week!') en unieke bevoordeling te creëren ('ik mag maar drie mensen blij maken met dit aanbod'). Salesbureautjes zeggen de jongens en meisjes met de 'leukste koppies' (...) en vlotste babbels (...) de straat op te sturen om de kans op omzet te vergroten.

Het lukt hoe dan ook geregeld om producten aan de man te brengen, anders zouden alle praatjes niet lonen. Zolang mensen abonnementen blijven afsluiten en producten op afstand kopen, zal een of andere vorm van colportage blijven bestaan. Het is problematisch als agressieve verkoopmethoden worden gebruikt. Misbruik van de onbekwaamheid van een consument of zwakke positie van bepaalde groepen consumenten is daarbij een bekend fenomeen. Het kan zelfs regelrecht op oplichterij uitdraaien.

Of het nu gaat om straatverkoop, colportage aan de deur of telefonische verkoop, het recht van de Europese Unie biedt de consument bij verkoop buiten de winkel stevige rechtsbescherming. De Colportagewet en afdeling 7.1.9A zijn komen te vervallen. De inwerkingtreding van de Implementatiewet richtlijn consumenten heeft geleid tot omzetting van Richtlijn 2011/83/EU in ons nationale recht. De belangrijkste bepalingen zijn opgenomen in Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (art. 6:230o BW e.v.). 

Mocht het tot een ondoordachte aankoop komen of bent u misleid, wat zijn dan uw rechten? Twijfelt u of wel een overeenkomst tot stand is gekomen? Hoe kunt u omgaan met ongewenste benadering en agressieve verkoopmethoden bij koop op afstand?

Uw rechten bij een consumentenkoop buiten de winkel

Is wel een overeenkomst aangegaan? 
Misschien bent u helemaal niet overgegaan tot het afsluiten van een abonnement of het kopen van een product. Het kan zijn dat de verkoper op afstand u probeert wijs te maken dat u akkoord bent gegaan met een overeenkomst, zelfs als u nergens mee hebt ingestemd en niet hebt getekend. Wanneer u zich hebt laten overhalen tot het sluiten van een abonnement of het kopen van een product buiten een verkoopruimte en u spijt hebt van de niet goed doordachte aanschaf, is het goed dat u zich realiseert dat u het recht hebt om de overeenkomst zonder opgaaf van redenen te ontbinden.

Uw recht om de overeenkomst te ontbinden, ongeacht de reden voor ontbinding
U hebt het recht om de overeenkomst op afstand of overeenkomst buiten de verkoopruimte te ontbinden binnen 14 dagen. U ontbindt de overeenkomst door het modelformulier uit Bijlage 1 deel B van de Consumentenrichtlijn 2011/83/EU in te vullen en aan de handelaar te zenden of door een andere ondubbelzinnige verklaring aan de handelaar te doen (art. 6:230o lid 3 BW). Brengt u via de website van de handelaar een ontbindingsverklaring uit, dan dient de handelaar u een bevestiging van de ontvangst van uw ontbindingsverklaring te sturen (art. 6:230o lid 4 BW).

Kiest u voor het "standaardformulier" van de EU, dan schrijft u het volgende in uw ontbindingsverklaring:
-------------------------------------------------------------
Aan [naam, adresgegevens en mailadres handelaar]:

Hierbij deel ik u mede dat ik onze overeenkomst betreffende de verkoop van de volgende [goederen/levering van diensten] herroep, besteld op/ontvangen op [datum bestelling of ontvangst],

[Naam consument]
[Adres consument]
[Handtekening]
[Datum]   
-----------------------------------------------------------   

De belangrijkste en de voor straatverkoop of andere vormen van overeenkomsten op afstand en buiten de verkoopruimte relevante consumentenbepalingen zijn te vinden in Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW), titel 5, afdeling 2B. Op straatverkoop is paragraaf 3, "bepalingen voor overeenkomsten op afstand en overeenkomsten buiten de verkoopruimte" van toepassing.

Uw recht om behoorlijk geïnformeerd te worden
Sommige straatverkopers weigeren om informatie te verschaffen over het al dan niet aangaan van een abonnement of koopovereenkomst, sommige straatverkopers brengen de informatie op onverstaanbare wijze over door zo snel mogelijk te praten over "algemene voorwaarden". Dat laatste is niet voldoende. Voordat u als consument gebonden kunt worden aan een overeenkomst op afstand of overeenkomst buiten de verkoopruimte, of zelfs voordat u maar bent gebonden aan het aanbod om in onderhandeling te treden, dient de verkoper op duidelijke wijze informatie te verstrekken (art. 6:230m BW).

Artikel 6:230m lid 1 onder a-t BW bevat een waslijst aan gegevens die door de straatverkoper/verkoper op afstand/een lid van een promotieteam dienen te worden verschaft. U hoort onder meer duidelijke informatie te ontvangen over:

- de kenmerken van de zaken of diensten;
- de identiteit van de handelaar;
- de geografische gegevens van de handelaar (een verwijzing naar een website is niet genoeg);
- de totale prijs van de zaken of diensten of de totale prijs voor de duur van een abonnement dan wel de kosten per factureringsperiode;
- de wijze van betaling, de wijze van levering;
- de voorwaarden voor ontbinding van de overeenkomst;
- een herinnering aan de wettelijke waarborg dat de afgeleverde zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden;
- de voorwaarden voor het opzeggen van de (duur)overeenkomst/ het abonnement.

De handelaar draagt de bewijslast ten aanzien van het nakomen van de informatieverplichting
De handelaar dient aan te tonen dat aan de informatieverplichting is voldaan (art. 6:230n lid 4 BW). Het is niet aan u om te bewijzen dat de verkoper op afstand u niet juist en volledig heeft ingelicht. De handelaar doet er zelf verstandig aan om u na het sluiten van de overeenkomst een schriftelijk overzicht te sturen, zoals de wet hem in art. 6:230n lid 1 BW aanbeveelt.

Bent u niet behoorlijk geïnformeerd? Dan wordt de termijn voor ontbinding verlengd 
Misschien denkt de verkoper u te slim af te zijn door nonchalant met de informatieverschaffing om te gaan. Wanneer niet voldaan is aan de verplichting van art. 6:230m lid 1 onder h BW om u te informeren over de mogelijkheid om de overeenkomst te ontbinden, dan hebt u tot 12 maanden de tijd om de overeenkomst te ontbinden (art. 6:230o lid 2 BW).

Laat u zich niet wijsmaken dat u geen recht hebt op ontbinding omdat de verkoper nu eenmaal uw gegevens heeft genoteerd, of dat het consumentenrecht niet geldt voor abonnementen
Misschien probeert de verkoper buiten de verkoopruimte (straatverkoper, telefonisch verkoper) u aan te praten dat u uw wettelijke recht op ontbinding van de overeenkomst niet kunt uitoefenen, omdat uw gegevens al zijn opgenomen in zijn systeem. Of de verkoper vertelt dat u de overeenkomst niet kunt ontbinden, want het gaat om een aanbod voor bepaalde tijd, waarop de wet niet van toepassing zou zijn. Natuurlijk kunt u een abonnement ontbinden, ook als het gaat om een actie die voor bepaalde tijd geldt.

Slechts in een beperkt aantal, in de wet opgesomde gevallen kunt u de overeenkomst niet ontbinden. Om praktische redenen heeft de wetgever het ontbinden van overeenkomsten tot levering van bederfelijke waar (stelt u zich het in een envelop retour sturen van vis, eieren of een kilo gehakt  voor), alcoholische dranken, zaken die onherroepelijk vermengd raken (graan in een silo die al deels gevuld was), producten die geheel in opdracht van de consument zijn vervaardigd, financiële producten (effecten) en audio-/video-opnamen aan banden willen leggen (art. 6:230p BW).

Het retourneren van een ondeugdelijk product is géén ruil (wanprestatie)
Ten slotte een advies over het terugbrengen/-zenden van non-conforme zaken, ongeacht of de koopovereenkomst binnen of buiten een verkoopruimte is gesloten. Een afgeleverde zaak dient aan de overeenkomst te beantwoorden (art. 7:17 lid 1 BW). Gaat een geleverd product al binnen zes maanden kapot, dan wordt het geacht nooit aan de overeenkomst te hebben voldaan (art. 7:18 lid 2 BW). Bij non-conformiteit hebt u recht op nakoming, bijvoorbeeld door herstel of vervanging van de zaak (art. 7:21 lid 1 onder b en c BW). Blijft de verkoper in gebreke, dan kunt u de koopovereenkomst ontbinden.

Ik hoor nogal eens dat een winkelier consumenten vertelt dat zij geen recht hebben om een ondeugdelijk product te ruilen. Daarmee wordt een onterechte voorstelling van het consumentenrecht gegeven. Laat u zich niet misleiden: het retourneren van een ondeugdelijk product voor herstel, vervanging en (indien van de onmogelijkheid van de nakoming door de verkoper blijkt) is géén ruil. "Ruilen binnen 30 dagen met bon" heeft dan ook geen relevantie voor ondeugdelijke waar.

Tips: hoe kunt u omgaan met hinderlijke straatverkoop/promotieteams/andere vormen van sales en marketing buiten de winkelruimte?

1. U bent niemand verantwoording schuldig
Het eerste en belangrijkste advies: u hoeft zich niet bezwaard te voelen als u niet op een verkoper ingaat. U hoeft niet beleefd te zijn en aan iemand die u ongevraagd benaderd, verantwoording af te leggen. Excuseert u zich vooral niet. U bent sowieso niemand verantwoording schuldig. Als u iets nodig heeft, dan vindt u zelf wel de weg. Wilt u wel een reactie geven, maar niet worden opgehouden voor een praatje? Zeg dan: "Probeer het maar niet", of "bespaar je de moeite".

2. "Nee" = "NEE"
"Nee" hoeft niet op vele manieren te worden uitgelegd. "Nee" is "nee". Zo simpel is dat.

3. Gratis is gratis
Als de verkoper u voorhoudt dat hij u een product gratis, dus zonder u ergens aan te verbinden kan geven, dan heeft hij uw rekeningnummer en adresgegevens ook niet nodig.

4. U hoeft agressieve verkooptechnieken niet te accepteren
De mededeling dat u na ontvangst van een 'gratis' product een acceptgiro van een incassobureau kunt verwachten, is bedoeld om u te intimideren. Misschien krijgt u zelfs wel een ongevraagde zending van een product, vergezeld van een acceptgiro. Ga er niet op in. Doe andere consumenten wel een gunst en meld agressieve verkooptrucs aan de consumentenautoriteit of een belangenorganisatie.

5. De verkoper is verplicht zich te legitimeren
Als het goed is, verlaten de verkopers geregeld het stadhuis met een vergunning en legitimatiebewijzen. Draagt de verkoper geen legitimatiebewijs? Misschien is er in het geheel geen vergunning afgegeven en gaat het niet om een echte verkoper. Door welk bedrijf worden de venters uitgezonden? Is het promotiebedrijf te traceren? Heeft de verkoper zijn legitimatiebewijs verstopt? Vraag erom. Als u telefonisch wordt benaderd, vraagt u de naam (voornaam en achternaam) van de persoon die u een aanbod doet. Wil die persoon geen naam geven, dan is de verkoop niet vertrouwd.

6. Aan de ondernemingen die gebruik maken van marketing en sales: irritatie = afbreuk
De ergernis die wordt gewekt door ongewenste verkooppraat, kan afbreuk doen aan het product waarvoor geleurd wordt. Agressieve verkooptechnieken passen niet bij het imago van een tijdschrift voor intellectuelen. Bovendien leidt spijt van een niet goed overwogen overeenkomst ertoe dat de klant- geheel volgens het hem toekomend recht- de overeenkomst ontbindt.

