woensdag 24 juli 2019

3.3.2 Toetsing van strafrechtelijke Big Data-analyses aan de EHRM-criteria: 'duidelijke, gedetailleerde regels ter compensatie inbreuk 8 EVRM'


4. Stelt de toepasselijke wetgeving duidelijke, gedetailleerde regels om de inmenging in de uitoefening van het recht op eerbiediging van het privéleven van de burger te compenseren?

Compenserende factoren in het geval van geheime surveillancemethoden
Als uit de hiervoor bedoelde afweging van de stikte noodzakelijkheid blijkt dat het belang van de democratische samenleving is gediend met inmenging in het privéleven van de betrokkene door toepassing van geheime surveillancemethoden, dient deze inmenging te worden gecompenseerd.[1] In de wet dienen waarborgen te zijn opgenomen, die op adequate wijze dienen te garanderen dat misbruik van de inzet van geheime surveillancemethoden door de overheid wordt voorkomen.[2] In de wet van een lidstaat moeten duidelijke, gedetailleerde regels worden gesteld aan de toepassing van geheime surveillancemethoden, zodat de betrokkene weet onder welke omstandigheden en onder welke voorwaarden de overheid bevoegd is om geheime surveillancemethoden in te zetten en gegevens van de betrokkene te verzamelen, waarbij rekening moet worden gehouden met nieuwe technische ontwikkelingen.[3]
 
Concreet stelt het EHRM de volgende minimumeisen: de wet moet vermelden op grond van welke overtredingen geheime surveillancemethoden kunnen worden ingezet en ten aanzien van welke categorieën van personen geheime surveillancemethoden kunnen worden toegepast; de aard, en maximale duur van de geheime surveillancemethoden moeten in geschreven wetten worden neergelegd; de wet moet vermelden welke procedures overheidsinstanties moeten volgen om persoonsgegevens te onderzoeken, te gebruiken en op te slaan;[4] ten slotte moet de wet melding maken van de middelen die kunnen worden ingesteld tegen de inzet van de geheime surveillancemethoden.[5] In de zaak-Big Brother Watch/Verenigd Koninkrijk onderstreept het EHRM nogmaals dat strikte regels moeten worden gesteld aan de bevoegdheid van overheidsinstanties met betrekking tot de analyse van gegevens die door enige vorm van dataveillance zijn verkregen.[6]   

De maximale duur van de inzet van iColumbo is mij thans niet bekend. Niet zozeer de duur van de inzet van iColumbo, als wel de duur van de opslag van de persoonsgegevens ten behoeve van de verwerking, wordt door artikel 14 Wpg op maximaal 5 jaar bepaald, met de mogelijkheid van verlenging. Wat betreft de grond voor de inzet van een instrument voor Big Data-analyse als iColumbo, is mij niet gebleken welke wettelijke grond als onderbouwing van de inzet van iColumbo geldt, anders dan dat de bevoegdheid wordt aangewend in het kader van de algemene politietaak bij de handhaving van de rechtsorde (artikel 3 Polw). Daarmee wordt niet duidelijk gemaakt onder welke omstandigheden en onder welke voorwaarden de betrokkene aan iColumbo kan worden onderworpen. 

Betoogd kan worden dat datamining en -analyse met iRN en iColumbo vanwege het real-time-karakter van de toepassing en het gedetailleerde beeld dat met deze instrumenten wordt verkregen, grondslagen zouden kunnen vinden in de artikelen 126g en 126j Sv. Die grondslagen komen echter alleen in beeld indien betrokkene wordt verdacht van een misdrijf. 

Het toezicht op de naleving van de verwerking van persoonsgegevens op grond van de Wpg is neergelegd bij het College Bescherming Persoonsgegevens, thans de Autoriteit Persoonsgegevens (artikel 35 Wpg). De AP blijft onder de nieuwe Wpg toezichthouder op de naleving van de Wpg.[7] Bij de vergaande automatische analyse van persoonsgegevens in de Fietstas van iColumbo bestaat het risico op ontoereikend toezicht, zoals onderkend is door het EHRM.[8] Dat risico hangt nauw samen met het gebrek aan inzicht in de geautomatiseerde processen die plaatsvinden na de menselijke interventie, die ‘verdwijnt’ na het invoeren van de zoekopdracht in het netwerk iRN en pas weer terugkeert in de fase van de beoordeling van de resultaten van een volledig automatische analyse van de data van betrokkene.

Het risico op ontoereikend toezicht bij automatische data-analyses wordt volgens het EHRM vergroot, indien de wet er niet toe verplicht om zoektermen op te nemen alvorens een bevoegdheid tot het uitvoeren van data-analyse te gebruiken.[9] Bij gebreke van voldoende normering is de mogelijkheid tot het uitoefenen van voldoende toezicht te zeer afhankelijk van de professionaliteit van ervaren data-analisten, terwijl een derde, onafhankelijke partij het proces van data-analyse moet kunnen controleren.[10]


Het recht op kennisneming van verwerking van politiegegevens is neergelegd in artikel 25 Wpg. De toepassing van Big Data-analyses kan betekenen dat betrokkene er geen weet van heeft dat hij het onderzoeksobject is en dus geen beroep zal doen op artikel 25 Wpg. De nieuwe Wpg dient daarin verandering te brengen door de introductie van een actieve informatieplicht. Zo wordt de verplichting voor de verwerkende instantie opgenomen om betrokkene te informeren over de verwerking van zijn persoonsgegevens (artikel 24b Wpg).

Er is geen specifieke regelgeving inzake de omstandigheden waaronder de betrokkene aan de data-analyse in iColumbo en de inzet van het iRN-netwerk kan worden onderworpen; ook ontbreekt regelgeving ten aanzien van de categorieën van personen die in iColumbo