7. Meld agressieve verkooptrucs
Bent u geïntimideerd door een straatverkoper/telefonisch verkoper? Heeft de verkoper u medegedeeld dat u een incasso kunt verwachten, terwijl u geen overeenkomst hebt gesloten? Hebt u een "gratis product" ontvangen zonder dat u daarvoor iets hebt ingevuld en is bij het product een acceptgiro gestopt onder de mededeling dat u binnen een aantal dagen of weken moet betalen, anders kunt u een aanmaning verwachten? Meld agressieve verkooptechnieken, vergezeld van de naam van de verkoper.

8. Als "verkopers" of "collectanten" zich niet kunnen legitimeren
Komen er bij u "straatverkopers" of "collectanten" aan de deur en kunnen of willen zij zich niet legitimeren? Vertrouw het niet. Het kan gaan om de bekende babbeltrucs.

U kunt op de site van de Toezichthouder Goede Doelen zoeken naar het rooster van de collectes in uw gemeente. Als een collecte niet te vinden is in het rooster van uw gemeente, kan het zijn dat er geen vergunning is gegeven. Neem voor alle zekerheid contact op met de politie.





dinsdag 17 april 2018

Erfrecht: uiterste wilsbeschikkingen, executeurs en testamentair bewind

Overzicht
Erfrecht: wilsrechten en andere wettelijke rechten
1.     Uiterste wilsbeschikkingen
1.1   Mogelijkheden tot vernietiging post mortem;
1.2   Uitleg van de uiterste wil;
1.3   Bekwaamheid;
1.4   Vormvereisten;
1.5   Beperking van de kring van bevoordeelden;
2.     Soorten uiterste wilsbeschikkingen
2.1   Erfstelling;
2.2   Legaat;
2.3   Testamentaire last;
2.4   Makingen;
3.     Executeurs (beheer van de nalatenschap);
4.     Testamentair bewind 

1. Uiterste wilsbeschikkingen en hun verschijningsvormen
Uiterste wilsbeschikkingen zijn eenzijdige rechtshandelingen, waarbij een erflater een beschikking maakt die na zijn overlijden werking krijgt (art. 4:42 lid 1 BW). Aangezien de rechtshandeling eenzijdig is, kan deze steeds eenzijdig worden herroepen (art. 4:42 lid 2 BW). De rechtshandeling kan slechts bij uiterste wil en door de erflater persoonlijk worden gemaakt en herroepen; het verrichten bij volmacht is niet mogelijk (art. 4:42 lid 3 BW).

1.1 Mogelijkheden tot vernietiging post mortem
Opvallend is de bepaling dat de uiterste wilsbeschikking niet vatbaar is voor vernietiging op de grond dat zij door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen (art. 4:43 lid 1 BW). Bedoeld wordt dat de wilsbeschikking die eenmaal na de dood van de erflater in werking is getreden, niet vatbaar is voor betwisting door de erfgenamen onder de motivering dat ten tijde van de totstandkoming sprake was van misbruik van omstandigheden. Vernietiging is evenwel mogelijk wanneer de uiterste wilsbeschikking onder invloed van een onjuiste beweegreden is gemaakt, die onjuiste beweegreden gelegen is in de door de erflater ten onrechte veronderstelde omstandigheid die bovendien in de wilsbeschikking is vermeld en de erflater de beschikking niet zou hebben gemaakt bij een juiste voorstelling van zaken (art. 4:43 lid 2 BW). De uitlegregels van art. 4:46 BW zullen in dat geval moeten worden toegepast. Een wilsbeschikking die tot stand is gekomen onder bedreiging, bedrog of een onjuiste beweegreden is vernietigbaar, tenzij de erflater haar heeft bevestigd na de beëindiging van de bedreiging, het bedrog of na kennisname van de onjuistheid van de beweegreden (art. 4:43 lid 3 BW).

1.2 Uitleg van de uiterste wil
Het verdient aanbeveling om de relaties en eventuele voorbehouden zo uitdrukkelijk mogelijk in de uiterste wilsbeschikking vast te leggen, zodat later zo min mogelijk twijfel ontstaat over welk goed aan wie wordt toebedeeld. Het is niet ongebruikelijk dat de erflater na een echtscheiding vergeet om het testament te wijzigen. Toepassing van de wettelijke uitlegregels leidt in dat geval tot een redelijke uitleg. Bij de uitleg van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt (art. 4:46 lid 1 BW).

Daden of verklaringen van de erflater buiten de uiterste wil mogen slechts voor uitleg van een wilsbeschikking worden gebruikt, indien deze zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft (art. 4:46 lid 2 BW). Deze bepaling hoeft geen betrekking te hebben op "wartaal" in de uiterste wilsbeschikking. De omstandigheden zijn bijvoorbeeld drastisch veranderd en de testateur heeft gedwaald of zich niet op tijd gerealiseerd dat zijn uiterste wil niet is aangepast aan de omstandigheden. Als "de beste vriend" van de erflater, aan wie hij zijn oldtimer na wenst te laten, in het geheel niet meer bestaat, heeft de letterlijke uitleg van het testament geen duidelijke zin (van plaatsvervanging door de nazaten van de beste vriend kan immers geen sprake zijn).
Heeft de erflater zich klaarblijkelijk in de aanduiding van een persoon vergist, dan wordt de beschikking naar de bedoeling van de erflater ten uitvoer gebracht. Vereist is dat deze bedoeling ondubbelzinnig kan worden vastgesteld met behulp van de wilsbeschikking zelf of met andere gegevens (art. 4:46 lid 3 BW).

De wet geeft biedt voorts zelf nog enkele oplossingen. Wanneer in een uiterste wil twee of meer personen tot hetzelfde zijn geroepen en de beschikking ten opzichte van één van hen geen gevolg heeft, wast zijn deel van nalatenschap ten behoeve van de overigen aan naar evenredigheid van hun erfdelen (art. 4:48 BW). Een wilsbeschikking ten behoeve van een echtgenoot vervalt door echtscheiding of scheiding van tafel en bed (art. 4:52 BW).

1.3 Bekwaamheid
Bekwaam tot het maken van uiterste wilsbeschikkingen zijn handelingsbekwamen, minderjarigen die de leeftijd van 16 jaren hebben bereikt en zij die op een andere grond dan wegens een lichamelijke toestand of geestelijke stoornis onder curatele zijn gesteld (art. 4:55 lid 1 BW). De persoon die vanwege een lichamelijke toestand of geestesstoornis onder curatele staat, heeft toestemming nodig van de kantonrechter. Toestemming van de curator is niet voldoende (art. 4:55 lid 2 BW).

1.4 Vormvereisten
Een uiterste wil die bij dezelfde akte door twee of meer personen is gemaakt, is nietig (art. 4:93 BW). Het is maar de vraag of het voorkomt dat twee personen, bijvoorbeeld echtgenoten, een gezamenlijk testament opmaken. Ondenkbaar is de wens om een gezamenlijk testament te maken ten behoeve van gezamenlijke relaties van de echtgenoten niet. Met art. 4:93 BW maakt de wetgever ten overvloede duidelijk dat in Nederland het testament als het resultaat van een eenzijdige rechtshandeling heeft te gelden.

Een uiterste wil kan worden gemaakt:
a. bij notariële akte (art. 4:94 BW);
b. bij een aan een notaris in bewaring gegeven onderhandse akte (art. 4:95 BW, in het bijzonder leden 3-6);
c. bij codicil (art. 4:97 BW);
d. bij noodtestament (art. 4:98 BW) en aan boord van een schip of vliegtuig (art. 4:101 BW).

Het codicil is een onderhands, door de erflater met de hand uitgeschreven, gedagtekend en ondertekend stuk, waarbij zonder verdere formaliteiten beschikkingen kunnen worden gemaakt tot (art. 4:97 BW onder a-c BW):
a. het maken van legaten van kleren, lijfstoebehoren en bepaalde lijfsieraden, bepaalde tot de inboedel behorende zaken en bepaalde boeken;
b. bepaling dat de bedoelde goederen buiten een huwelijksgemeenschap vallen;
c. aanwijzing van een persoon als bedoeld in art. 25 leden 2 en 4 Auteurswet en in art. 5 lid 2 van de Wet op de naburige rechten.

1.5 Beperking van de kring van bevoordeelden
Om rechthebbenden te beschermen tegen het slinken van de nalatenschap ten behoeve van "die lieve verzorgster die oma altijd op vrijdag mee wandelen nam", wordt de kring van de personen die voordeel uit de uiterste wilsbeschikking kunnen genieten, wettelijk beperkt, met dien verstande dat de gegoedheid van de bewezen diensten tot een uitzondering kan leiden ("die verzorgster" had werkelijk het beste met oma voor) en dat een wettelijke beperking van de kring van bevoordeelden niet per definitie categoriale uitsluiting van personen impliceert. Gepoogd wordt om misbruik van de vrijgevigheid van de erflater door nauw bij zijn welzijn betrokken personen te verkleinen.

Een erflater kan geen uiterste wilsbeschikking maken ten voordele van degene die op het tijdstip van het maken van het testament zijn voogd is (art. 4:57 lid 1 BW). De voormalige voogd kan wel voordeel uit de uiterste wilsbeschikking van zijn voormalige pupil genieten, mits de erflater ten minste in het jaar na zijn meerderjarigheid en na het afleggen en sluiten van de voogdijrekening is overleden (art. 4:57 lid 2 BW). Deze bepalingen gelden niet voor bloedverwanten van de erflater in opgaande lijn, die zij voogden zijn (geweest) (art. 4:57 lid 3 BW).

Een kort artikel is geschreven met het oog op leermeesters van de erflater. De minderjarige die bij zijn leermeester inwoont, kan geen uiterste wil opmaken ten behoeve van zijn leermeester (art. 4:58 BW).

Speciale aandacht verdient art. 4:59 BW, waarin is bepaald dat beroepsbeoefenaren op het gebied van de individuele gezondheidszorg (BIG-geregistreerden), die iemand gedurende de ziekte waaraan hij is overleden, alsmede de geestelijk verzorgers, geen voordeel kunnen trekken (art. 4:59 lid 1 BW). Hetzelfde geldt ten aanzien van personen die leiding geven aan of werkzaam zijn binnen een verpleeginstelling voor ouderen of geestelijk gestoorden (art. 4:59 lid 2 BW).

De notaris en de getuigen die aanwezig zijn geweest bij het opmaken van de uiterste wil, kunnen daarbij niet worden bevoordeeld (art. 4:61 BW).
De uiterste wilsbeschikking die in strijd is met de bepalingen die de kring van voordeelgenieters beperken, is niet nietig, maar vernietigbaar (art. 4:62 lid 1 BW). De vernietiging vindt slechts plaats, voor zover deze nodig is tot opheffing van het nadeel van degene die zich op de vernietigingsgrond beroept. De vernietigingsgrond staat dus ter beschikking van een rechthebbende.

2. Soorten uiterste wilsbeschikkingen
De wet kent een aantal soorten wilsbeschikkingen, die zijn ondergebracht in afdeling 4.5.1 tot en met 4.5.5: erfstellingen, legaten, testamentaire lasten en makingen. Ik behandel ze achtereenvolgens.

2.1 Erfstelling
Een erfstelling is een uiterste wilsbeschikking, krachtens welke de erflater aan een of meer daarbij aangewezen personen zijn gehele nalatenschap of een aandeel daarin nalaat (art. 4:115 BW). De bij uiterste wilsbeschikking ingestelde erfgenamen hebben gelijke rechten en verplichtingen als erfgenamen bij versterf (art. 4:116 BW). Het gevolg van de erfstelling is dus gelijk aan erfopvolging bij versterf: de bij testament aangewezen erfgenaam volgt de erflater op in zijn  rechten en in zijn schulden (art. 4:182 BW).

2.2 Legaat
Een legaat is een uiterste wilsbeschikking waarin de erflater aan één of meer personen een vorderingsrecht toekent (art. 4:117 lid 1 BW). Een legaat komt ten laste van de gezamenlijke erfgenamen, tenzij de erflater het legaat aan één of meer erfgenamen of legatarissen (sublegaat) heeft opgelegd (art. 4:117 lid 2 BW). Dit systeem van belasting van erfgenamen met een legaat of de belasting van legatarissen met een sublegaat heeft de volgende consequentie. Ontbreekt de erfgenaam die met een legaat is belast, dan rust de hem opgelegde verplichting op degenen aan wie het erfdeel van de erfgenaam toevalt, tenzij in het testament anders is bepaald (art. 4:118 lid 1 BW); ontbreekt de legataris die met het sublegaat is belast, dan rust de hem opgelegde verplichting op degenen die op hun beurt met het hem gemaakte legaat waren belast (art. 4:118 lid 2 BW).

De schulden uit legaten die op één of meer erfgenamen rusten, vormen schulden van de nalatenschap (art. 4:7 lid 1 onder h BW). Uit art. 4:7 lid 2 onder 1-3 BW blijkt dat schulden uit legaten géén voorrang hebben bij de voldoening uit de nalatenschap. Legaten worden slechts ten laste van de nalatenschap voldaan, indien alle andere schulden ten volle kunnen worden voldaan (art. 4:120 lid 1 BW).

Voor zover de nalatenschap niet toereikend is om de schulden uit legaten te voldoen uit de erfdelen van de erfgenamen op wie zij rusten, worden zij naar evenredigheid verminderd (art. 4:120 leden 2-4 BW). De vermindering van de schulden uit legaten neemt niet weg dat de erfgenamen die met hun gehele vermogen aansprakelijk zijn (ofwel: de nalatenschap zuiver hebben aanvaard, art. 4:184 lid 2 i.v.m. art. 4:192 BW), gehouden zijn tot voldoening voor het geheel (art. 4:120 lid 5 BW).

Een legaat van een geldsom wordt zes maanden na het overlijden van de erflater opeisbaar, of op het door hem beschikte tijdstip (art. 4:125 lid 1 BW). Ook als de erflater een bepaald goed legateert, heeft de legataris een vordering tot levering van het goed. De vordering tot levering van het goed krachtens legaat komt de legataris toe op grond van art. 4:117 lid 1 i.v.m. art. 4:7 lid 1 onder h, gelezen in samenhang met art. 4:184 lid 2 onder a BW. Deze reeks van verwijzingen benadrukt de status van het legaat als "schuld van de nalatenschap" die tevens een "schuld ten laste van de erfgenamen die zuiver hebben aanvaard" is.

2.2.1 Legaat ten laste van huwelijksgemeenschap
Wanneer een echtgenoot ten laste van zijn gezamenlijke erfgenamen een bepaald goed uit de huwelijksgemeenschap heeft vermaakt, kan de legataris levering van het gehele goed van hen vorderen. Voor zover het goed bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap (die immers ontbonden is met het overlijden van één van de echtgenoten) aan de andere echtgenoot of diens erfgenamen wordt toebedeeld, kan worden volstaan met uitkering van de waarde van het goed aan de legataris (art. 4:51 lid 1 BW). Deze bepaling is alleen van toepassing als de huwelijksgemeenschap niet reeds op het moment van het maken van de uiterste wilsbeschikking ontbonden was.

2.2.2 Quasi-legaten
Een schenking of gift die de strekking heeft om pas na het overlijden van de schenker of gever te worden uitgevoerd en die niet reeds tijdens het leven van de schenker of gever is uitgevoerd, wordt aangemerkt als een legaat ten laste van de gezamenlijke erfgenamen. De behandeling van de gift of schenking als een 'legaat' is relevant voor de toepassing van de bepalingen betreffende inkorting en vermindering in het kader van de legitieme porties. Bij quasi-legaten kan het gaan om het verblijvingsbeding om niet, een verdeling bij voorbaat, een begunstiging bij een sommenverzekering en de omzetting van de natuurlijke verbintenis in een rechtens afdwingbare (art. 4:126 lid 2 onder a-c BW).

2.3 Testamentaire last
Een testamentaire last is een uiterste wilsbeschikking waarin de erflater aan de gezamenlijke erfgenamen of aan één of meer bepaalde erfgenamen of legatarissen een verplichting oplegt, die niet bestaat in de uitvoering van een legaat (art. 4:130 lid 1 BW). Tegenover de last wordt geen vorderingsrecht gesteld. Om te voorkomen dat erfgenamen de last verwaarlozen, kan een executeur worden belast (art. 4:130 lid 2 BW). De hem opgelegde last rust mede op de gezamenlijke erfgenamen.

Een erfgenaam of legataris op wie een testamentaire last rust, verkrijgt zijn recht onder ontbindende voorwaarde: het erfgenaamschap of legaat kan door de rechter vervallen worden verklaard wegens niet-uitvoering van de last (art. 4:131 lid 1 BW). De erfopvolger bij versterf wordt in het geval van vervallenverklaring van zijn erfgenaamschap, bij plaatsvervulling opgevolgd (art. 4:12 lid 1 BW).

De erfgenaam die met zijn gehele vermogen jegens schuldeisers van de erflater en legatarissen aansprakelijk was, blijft jegens hen na vervallenverklaring van zijn recht, tot voldoening gehouden. Hij kan zich verhalen op degenen aan wie het door hem geërfde opkomt (art. 4:131 lid 3 BW).

Is de last aan bepaalde erfgenaam of legataris opgelegd en is hij niet erfgenaam of legataris geworden of is zijn recht vervallen, dan rust de hem opgelegde verplichting op degenen aan wie zijn erfdeel toevalt of die met het hem gemaakte legaat waren belast (art. 4:132 BW).

2.4 Makingen: voorwaardelijke makingen en tweetrapsmakingen
Wanneer een erfstelling onder een voorwaarde is gemaakt, wordt degene aan wie het vermaakte tot de vervulling der voorwaarde toekomt, als de uitsluitend rechthebbende aangemerkt voor zover het betreft de door en tegen derden uit te oefenen rechten en rechtsvorderingen (art. 4:138 lid 1 BW).

Om aan een making onder opschortende voorwaarde een recht te kunnen ontlenen, moet men (nog) bestaan op het ogenblik dat de voorwaarde wordt vervuld (art. 4:137 BW) resp. op het ogenblik dat de nalatenschap openvalt (art. 4:56 lid 1 BW). Een uitzondering op de bestaanseis wordt gevormd door de mogelijkheid om tweetrapsmakingen (making over de hand, art. 4:141 BW; fideï commis) op te nemen (art. 4:56 leden 2 tot en met 4 BW). Degene die onder de ontbindende voorwaarde erft, is de "bezwaarde", degene die bij de tweede making wordt aangewezen als erfgenaam (bij wijze van aansluitende making) is de "verwachter", vgl. art. 4:141 BW.

3. Executeurs (beheer van de nalatenschap)
Een erflater kan bij uiterste wilsbeschikking een of meer executeurs benoemen. Zijn er twee of meer executeurs, dan kan ieder van hen alle werkzaamheden alleen verrichten (art. 4:142 leden 1 en 2 BW). De taken van de executeur zijn het beheren van de goederen van de nalatenschap en de voldoening van de schulden van de nalatenschap, die tijdens zijn beheer uit de goederen behoren te worden voldaan (art. 4:144 lid 1 BW).

De erfgenamen kunnen zonder medewerking van de beheersexecuteur of zonder vervangende toestemming van de kantonrechter, niet over de goederen van de nalatenschap of hun aandeel daarin beschikken (art. 4:145 lid 1 BW). De beheersexecuteur dient tevens, bij de vervulling van zijn taak, de erfgenamen binnen en buiten rechte te vertegenwoordigen (art. 4:145 lid 2 BW).

De executeur kan een boedelnotaris aanwijzen. Een boedelbeschrijving met inbegrip van een voorlopige staat van schulden van de nalatenschap dient zo spoedig mogelijk te worden opgemaakt; de schuldeisers worden opgeroepen tot indiening van hun vorderingen bij de boedelnotaris of, indien de notaris ontbreekt, een beheersexecuteur (art. 4:146 leden 1 en 2 BW). De executeur kan de door hem beheerde goederen te gelden maken om de schulden van de nalatenschap en de (eventueel) aan hem opgelegde testamentaire lasten te voldoen (art. 4:147 lid 1 BW). Na het beëindigen van het beheer dient de executeur rekening en verantwoording af te leggen volgens de regels die voor bewindvoerders gelden (art. 4:151 BW).

4. Testamentair bewind
Een erflater kan bij uiterste wilsbeschikking bewind instellen over één of meer door hem nagelaten of vermaakte goederen (art. 4:153 lid 1 BW). Het testamentair bewind over goederen van de nalatenschap wordt ingesteld om de erfgenamen tegen zichzelf in bescherming te nemen of om het belang van meerdere rechthebbenden te beschermen.

De wet noemt enkele vermoedens met betrekking tot de gronden voor het instellen van het testamentair bewind:
a. het bewind over een erfdeel of legaat wordt vermoed te zijn ingesteld in het belang van de rechthebbende (art. 4:155 lid 1 BW);
b. het bewind over een vruchtgebruik wordt vermoed zowel in het belang van de vruchtgebruiker als van de hoofdgebruiker te zijn ingesteld (art. 4:115 lid 2 BW);
c. het bewind over een voorwaardelijke making wordt vermoed te zijn ingesteld in het belang van zowel degene die het goed bij vervulling van de voorwaarde verkrijgt, als van degene die het daarbij verliest (art. 4:155 lid 3 BW);
d. het bewind over goederen of aandelen in goederen die gemeenschappelijk worden beheerd, wordt vermoed te zijn ingesteld in het gemeenschappelijk belang (art. 4:155 lid 4 BW).

4.1 Verplichtingen van de bewindvoerder
Voor de testamentair bewindvoerder gelden overeenkomstige bepalingen als die inzake het algemeen bewind. Zo is de testamentair bewindvoerder verplicht om een beschrijving op te maken en ter griffie van de rechtbank te deponeren en het bewind in de openbare registers en indien van toepassing, in het aandeelhoudersregister en het handelsregister in te schrijven (art. 4:160 leden 1 en 2 BW). Jaarlijks en aan het einde van het bewind dient rekening en verantwoording te worden afgelegd aan de rechthebbenden (art. 4:161 lid 1 BW). De bewindvoerder is jegens de rechthebbende(n) aansprakelijk, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet (art. 4:163 BW).

4.2 Gevolgen van het bewind
Het beheer komt uitsluitend toe aan de bewindvoerder. De rechthebbende is evenwel naast de bewindvoerder bevoegd tot handelingen dienende tot gewoon onderhoud van de goederen die hij in gebruik heeft en tot handelingen die geen uitstel kunnen lijden (art. 4:166 BW).

De bewindvoerder vertegenwoordigt de rechthebbende ter zake van onder het bewind staande goederen. Voor de vertegenwoordiging in rechte kan de bewindvoerder zich door de belanghebbende laten machtigen. Zo deze wordt geweigerd, kan de kantonrechter vervangende machtiging geven (art. 4:173 BW).

De rechthebbende is, onverminderd art. 6:172 BW, aansprakelijk voor schulden die voortspruiten uit rechtshandelingen die door de bewindvoerder in zijn hoedanigheid in naam van de rechthebbende verricht (art. 4:174 lid 1 BW). De rechthebbende kan de onder het bewind staande goederen aanwijzen ter uitwinning (art. 4:174 lid 2 BW).

Dat het bewind bescherming biedt tegen verkwisting van de nalatenschapsgoederen door de erfgenaam/rechthebbende, wordt duidelijk bij nadere lezing van art. 4:175 BW. De privéschulden van  de rechthebbende kunnen niet worden verhaald op de onder bewind gestelde goederen.
Tijdens het bewind kunnen de onder het bewind staande goederen ten laste van de rechthebbende slechts worden uitgewonnen voor (art. 4:175 lid 1 onder a-e BW):
a. de schulden van de nalatenschap;
b. schulden die de goederen betreffen;
c. schulden voortvloeiend uit rechtshandelingen die door de rechthebbende binnen de grenzen van zijn in de artikelen 4:166 en 4:167 BW bedoelde bevoegdheid zijn verricht;
d. schulden voortvloeiend uit rechtshandelingen die ondanks de onbevoegdheid van de rechthebbende krachtens art. 4:168 BW geldig zijn (bescherming derden te goeder trouw);
e. schulden die voortspruiten uit rechtshandelingen die door de bewindvoerder in naam van de rechthebbende zijn verricht.








zondag 15 april 2018

Erfrecht: wilsrechten en andere wettelijke rechten

Overzicht
De legitieme portie
1.    Wilsrechten: bescherming tegen stiefgevaar;
1.1  Bloot eigendomswilsrecht en vol eigendomswilsrecht;
2.    Andere wettelijke rechten;
2.1  Voortgezette bewoning door de echtgenoot;
2.2  Vruchtgebruik op woning en inboedel;
2.3  Vruchtgebruik op andere goederen (zorgbehoefte);
2.4  Som ineens voor een kind;
2.5  Overdracht van de onderneming

1. Wilsrechten: bescherming tegen stiefgevaar
In een aantal gevallen kan het kind, ter zake van de geldvordering op grond van zijn erfdeel, overdracht van goederen verlangen. In de artikelen 4:19 tot en met 4:22 BW is een aantal wilsrechten opgenomen om bescherming te bieden tegen beschikking door een stiefouder. De situaties en de in reactie daarop wettelijk toegekende wilsrechten zijn als volgt:

a. De langstlevende ouder gaat hertrouwen. Indien een kind overeenkomstig art. 4:13 lid 3 BW een geldvordering op zijn langstlevende ouder ter zake van de nalatenschap van zijn eerst overleden ouder heeft gekregen en die ouder aangifte doet van zijn voornemen om opnieuw in het huwelijk te treden, is de verplicht om op verzoek van het kind goederen over te dragen met een waarde van ten hoogste die geldvordering, vermeerderd met de verhoging. De overdracht plaats onder voorbehoud van vruchtgebruik (art. 4:19 BW);
b. De hertrouwde langstlevende ouder overlijdt en de vordering is derhalve opeisbaar op grond van art. 4:13 lid 3 onder b BW. Overlijdt de hertrouwde langstlevende ouder, dan is de stiefouder verplicht om de goederen over te dragen (art. 4:20 BW);
c. De langstlevende echtgenoot als bedoeld in art. 4:13 BW is een stiefouder. Indien de ouder overlijdt en het kind een vordering op zijn stiefouder ter zake van de nalatenschap van zijn overleden ouder heeft gekregen, dan is de stiefouder gehouden tot overdracht van een goed ter waarde van ten hoogste de vordering, onder voorbehoud van vruchtgebruik (art. 4:21 BW);
d. De stiefouder overlijdt en de vordering als bedoeld in art. 4:13 lid 3 onder b BW is opeisbaar. Indien de stiefouder overlijdt en het kind een vordering ter zake van de nalatenschap van zijn overleden ouder heeft verkregen, zijn de erfgenamen van de stiefouder verplicht om goederen over te dragen (art. 4:22 BW).

1.1 Bloot eigendomswilsrecht en vol eigendomswilsrecht
Onder toepassing van art. 4:19 en 4:21 BW wordt het goed overgedragen onder voorbehoud van het vruchtgebruik van de langstlevende ouder. Het maakt niet uit of het gaat om een eigen langstlevende ouder of een stiefouder; beide langstlevenden worden in hun woongenot beschermd door het recht van vruchtgebruik. Aldus ontstaat bloot eigendomswilsrecht. Onder toepassing van art. 4:20 en 4:22 BW is het vruchtgebruik niet langer relevant. De langstlevende ouder, of deze nu een stief is of een eigen ouder, is weggevallen. De artikelen 4:20 en 4:22 BW brengen onbezwaarde overdracht van het goed mee, ofwel: op de goederen uit de nalatenschap is vol eigendomswilsrecht ontstaan.

Volledigheidshalve moet worden opgemerkt dat het recht op vruchtgebruik niet vanzelf het bestaan van het vruchtgebruik meebrengt. Uit art. 4:23 lid 4 kan worden opgemaakt dat het vruchtgebruik dient te worden gevestigd (art. 3:202; 3:81 BW). Het recht op vruchtgebruik is niet voor overdracht of bezwaring vatbaar (art. 4:23 lid 5 BW).

Degene die tot overdracht van goederen verplicht kan worden, kan een kind een redelijke termijn stellen waarbinnen het verzoek als bedoeld in de artikelen 4:19, 20, 21 en 22 BW kan worden gedaan (art. 4:25 lid 3 BW). Daarmee wordt voorkomen dat de kinderen oneindig wachten met het opvorderen van de goederen waartoe zij gerechtigd zijn. Verzuimt een kind of verzuimen meerdere kinderen om de goederen tijdig op te vorderen, dan vervalt hun recht ingevolge art. 4:25 lid 3 BW.

2. Andere wettelijke rechten
"Andere wettelijke rechten", opgenomen in afdeling 4.3.2, beogen de gang van de huishouding/het gezinsleven van de echtgenoot en/of kinderen na het overlijden van de erflater te beschermen tegen  uitwinning van de woning en de inboedel door de versterferfgenamen, legatarissen en lastbevoordeelden. Weliswaar kan de woning worden overgedragen, maar zal het recht op vruchtgebruik door de langstlevende echtgenoot dienen te worden gerespecteerd tegen de gevolgen van beschikkingshandelingen. Door toepassing van de "andere wettelijke rechten" in afdeling 4.3.2 ontstaat een schuld van de nalatenschap als bedoeld in art. 4:7 lid 1 onder f BW. Andere wettelijke rechten hebben voorrang op de legitieme porties (art. 4:7 lid 2 onder 2 BW). Dat wil zeggen dat de kosten voor zorg en opvoeding voor een minderjarig kind en de kosten voor een studerend meerderjarig kind voorgaan op de voldoening van de legitieme porties. Van afdeling 4.3.2 kan niet worden afgeweken bij testament (art. 4:41 BW).

2.1 Voortgezette bewoning door echtgenoot
Het overlijden van één van de echtgenoten of geregistreerd partners heeft ontbinding van de huwelijksgemeenschap tot gevolg (art. 1:99 lid 1 onder a BW). Indien de woning die de echtgenoot van de erflater bij diens overlijden bewoont, tot de nalatenschap of de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort, is de echtgenoot jegens de erfgenamen bevoegd tot voortgezette bewoning en gebruik van de inboedel gedurende zes maanden (art. 4:28 lid 1 BW). Degenen die met de erflater een duurzame gemeenschappelijke huishouding hadden, hebben gelijke bevoegdheden (art. 4:28 lid 2 BW). De bepalingen zijn gericht op de echtelijke koopwoning. In het geval van huur gelden de artikelen 7:266 en 7:268 BW.

2.2 Vruchtgebruik op woning en inboedel
De langstlevende echtgenoot wordt beschermd tegen de uiterste wilsbeschikking van de erflater die (goederenrechtelijke) gevolgen heeft voor de echtelijke woning, bijvoorbeeld een legaat van de erflater waarbij hij zijn beste vriend aanwijst als degene die de woning of een deel van de antieke boedel erft. Voor zover de echtgenoot van de erflater ten gevolge van uiterste wilsbeschikkingen van de erflater niet of niet enig rechthebbende is op de tot de nalatenschap behorende woning, die ten tijde van het overlijden door de erflater en zijn echtgenoot tezamen dan wel door de echtgenoot alleen bewoond werd, zijn de erfgenamen verplicht tot medewerking aan de vestiging van vruchtgebruik (art. 4:29 lid 1 BW). Het recht op vruchtgebruik bestaat, ongeacht de verzorgingsbehoefte van de langstlevende echtgenoot. De hoofdgerechtigde, de echtgenoot, kan evenwel aan de kantonrechter het verzoek voorleggen om het vruchtgebruik op te heffen, indien hij aan het vruchtgebruik geen behoefte heeft (art. 4:33 lid 2 onder b BW jo. 4:33 lid 5 BW). Ook de rechthebbende kan het verzoek indienen om de verplichting tot medewerking aan de vestiging van het vruchtgebruik op te heffen, op dezelfde grond (art. 4:29 lid 1 jo. 4:33 lid 2 onder a BW i.v.m. 4:33 lid 5 BW).

Zolang de echtgenoot een beroep op art. 4:29 lid 1 BW toekomt, zijn de erfgenamen, lastbevoordeelden en legatarissen niet bevoegd tot beschikking over de goederen, noch tot verhuring of verpachting. Gedurende het tijdsbestek van het recht op vruchtgebruik op woning en inboedel kunnen de goederen wel worden uitgewonnen voor de in art. 4:7 lid 1 onder a-f BW genoemde schulden (art. 4:29 lid 2 BW). De mogelijkheid om aanspraak te maken op vruchtgebruik vervalt, indien de echtgenoot niet binnen een redelijke, hem door een belanghebbende gestelde termijn en in ieder geval zes maanden na het overlijden van de erflater heeft verklaard op de vestiging van vruchtgebruik aanspraak te maken (art. 4:31 lid 2 BW). De rechtsvordering vervalt door verloop van een jaar en drie maanden (art. 4:31 lid 3 BW).

2.3 Vruchtgebruik op andere goederen
De verzorgingsbehoefte van de langstlevende echtgenoot speelt wel een rol bij de toepassing van art. 4:30 BW. Voor ommekomst van de termijn heeft de echtgenoot recht op vruchtgebruik op goederen die bij wijze van zaaksvervanging deel uit zijn gaan maken van de nalatenschap (art. 4:30 lid 2 BW). Binnen één jaar dient de echtgenoot kenbaar te maken op de vestiging van het 'verzorgingsvruchtgebruik' van art. 4:30 BW aanspraak te maken (art. 4:31 lid 2 BW).

Op het vruchtgebruik van woning en inboedel, ongeacht de verzorgingsbehoefte (art. 4:29 BW) en op het vruchtgebruik afhankelijk van de verzorgingsbehoefte (art. 4:30 BW) is art. 4:23 leden 1, 2, 4 en 5 BW inzake de rechtsverhouding van de vruchtgebruiker en bloot-eigenaar van toepassing.

2.4.1 Som ineens voor een kind van de erflater
Voor zover nodig kan het kind van de erflater (als het kind geen juridische ouder heeft, is deze de verwekker zoals bedoeld in art. 1:394 BW) aanspraak maken op een som ineens, voor (art. 4:35 lid 1 BW):
a. verzorging en opvoeding tot het bereiken van de leeftijd van achttien jaren; en voorts voor:
b. levensonderhoud en studie, tot het bereiken van de leeftijd van eenentwintig jaren.

Is een erfgenaam of echtgenoot van de erflater reeds gehouden om in de kosten te voorzien, dan komt de som ter zake van de verzorging het kind niet toe. De som ter zake van levensonderhoud en studie komt het kind niet toe, als de echtgenoot krachtens art. 1:395a BW verplicht is om in de kosten te voorzien (art. 4:35 lid 2 BW). Op de som ineens komt in mindering wat de rechthebbende had kunnen verkrijgen krachtens erfrecht of krachtens een sommenverzekering (art. 4:35 lid 3 BW).

2.4.2 Som ineens voor het arbeid verrichtende kind
Het kind, behuwdkind, stiefkind, pleegkind of kleinkind van de erflater dat in de huishouding of het door de erflater uitgeoefende beroep of bedrijf gedurende zijn meerderjarigheid arbeid heeft verricht, kan aanspraak maken op een som ineens, strekkend tot een billijke vergoeding voor de arbeid (art. 4:36 lid 1 BW).

2.4.3 Verval en verjaring som ineens voor het kind; vordering op gezamenlijke erfgenamen
Het kind dat krachtens de artikelen 4:35 en 4:36 BW aanspraak maakt op een som ineens, heeft een vordering op de gezamenlijke erfgenamen. De vervaltermijn is een door de belanghebbende(n) gestelde redelijke termijn; in ieder geval negen maanden na het overlijden van de erflater dient de vordering te worden opgeëist (art. 4:37 lid 1 BW). De vordering tot de som ineens is evenwel niet opeisbaar totdat zes maanden na het overlijden van de erflater zijn verstreken (art. 4:37 lid 2 BW). De vordering verjaart door verloop van één jaar; indien de erflater een echtgenoot achterlaat, wordt voor het kind dat arbeid heeft verricht en krachtens art. 4:36 BW aanspraak op de som ineens heeft gemaakt, deze termijn verlengd tot één jaar na het overlijden van de langstlevende echtgenoot (art. 4:37 lid 3 BW).

De sommen ineens van art. 4:35 en 4:36 BW bedragen gezamenlijk ten hoogste de helft van de waarde van de nalatenschap, waaronder in dit geval wordt verstaan de waarde van de goederen der nalatenschap min de in art. 4:7 lid 1 onder a tot en met e BW vermelde schulden. Voor zoveel nodig ondergaan de sommen ineens een evenredige vermindering (art. 4:37 lid 4 BW). De voldoening van de sommen ineens komt ten laste van het gedeelte van de nalatenschap waarover niet bij uiterste wilsbeschikking is beschikt en vervolgens, zo dit onvoldoende is, van de makingen.

2.5 Overdracht van de onderneming
Om te voorkomen dat de onderneming of aandelen in een NV of BV van de erflater aan de willekeur van een rechthebbende is overgeleverd en de voortzetting van de onderneming in gevaar wordt gebracht, bepaalt art. 4:38 lid 1 BW dat een kind of stiefkind de kantonrechter kan verzoeken om de rechthebbende tegen een redelijke prijs te verplichting tot overdracht aan het kind of stiefkind, dan wel diens echtgenoot. Ook de echtgenoot van de erflater kan het verzoek tot overdracht van de onderneming doen (art. 4:38 lid 5 BW). De statutaire regels omtrent overdracht van de aandelen dienen zich echter niet tegen de overdracht van de aandelen aan het kind of stiefkind of diens echtgenoot te verzetten (art. 4:38 lid 3 BW). Van belang is voorts dat het kind of stiefkind, dan wel diens echtgenoot ten tijde van het overlijden van de erflater bestuurder van de vennootschap was of nadien de positie van de erflater voortzet.



dinsdag 10 april 2018

De legitieme portie (beperking van de testeervrijheid)

Overzicht
Erfrecht: erfopvolging, plaatsvervulling en wettelijke verdeling
1.       Inleiding: de positie van de legitimaris;
2.       Berekening van de legitieme portie;
3.       In aanmerking komende giften (bijtelling);
3.1     Giften die niet als giften worden aangemerkt;
3.2     Schenkingen die worden aangemerkt als legaten;
3.3     Waardering van giften;
4.       Legitimaire aanspraak;
4.1     Inferieure makingen en legaten: verwerping;
4.2     Uitzonderingen op het "inferieure" karakter van een making
4.2.1  Legitieme in termijnen ter bescherming van de voortzetting van een bedrijf;
4.2.2  Bewind in belang legitimaris;
5.       Het geldend maken van de legitieme portie;
6.       Inkorting van makingen en giften ten behoeve van de legitimaris

1. Inleiding: de positie van de legitimaris
Zoals opgemerkt in deel I van "Erfrecht", is het juist dat de kinderen recht hebben op de legitieme portie. Kinderen kunnen door hun ouders onterfd worden. Door de onterving zijn zij niet langer erfgenaam. De onterving staat niet aan de aanspraak op de legitieme portie in de weg. De hoedanigheid van de afstammeling als legitimaris is dus anders dan de hoedanigheid van de afstammeling als erfgenaam.

De legitieme portie van een legitimaris is het gedeelte van de waarde van het vermogen van de erflater, waarop de legitimaris in weerwil van giften en uiterste wilsbeschikkingen van de erflater aanspraak kan maken (art. 4:63 lid 1 BW). De testeervrijheid van de erflater wordt van rechtswege ingeperkt om een deel van de nalatenschap voor de afstammelingen veilig te stellen.
De legitimarissen zijn de afstammelingen van de erflater die door de wet tot de nalatenschap worden geroepen, hetzij uit eigen hoofde, hetzij bij plaatsvervulling met betrekking tot personen die op het moment van het openvallen van de nalatenschap niet meer bestaan of die onwaardig zijn (art. 4:63 lid 2 BW).

Uit de formulering van art. 4:63 lid 2 BW, laatste volzin, blijkt dat andere plaatsvervullers, bijvoorbeeld zij die de plaats van een onterfde of een verwerper van de nalatenschap vervullen, niet in aanmerking komen voor de legitieme portie. De verwerping of onterving ten spijt, maakt degene die de erfenis verwerpt respectievelijk degene die is onterfd, zélf aanspraak op de legitieme portie. De legitimaris die de nalatenschap verwerpt, kan bij de verwerping verklaren dat hij de legitieme portie wenst te ontvangen (art. 4:63 lid 3 jo. 4:191 BW).

De legitimaris verkrijgt een vorderingsrecht op de nalatenschap. Blijkens art. 4:7 lid 1 onder g BW is de legitieme portie die te gelde wordt gemaakt (art. 4:80 BW) een schuld van de nalatenschap, die als laatste in de rij aan moet sluiten bij de schulden die bij voorrang moeten worden voldaan (art. 4:7 lid 2 onder 3 BW). De legitieme portie geeft dus in beginsel slechts een relatief beperkte aanspraak op een deel van de nalatenschap; de legitimaris is een "schuldeiser van de nalatenschap". Niettemin heeft de legitimaris door zijn positie als schuldeiser van de nalatenschap voorrang op de erfgenamen die door erfstelling en  erfopvolging bij versterf tot de nalatenschap worden geroepen. De consequenties hiervan zal ik onder paragraaf 6 bespreken in het kader van de inkorting van makingen en giften.

2. Berekening van de legitieme portie
De legitieme portie is de aanspraak op een deel van de legitimaire massa. De legitimaire massa wordt berekend over (art. 4:65 BW):
a. de waarde van de goederen van de nalatenschap; vermeerderd met
b. de waarde van de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften; verminderd met
c. de schulden, vermeld in art. 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f.
Buiten beschouwing blijven de giften waaruit schulden als bedoeld onder art. 4:7 lid 1 onder i BW zijn ontstaan.

Het breukdeel van de legitieme van een kind van de erflater bedraagt de helft van de waarde waarover de legitieme porties worden berekend, gedeeld door het aantal in art. 4:10 lid 1 onder a BW genoemde personen (art. 4:64 lid 1 BW jo. 4:10 lid 1 onder a BW). De legitieme portie is de helft van het versterferfdeel op grond van art. 4:10 lid 1 onder a BW.
De omvang van de legitieme portie (art. 4:63 lid 1 BW) is:
a. de helft van de waarde waarover de legitieme porties worden berekend (art. 4:64 lid 1 BW),
vermenigvuldigd met
b. het versterferfdeel (de breuk van het aantal personen) (art. 4:64 lid 1 jo. 4:10 lid 1 onder a BW), vermenigvuldigd met
c. de waarde van de goederen van nalatenschap (art. 4:6 BW), vermeerderd met
d. giften (art. 4:67-69 BW), verminderd met
e. de schulden van nalatenschap (art. 4:7 lid 1 onder a-c en f BW), verminderd met
f. door de legitimaris ontvangen giften (art. 4:70 BW) en het krachtens erfrecht verkregene (art. 4:71-73 BW).

Dus: (art. 4:63 lid 1) =
1/2 x (art. 4:64 lid 1) x breukdeel (art. 4:10 lid 1 onder a) x ( (art. 4:6) + (art. 4:67-69) - (art. 4:7 lid 2 onder a-c en f) ), eventueel verminderd met de door de legitimaris reeds ontvangen giften en verkrijgingen krachtens erfrecht.

3. In aanmerking komende giften (bijtelling)
De vrijheid om bij leven schenkingen en giften te doen, wordt niet beperkt. Om de legitieme veilig te stellen, wordt rechtens wel een correctie toegepast op de legitimaire massa die door giften is 'aangetast'. Uit de wetsartikelen blijkt dat deze bijtelling vooral geldt ten aanzien giften die zijn gedaan met het oogmerk om de legitimarissen te benadelen of ten aanzien van giften die reeds ten goede van een legitimaris zijn gekomen. Het spreekt voor zich dat broer A niet ten koste van broer B verrijkt mag worden door alleen aan A een gift toe te delen en A ook nog eens toe te laten tot een aanspraak ten volle op de legitimaire massa. Daarover later meer. Het correctiemechanisme houdt in dat de waarde van de giften bij de activa van de nalatenschap wordt opgeteld om de werkelijke legitimaire massa uit te drukken.

Bij de berekening van de legitieme porties worden in aanmerking genomen de volgende door de erflater gedane giften, buiten beschouwing gelaten de giften als bedoeld in art. 4:7 lid 1 onder i BW (art. 4:67 BW):
a. giften die kennelijk gedaan en aanvaard zijn met het vooruitzicht dat daardoor legitimarissen worden benadeeld;
b. giften die de erflater gedurende zijn leven te allen tijde had kunnen herroepen of die hij bij de gift voor inkorting vatbaar heeft verklaard;
c. giften van een voordeel, bestemd om pas na zijn overlijden ten volle te worden genoten;
d. giften, door de erflater aan een afstammeling gedaan, mits deze of een afstammeling van hem legitimaris van de erflater is;
e. andere giften, voor zover de prestatie binnen vijf jaren voor zijn overlijden is geschied.

3.1 Giften die niet als giften worden aangemerkt
Bepaalde giften worden in de formule voor de berekening van de legitimaire massa meegenomen (bijgeteld), waaronder de hiervoor besproken giften die in art. 4:67 BW zijn opgesomd.
De wet noemt giften die voor de toepassing van afdeling 4.4.3 (berekening legitieme portie) niet als giften worden beschouwd.

Ten eerste worden niet als giften beschouwd, de giften van de erflater aan de echtgenoot, voor zover zich ten gevolge van de gemeenschap van goederen waarin de erflater en echtgenoot ten tijde van de gift waren gehuwd, of ten gevolge van een tussen hen op dat tijdstip geldend verrekenbeding, geen verrijking ten koste van het vermogen van de gever heeft voorgedaan (art. 4:68 BW).
Ten tweede worden niet als giften beschouwd (a) de giften aan personen ten aanzien van wie de erflater moreel verplicht was bij te dragen in hun onderhoud tijdens zijn leven of na zijn dood, voor zover zij als uitvloeisel van de verplichting zijn aan te merken en in overeenstemming waren met het inkomen en vermogen van de erflater en (b) gebruikelijke giften, voor zover zij niet bovenmatig waren (art. 4:69 lid 1 onder a en b BW). Ten derde is de voldoening aan een natuurlijke verbintenis (art. 6:3 BW) geen gift.

3.2 Schenkingen die worden aangemerkt als legaten
Een gift of schenking die de strekking heeft om na het overlijden van de schenker te worden uitgevoerd en die niet reeds tijdens het leven van de schenker zijn uitgevoerd, worden voor de toepassing van hetgeen in Boek 4 is bepaald betreffende inkorting en vermindering, aangemerkt als legaten ten laste van de gezamenlijke erfgenamen (art. 4:126 lid 1 BW). De aanmerking van de gift of schenking als legaat (quasi-legaat) is van overeenkomstige toepassing op (art. 4:126 lid 2 onder a-c BW):
a. een beding dat een goed van een van de partijen onder opschortende voorwaarde of onder opschortende tijdsbepaling zonder redelijke tegenprestatie op een ander overgaat of kan overgaan, voor zover het beding wordt toegepast in geval van overlijden van degene aan wie het goed toebehoort; wederkerigheid van het beding geldt niet als tegenprestatie;
b. een begunstiging bij een sommenverzekering, voor zover de uitkering die wordt verschuldigd door het overlijden van de verzekeringnemer, als een gift geldt;
c. een omzetting van een natuurlijke verbintenis in een rechtens afdwingbare, voor zover deze de strekking heeft dat de verbintenis pas na het overlijden van de schuldenaar zal worden nagekomen en deze verbintenis niet reeds tijdens het leven is nagekomen.

3.3 Waardering van giften
Giften worden gewaardeerd naar het tijdstip van de prestatie (art. 4:66 lid 1 BW). Met de mogelijkheid dat de erflater de gift had kunnen herroepen, wordt geen rekening gehouden. Irrelevant zijn de fluctuaties van het goed na het tijdstip van de schenking. Van de hoofdregel wordt evenwel afgeweken in de volgende gevallen (art. 4:66 leden 2 en 3 BW):
a. giften waarbij de erflater zich het genot van het geschonkene tijdens zijn leven heeft voorbehouden en andere giften van een voordeel, bestemd om pas na het overlijden ten volle te worden genoten, worden geschat naar de waarde onmiddellijk na zijn overlijden. Hetzelfde geldt voor giften van prestaties die de erflater bij zijn overlijden nog niet had verricht, met dien verstande dat met deze giften, evenals met de uit dien hoofde nagelaten schulden, geen rekening wordt gehouden voor zover de nalatenschap ontoereikend is;
b. een gift die bestaat in de aanwijzing van een begunstigde bij sommenverzekering, wordt in aanmerking genomen tot haar waarde overeenkomstig art. 7:188 leden 2 en 3 BW;
c. giften, bestaande in de vervreemding van een goed door de erflater tegen verschaffing door de wederpartij van een aan het leven van de erflater verbonden recht, worden gewaardeerd als een gift van dat goed, verminderd met de waarde van de door de erflater ontvangen of hem bij zijn overlijden nog verschuldigde prestaties, voor zover deze niet bestonden in genot van het goed. In deze categorie kan het gaan om de vervreemding van een goed tegen periodieke voldoening van rente.

4. Legitimaire aanspraak
Met de berekening van de legitieme massa en de daaruit afgeleide legitieme portie is de legitimaris er nog niet. Het netto resultaat, de legitimaire aanspraak, is de omvang van de vordering van de legitimaris.

De legitimaire aanspraak is het deel waarop de eventuele giften aan de legitimaris gedurende het leven van de erflater en de verkrijgingen krachtens erfrecht in mindering zijn gebracht (art. 4:71 en art. 4:70 lid 1 BW). Een objectiverend element schuilt in het feit dat in mindering wordt gebracht wat de legitimaris had kunnen verkrijgen, zelfs als een aanspraak op een verkrijging (legaat of erfdeel) niet te gelde is gemaakt. Aangezien de verkrijgingen krachtens erfrecht voor een ieder behalve voor het onterfde kind gelden, komt een legitimaire aanspraak die gelijk is aan de legitieme portie slechts voor bij (a) onterfde kinderen die (b) niet eerder een gift hebben ontvangen.

Voor de toepassing van art. 4:70 lid 1 BW worden giften aan een afstammeling die legitimaris zou zijn geweest indien hij de erflater had overleefd of niet onwaardig was geweest, aangemerkt als giften aan de van hem afstammende legitimarissen, naar evenredigheid van hun legitieme portie (art. 4:70 lid 2 BW). Met een gift wordt gelijkgesteld hetgeen een legitimaris verkrijgt of kan verkrijgen uit een door de erflater ter nakoming van een natuurlijke verbintenis gesloten sommenverzekering die geen pensioenverzekering is en die door het overlijden van de erflater tot uitkering komt (art. 4:70 lid 3 BW).

4.1 Inferieure makingen en legaten: verwerping
Inferieure makingen ten gunste van de legitimaris komen niet in mindering van zijn legitieme portie, mits zij binnen drie maanden na het overlijden van de erflater worden verworpen. De verwerping van de makingen dient afzonderlijk van de eventuele verwerping van de nalatenschap te geschieden. Een enkele verwerping van de nalatenschap belet immers niet dat de waarde van hetgeen een legitimaris als erfgenaam kan verkrijgen, in mindering komt op zijn legitieme portie (art. 4:72 BW, aanhef).

De erfrechtelijke verkrijgingen die bij tijdige verwerping niet worden toegerekend, zijn (art. 4:72 onder a en b BW):
a. de goederen die onder een voorwaarde, een last of bewind zijn nagelaten, of
b. legaten die ten laste van de legitimaris zijn gemaakt en die verplichten tot iets anders dan betaling van een geldsom of overdracht van de goederen van de nalatenschap.

De legitimaris dient bij de verwerping te verklaren dat hij zijn legitieme portie wenst te ontvangen (art. 4:63 lid 3 BW).

Een soortgelijke regeling als die inzake de inferieure making, is de regeling inzake de verwerping van legaten (art. 4:73 BW). De waarde van een legaat aan een legitimaris van een bepaalde geldsom of van niet in een vorderingsrecht bestaande goederen van de nalatenschap, komt ook in mindering van de legitieme portie wanneer hij het legaat verwerpt, tenzij:
a. het legaat onder een voorwaarde, een last of bewind is gemaakt, of
b. ten laste van de legitimaris sublegaten zijn gemaakt die verplichten tot iets anders dan de betaling van een geldsom, of
c. het legaat later dan zes maanden na het overlijden van de erflater of, indien de legitimaris mede-erfgenaam is (niet onterfd is), pas na de verdeling van de nalatenschap opeisbaar wordt, of
d. het legaat ten laste komt van een of meer erfgenamen wier erfdelen ontoereikend zijn om het legaat daaruit te voldoen en de verwerping binnen drie maanden na het overlijden van de erflater geschiedt.

Op grond van bijzondere omstandigheden kunnen de termijnen als bedoeld in art. 4:72, 4:73 leden 1 en 2, 4:74 leden 2 en 3 en 4:75 leden 2 en 4 door de kantonrechter worden verlengd, zelfs na ommekomst van de termijnen (art. 4:77 BW).

4.2 Uitzonderingen op het inferieure karakter van een making
4.2.1 Legitieme in termijnen ter bescherming van de voortzetting van een bedrijf
De contante waarde van een aan een legitimaris gemaakt legaat van een in termijnen te betalen geldsom komt ook bij verwerping in mindering van de legitieme portie, indien in de uiterste wilsbeschikking is vermeld dat zonder deze betaling in termijnen de voortzetting van het beroep of bedrijf van de erflater in ernstige mate zou worden bemoeilijkt. Met 'beroep of bedrijf' wordt gelijkgesteld een onderneming, gedreven door een NV of BV, waarvan de erflater bestuurder was en waarin deze alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid van de aandelen hield (art. 4:74 lid 1 BW).

4.2.2 Bewind in belang legitimaris
De tweede uitzondering op de inferieure making is de bescherming van de legitimaris door de instelling van een bewind over hetgeen hij krachtens erfrecht kan verkrijgen. De waarde van hetgeen een legitimaris krachtens erfrecht onder bewind kan verkrijgen, komt ook bij verwerping in mindering van de legitieme portie, indien het bewind bij uiterste wil is ingesteld op de grond (art. 4:75 lid 1 onder a en b BW):
a. dat de legitimaris ongeschikt of onmachtig is om in het beheer te voorzien;
b. dat zonder bewind de goederen hoofdzakelijk diens schuldeisers ten goede komen.

5. Het geldend maken van de legitieme portie
Ter zake van zijn legitieme portie kan de legitimaris een vordering verkrijgen (art. 4:79 BW):
a. op de gezamenlijke erfgenamen dan wel de echtgenoot van de erflater, door daarop aanspraak te maken overeenkomstig art. 4:80 lid 1 BW, dan wel
b. op een begiftigde, door inkorting als bedoeld in art. 4:89 BW.

Een legitimaris die daarop aanspraak maakt, heeft ter zake van hetgeen hem met inachtneming van de artikelen 4:70 tot en met 4:76 als legitieme portie (- giften en verkrijgingen) toekomt, een vordering in geld op de gezamenlijke erfgenamen dan wel, wanneer de nalatenschap is verdeeld overeenkomstig art. 4:13, op de echtgenoot van de erflater (art. 4:80 lid 1 BW).

De erfgenamen en (na verdeling volgens art. 4:13 BW) de echtgenoot zijn niet verplicht om de vorderingen van de legitimaris te voldoen, voor zover deze tezamen de waarde van de nalatenschap te boven gaan. Voor zover nodig, ondergaan de vorderingen elk een evenredige vermindering (art. 4:80 lid 2 BW). Onder de al dan niet toereikende waarde van de nalatenschap wordt verstaan de waarde van de goederen van de nalatenschap, verminderd met de in art. 4:7 lid 1 onder a,b,c en f vermelde schulden.

De vordering wordt opeisbaar, zes maanden na het overlijden van de erflater. Uitzonderingen op de opeisbaarheid zijn als volgt:
a. als de wettelijke verdeling overeenkomstig art. 4:13 BW van toepassing is, is de legitieme eerst opeisbaar nadat de echtgenoot failliet is verklaard of de schuldsaneringsregeling (Wsnp) op hem van toepassing is verklaard (art. 4:81 lid 2 BW);
b. zolang een vruchtgebruik kan worden gevestigd op de goederen van de nalatenschap (art. 4:29 of 4:30 BW), is de vordering niet opeisbaar (art. 4:81 lid 3 BW);
c. zolang een vruchtgebruik krachtens art. 4:29 of 4:30 BW bestaat, is de vordering niet opeisbaar, voor zover de echtgenoot daarvoor is verbonden. Het faillissement van of toepassing van de Wsnp op de echtgenoot brengt opeisbaarheid mee (art. 4:81 lid 4 BW).

De erflater kan aan een uiterste wilsbeschikking ten behoeve van zijn niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot de voorwaarde verbinden dat de vordering van een legitimaris, voor zover deze ten laste zou komen van de echtgenoot, eerst opeisbaar is na het overlijden van de echtgenoot. De voorwaarde van niet-opeisbaarheid kan ook worden verbonden aan een making ten behoeve van een andere levensgezel, indien deze (a) met de erflater een gemeenschappelijke huishouding voert en (b) een notariële samenlevingsovereenkomst is aangegaan  met de erflater (art. 4:82 BW).

De mogelijkheid om aanspraak te maken op de legitieme portie vervalt, indien de legitimaris niet binnen een hem door de belanghebbende gestelde redelijke termijn en uiterlijk binnen vijf jaren na het overlijden van de erflater heeft verklaard dat hij zijn legitieme portie wenst te ontvangen (art. 4:85 lid 1 BW).

6. Inkorting van makingen en giften ten behoeve van de legitimaris
In de inleiding heb ik opgemerkt dat de legitimaris als schuldeiser van de nalatenschap (art. 4:7 lid 1 onder g BW) voorrang op de erfgenamen die krachtens versterf erven, door erfstelling geroepen
( = bij testament aangewezen) erfgenamen en legatarissen. De schulden van de nalatenschap uit legaat worden immers pas voldaan, indien alle schulden van de nalatenschap ten volle kunnen worden voldaan (art. 4:120 lid 1 BW).

Als de nalatenschap ontoereikend is om de legitieme portie(s) te voldoen, vindt inkorting plaats. Eerst wordt het niet aan een beschikking onderworpen gedeelte van de nalatenschap aangesproken. Het systeem van de inkorting maakt vooral duidelijk dat de verbinding van een niet-opeisbaarheidsclausule aan een uiterste wilsbeschikking ten behoeve van de echtgenoot van de erflater, nadelig uit kan pakken voor de echtgenoot. Met een wilsbeschikking ten behoeve van de echtgenoot of een legaat ten behoeve van de echtgenoot moet dus voorzichtig worden omgesprongen.

Ik behandel de inkortingen aan de hand van de wettelijke volgorde:

1. Als eerste wordt aangesproken het gedeelte van de nalatenschap waarover de erflater niet door erfstellingen en legaten heeft beschikt. Uit deze formulering blijkt dat de makingen nog niet aan de beurt zijn, aangezien eerst een inkorting wordt toegepast op het deel van de nalatenschap dat niet aan de uiterste wilsbeschikking van de erflater is onderworpen, ook wel de 'oneigenlijke inkorting' genoemd. Erft een afstammeling van een onterfde legitimaris bij plaatsvervulling, dan wordt voor de vordering van die legitimaris als eerste het aan de afstammeling toekomende gedeelte van de nalatenschap ingekort, tenzij uit de uiterste wil iets anders voortvloeit (art. 4:87 lid 1 BW);
2. Is na deze 'oneigenlijke inkorting' nog onvoldoende over, dan worden de makingen ingekort. Alle erfstellingen en legaten komen gelijkelijk naar evenredigheid van hun waarde voor inkorting in aanmerking. De making die is te beschouwen als een voldoening aan een natuurlijke verbintenis, komt pas na de andere makingen voor inkorting in aanmerking (art. 4:87 lid 2 BW);
3. Het gedeelte van een nalatenschap dat aan een legitimaris toekomt en zijn legitieme portie niet te boven gaat, kan als laatste worden ingekort. Alle legitimarissen dienen een zelfde evenredig deel van hun legitieme te verkrijgen (art. 4:87 lid 3 BW);
4. Komt de vordering van de legitimaris ten laste van het erfdeel van een echtgenoot of andere levensgezel van de erflater en kan haar voldoening pas worden verlangd op een met toepassing van art. 4:81 lid 2, 4:82 of 4:83 BW vast te stellen tijdstip (opeisbaarheid), dan is de echtgenoot met zijn gehele vermogen aansprakelijk, zelfs als hij beneficiair had aanvaard (art. 4:87 lid 5 BW);
5. Komt de vordering van de legitimaris ten laste van een aan de echtgenoot of andere levensgezel gemaakt legaat waaraan een voorwaarde van niet-opeisbaarheid of andere voorwaarde (art. 4:82 en 4:83 BW) is verbonden, dan komt zij door voldoening van het legaat op en de verklaring aan de legataris op de echtgenoot of andere levensgezel te rusten (art. 4:87 lid 6 BW).

Inkorting van een legaat geschiedt door een verklaring aan de legataris door de met het legaat belaste erfgenamen of, indien de wettelijke verdeling (art. 4:13 BW) is toegepast, door de echtgenoot van de erflater. Artikel 4:120 lid 4, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing (art. 4:87 lid 4 BW). Voor de toepassing van de inkorting ex. art. 4:87 BW wordt een last die strekt tot een uitgave van geld of een goed uit de nalatenschap gelijkgesteld met een legaat (art. 4:87 lid 7 BW).

Is de nalatenschap niet toereikend om de legitimaris zijn legitieme te verschaffen, dan kan hij de giften inkorten. Bij de bepaling van de vordering wordt rekening gehouden met een eventuele vermindering ingevolge art. 4:80 lid 2 en art. 4:87 lid lid 3 BW. Buiten beschouwing blijven de rente (art. 4:84 BW), alsmede het deel van de vordering dat ingevolge art. 4:85 lid 2 BW is vervallen (arrt. 4:89 lid 1 BW). Voor inkorting vatbaar zijn de in art. 4:67 BW bedoelde giften. De jongere giften worden eerst aangesproken.

Bij de inkorting wordt rekening gehouden met de redelijkheid van de vordering tot vergoeding van de waarde van het ingekorte gedeelte van de gift door de begiftigde, alle omstandigheden in aanmerking genomen (art. 4:90 lid 1 BW). Een gift kan niet worden ingekort, voor zover zij in mindering van de legitieme portie van een mede-legitimaris komt (art. 4:90 lid 2 BW). De begiftigde kan de legitimaris een redelijke termijn stellen waarbinnen de gift kan worden ingekort. Vijf jaren na het overlijden van de erflater vervalt de bevoegdheid van de legitimaris om de gift in te korten (art. 4:90 lid 3 BW).

Het stiefkind van de erflater vormt het sluitstuk van de mogelijke inkortingen. Op makingen en giften aan het stiefkind wordt niet ingekort, tenzij de waarde daarvan hoger is dan twee maal de legitieme portie had belopen, was het stiefkind een echt kind van de erflater geweest (art. 4:91 lid 1 BW).

maandag 9 april 2018

Erfrecht: erfopvolging, plaatsvervulling en wettelijke verdeling

Overzicht
1.      Inleiding;
1.1    Erfopvolging bij versterf of krachtens uiterste wilsbeschikking (testament);
1.2    Schulden van nalatenschap;
2.      Erfopvolging bij versterf;
2.1    Parentelen;
2.2    Plaatsvervulling en staak;
3.      Het erfrecht bij versterf van echtgenoot en kinderen;
3.1    Wettelijke verdeling;
3.1.1 Aansprakelijkheid en verhaal;
3.2    Afwijking bij uiterste wilsbeschikking of door echtgenoot en kinderen tezamen;
3.3    Boedelbeschrijving en betaling geldvordering;
3.4    Ongedaanmaking wettelijke verdeling: bijzondere gemeenschap (afd. 3.7.2)

1. Inleiding
"Ieder kind heeft recht op de nalatenschap van de ouder". Deze uitspraak is maar ten dele waar. Het is juist dat de afstammelingen van de erflater recht hebben op de legitieme portie, maar de legitieme levert slechts een vordering op die achter wordt gesteld bij overige schulden van de nalatenschap (art. 4:7 lid 2 onder 3 jo. art. 4:7 lid 1 onder g BW. De rechten die ontstaan krachtens erfopvolging zijn minder vanzelfsprekend dan algemeen wordt aangenomen.

1.1 Erfopvolging bij versterf of krachtens uiterste wilsbeschikking
Erfopvolging heeft plaats bij versterf of krachtens uiterste wilsbeschikking (art. 4:1 lid 1 BW). Van de erfopvolging bij versterf kan testamentair worden afgeweken (art. 4:1 lid 2 BW). Onterving of het tot erfgenaam aanwijzen van personen die niet op grond van art. 4:10 BW tot erfgenaam worden geroepen, kan dus rechtsgeldig geschieden.

Stel dat A erfgenaam is van B en A en B komen op dezelfde dag te overlijden. Wanneer de volgorde van het overlijden van A en B niet kan worden vastgesteld, schiet te wet te hulp door de te bepalen dat beide personen worden geacht gelijktijdig te zijn overleden. Aan de ene persoon valt dan geen voordeel uit de nalatenschap van de ander ten deel (art. 4:2 lid 1 BW). Dit kan nadelig zijn voor de erfgenamen van A. De rechter kan de belanghebbende uitstel geven om te bewijzen dat de volgorde van overlijden anders is dan het wettelijk vermoeden (art. 4:2 lid 2 BW).

Personen kunnen op grond van de wet onwaardig zijn om uit een nalatenschap voordeel te trekken. Van rechtswege zijn onwaardig (art. 4:3 lid 1 onder a-e BW): a. hij die onherroepelijk veroordeeld is ter zake dat hij de overledene heeft omgebracht, heeft getracht om te brengen, dat feit heeft voorbereid of daaraan heeft deelgenomen, b. hij die onherroepelijk is veroordeeld ter zake van (een poging tot) een tegen de erflater gepleegd feit waarop een gevangenisstraf van maximaal vier jaar is gesteld, c. hij die lasterlijk een beschuldiging tegen de erflater heeft ingebracht, d. hij die de overledene door een feitelijkheid of bedreiging heeft gedwongen of belet een uiterste wilsbeschikking op te maken, of e. hij die de uiterste wil heeft verduisterd, vernietigd of vervalst.
Rechten anders dan om niet, door derden te goeder trouw verkregen, worden geëerbiedigd (art. 4:3 lid 2 BW).

De testeervrijheid is belangrijk, maar kan niet zodanig ingrijpend zijn, dat een erfstelling van erflater Y, waarbij hij 4/5 van zijn nalatenschap nalaat aan zijn beste vriend X, het voor de opvolgers bij versterf (de afstammelingen die krachtens art. 4:10 BW tot de nalatenschap worden geroepen) onmogelijk maakt om zelfs maar de legitieme portie te ontvangen. Een voor het openvallen van een nalatenschap verrichte rechtshandeling is daarom nietig, voor zover zij de strekking heeft om een persoon te belemmeren in zijn vrijheid om bevoegdheden met betrekking tot de nalatenschap uit te oefenen (art. 4:4 lid 1 BW). Overeenkomsten, strekkende tot beschikking over nog niet opengevallen nalatenschappen in hun geheel of over een evenredig deel daarvan, zijn nietig (art. 4:4 lid 2 BW).

Deze bepaling neemt niet weg dat een overeenkomst met betrekking tot een bepaald vermogensbestanddeel (bijvoorbeeld verkoop van een onroerende zaak) rechtsgeldig is. Eerst wanneer het op levering van de zaak aankomt, heeft de verkrijger een vordering op de nalatenschap als bedoeld onder art. 4:7 lid 1 onder a BW (aldus een schuld van de erflater die niet met zijn dood teniet is gegaan).

1.2 Schulden van de nalatenschap
Schulden van de nalatenschap zijn (art. 4:7 lid 1 onder a-i BW):
a. de schulden van de erflater die niet met zijn dood tenietgaan, voor zover niet begrepen in onderdeel i (giften en andere handelingen die worden aangemerkt als legaten);
b. de kosten van lijkbezorging, in overeenstemming met de omstandigheden van overledene;
c. de kosten van vereffening van de nalatenschap, met inbegrip van het loon van de vereffenaar;
d. de kosten van executele, met inbegrip van het loon;
e. de schulden uit belastingen die ter zake van het openvallen der nalatenschap worden geheven, voor zover zij op de erfgenamen komen te rusten;
f. de schulden die ontstaan door toepassing van afdeling 4.3.2 ('andere wettelijke rechten');
g. de schulden ter zake van legitieme porties waarop krachtens art. 4:80 BW aanspraak wordt gemaakt;
h. de schulden uit legaten welke op een of meer erfgenamen rusten;
i. de schulden uit giften en andere legaten.

Met voorrang worden de schulden ten laste van de nalatenschap achtereenvolgens voldaan (art. 4:7 lid 2 onder 1-3 BW):
1. de schulden, bedoeld in lid 1 onder a tot en met e;
2. de schulden uit 'andere wettelijke rechten' als bedoeld in afdeling 4.3.2 BW;
3. de schulden ter zake van legitieme porties. Ontbreken schulden uit 'andere wettelijke rechten', dan worden eerst de schulden onder a-c voldaan en vervolgens de schulden onder d-g.

De kosten voor lijkbezorging en vereffening gaan dus altijd vóór eventuele kosten voor de studie van een kind op grond van afd. 4.3.2 en de legitieme porties. Schulden uit legaten kennen geen voorrangspositie. Zij mogen slechts uit de nalatenschap worden voldaan, als alle andere schulden van de nalatenschap ten volle kunnen worden voldaan (art. 4:120 lid 1 BW).

2. Erfopvolging bij versterf
Om als erfgenaam op te kunnen treden, moet men bestaan op het ogenblik dat de nalatenschap openvalt (art. 4:9 BW). De wet komt aan deze bestaanseis op meerdere plaatsen tegemoet, onder meer door te bepalen dat het ongeboren kind reeds wordt geacht te bestaan (art. 1:2 BW).

2.1 Parentelen
De wet roept tot een nalatenschap als erfgenamen uit eigen hoofde achtereenvolgens (art. 4:10 lid 1 onder a-d BW):
a. de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot (vgl. art. 4:8 leden 1 en 2 BW) van de erflater, tezamen met diens kinderen (groep 1);
b. de ouders van de erflater, tezamen met diens broers en zusters (groep 2);
c. de grootouders van de erflater (groep 3);
d. de overgrootouders van de erflater (groep 4).

De afstammelingen van een kind, broer, zus, grootouder of overgrootouder worden bij plaatsvervulling geroepen (art. 4:10 lid 2 BW). Alleen zij die tot de erflater in familierechtelijke betrekking stonden, worden tot de in de vorige leden genoemde bloedverwanten gerekend (art. 4:10 lid 3 BW). Wie als 'bloedverwanten' worden aangemerkt, wordt bepaald door art. 1:3 en art. 1:197-1:199 BW.

Degenen die tezamen uit eigen hoofde tot de nalatenschap worden geroepen, erven voor gelijke delen (art. 4:11 lid 1 BW). Het erfdeel van een halfbroer of halfzus is de helft van het erfdeel van een volle broer, een volle zus of een ouder (art. 4:11 lid 2 BW). Het erfdeel van een ouder dient minimaal een kwart te bedragen. Wanneer het erfdeel van de ouder minder zou zijn dan een kwart, worden de erfdelen van de overige erfgenamen verminderd naar evenredigheid (art. 4:11 lid 3 BW).

2.2 Plaatsvervulling en staak
Met betrekking tot personen die op het moment van het openvallen van de nalatenschap niet meer bestaan, die onwaardig zijn, onterfd zijn, verwerpen of wier erfrecht is vervallen, treedt plaatsvervulling op (art. 4:12 lid 1 BW). De plaatsvervullers worden staaksgewijs geroepen tot het erfdeel van degene wiens plaats zij vervullen (art. 4:12 lid 2 BW). Dochter C en zoon D van vader A vormen dus de staak A als hun overleden vader A van grootvader B erft. Degenen die de erflater verder dan de zesde graad bestaan, erven niet (art. 4:12 lid 3 BW).

Ter illustratie. Nico overlijdt. Zijn erfgenamen zijn grootvader Toon, zijn dochter Manuela en de twee kinderen van de overleden zoon van Toon, Gerrit. De vrouw van Toon, grootmoeder Cornelia, leeft niet meer.
Uit eigen hoofde wordt geroepen: grootvader Toon (art. 4:11 lid 1 jo. 4:10 lid 1 onder c BW);
De plaatsvervullers van de vooroverleden grootmoeder Cornelia zijn Manuela en de kinderen van vooroverleden zoon Gerrit. De kinderen van Gerrit vormen de staak.

De uit eigen hoofde geroepen grootvader Toon erft 1/2.
Manuela en de staak Gerrit (de kinderen van Gerrit) moeten de andere helft verdelen.
Manuela krijgt dus (1/2 x 1/2 =) 1/4 en de staak Gerrit de helft daarvan (1/2 x 1/4 =) 1/8.

3. Het erfrecht bij versterf van de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot en van de kinderen
Het wat verwarrende opschrift van afdeling 4.3.1 duidt niet op het versterf van de achterblijvende echtgenoot en de kinderen, maar onder meer op de verdeling van de nalatenschap over de langstlevende echtgenoot en de kinderen van de erflater. Afdeling 4.3.1 wijkt af van de de algemene bepalingen inzake bijzondere gemeenschappen in afdeling 3.7.2 BW: op grond van afdeling 4.3.1 wordt namelijk de nalatenschap verdeeld voordat een (bijzondere) gemeenschap ontstaat. Zoals ik onder "Huwelijksvermogensrecht: gemeenschap van goederen en ontbinding van de gemeenschap" (paragraaf 2) heb behandeld, leidt het overlijden van één van de echtgenoten tot ontbinding van de gemeenschap, waardoor een bijzondere gemeenschap ontstaat die ingevolge afd. 3.7.2 wordt klaargemaakt voor de uiteindelijke verdeling.

3.1 Wettelijke verdeling
Van de wettelijke verdeling op grond van afdeling 4.3.1 kan worden afgeweken bij uiterste wilsbeschikking (art. 4:13 lid 1 BW). Is geen testamentaire bepaling ter zake opgenomen, dan werkt de wettelijke (erfrechtelijke) verdeling als volgt. De echtgenoot van de erflater verkrijgt van rechtswege de goederen van de nalatenschap (art. 4:13 lid 2 BW). Onder echtgenoot wordt niet begrepen de van tafel en bed gescheiden echtgenoot (art. 4:13 lid 6 BW).

De voldoening van de schulden van de nalatenschap komt voor rekening van de echtgenoot. Onder schulden van de nalatenschap worden tevens begrepen de ten laste van de gezamenlijke erfgenamen komende uitgaven ter voldoening aan testamentaire lasten.

Ieder kind verkrijgt als erfgenaam een geldvordering ten laste van de langstlevende echtgenoot, overeenkomstig het erfdeel. Deze vordering is opeisbaar (art. 4:13 lid 3 BW):
a. indien de echtgenoot in staat van faillissement is verklaard of de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (Wsnp) van toepassing is verklaard;
b. wanneer de echtgenoot is overleden.

De geldvordering wordt vermeerderd (rente, vgl. 'verhoging' in art. 4:17 en 4:25 lid 1 BW) met een percentage dat overeenkomt met dat van de wettelijke rente, voor zover dit percentage hoger is dan zes (art. 4:13 lid 4 BW).

3.1.1 Aansprakelijkheid en verhaal
Indien de nalatenschap overeenkomstig art. 4:13 BW is verdeeld, is de echtgenoot van de erflater tegenover de schuldeisers en tegenover de kinderen verplicht tot voldoening van de schulden der nalatenschap. In de onderlinge verhouding van de echtgenoot en de kinderen komen de schulden der nalatenschap voor rekening van de echtgenoot (art. 4:14 lid 1 BW). Met de formulering van art. 4:14 lid 1 BW mag niet voorbij worden gegaan aan het feit dat de schulden op het totaalbedrag van de nalatenschap drukken, waarmee de kinderen dus mede de schulden van de nalatenschap als bedoeld in art. 4:7 lid 1 BW dragen.

De draagplicht van de echtgenoot geldt mede wanneer de schulden van de nalatenschap de baten overtreffen, onverminderd art. 4:184 lid 2 BW (het recht om beneficiair te aanvaarden) (art. 4:14 lid 4 BW). Voor schulden van de nalatenschap, alsmede voor schulden van de echtgenoot die konden worden verhaald op de goederen van een gemeenschap waarvan de echtgenoot en de erflater de deelgenoten waren, neemt de schuldeiser in zijn verhaal op de goederen die krachtens art. 4:13 lid 2 BW aan de echtgenoot toebehoren, rang voor degenen die verhaal nemen voor andere schulden van de echtgenoot (art. 4:14 lid 2 BW). Voor schulden van de nalatenschap kunnen de goederen van een kind niet worden uitgewonnen, met uitzondering van de in art. 4:13 lid 3 bedoelde geldvordering. Uitwinning van die goederen is wel mogelijk, voor zover de geldvordering van het kind is verminderd door betaling of door overdracht van goederen, tenzij het kind goederen van de echtgenoot aanwijst die voldoende verhaal bieden (art. 4:14 lid 3 BW).

3.2 Afwijking bij uiterste wilsbeschikking of door de achterblijvende echtgenoot en kinderen tezamen
De erflater kan bij uiterste wilsbeschikking bepalen dat de vordering op de achterblijvende echtgenoot op een ander moment opeisbaar wordt (art. 4:13 lid 3 BW). De erflater kan bepalen of de achtergebleven echtgenoot en het kind tezamen kunnen bepalen dat op de geldvordering een ander rentepercentage van toepassing is (art. 4:13 lid 4 BW). De erflater kan bij uiterste wilsbeschikking bepalen of de echtgenoot en het kind tezamen kunnen bepalen dat de betaling niet in de eerste plaats in mindering wordt gebracht op de hoofdsom, maar op de verhoging (rente) (art. 4:17 lid 1 BW). De verplichtingen tot overdracht van goederen aan de kinderen (de wilsrechten ingevolge art. 4:19-4:22 BW) kunnen worden uitgebreid, beperkt of opgeheven (art. 4:25 lid 6 BW). Bij uiterste wilsbeschikking kan bovendien worden bepaald dat een stiefkind in de wettelijke verdeling (art. 4:13 BW) als eigen kind wordt betrokken (art. 4:27 BW).

3.3 Boedelbeschrijving en betaling geldvordering
De echtgenoot en ieder kind kunnen een boedelbeschrijving verlangen. De boedelbeschrijving bevat een waardering van de goederen en de schulden van de nalatenschap (art. 4:16 lid 1 BW). Heeft de echtgenoot of een kind niet het vrije beheer over zijn vermogen, dan levert zijn wettelijk vertegenwoordiger binnen één jaar na het overlijden van de erflater een boedelbeschrijving in ter griffie van de rechtbank. De kantonrechter kan bepalen dat de boedelbeschrijving bij notariële akte geschiedt (art. 4:16 lid 2 BW). De art. 673-676 Rv zijn van overeenkomstige toepassing (art. 4:16 lid 3 BW).

De echtgenoot kan de in art. 4:13 lid 3 BW bedoelde geldvordering en de rente te allen tijde geheel of gedeeltelijk voldoen. Een betaling wordt in beginsel in mindering gebracht op de hoofdsom en vervolgens op de verhoging (art. 4:17 lid 1 BW). Met het oog op fiscale voordelen kan de erflater bij testament bepalen dat de betalingen eerst in mindering worden gebracht op de verhogen en daarna op de hoofdsom.

3.4 Ongedaanmaking wettelijke verdeling: bijzondere gemeenschap (afd. 3.7.2)
De echtgenoot kan binnen drie maanden na het overlijden van de erflater door middel van een verklaring bij notariële akte, binnen die termijn gevolgd door inschrijving in het boedelregister, de verdeling van art. 4:13 BW ongedaan maken. De verklaring werkt ex tunc. Tussen de echtgenoot en kinderen vindt verrekening plaats, indien de schulden van de nalatenschap zijn voldaan (art. 4:18 leden 1 en 2 BW). De ongedaanmaking van de wettelijke verdeling op grond van afdeling 4.3.1 brengt mee dat afdeling 3.7.2 betreffende bijzondere gemeenschappen van toepassing wordt. Anders dan onder 4.3.1 het geval was, komt de verdeling vanaf dat moment na het ontstaan van de bijzondere gemeenschap. De gemeenschap wordt namelijk, door de werking ex tunc van de ongedaanmaking,   vanaf het moment van het overlijden van de erflater geacht ontbonden te zijn, om de uiteindelijke verdeling te effectueren.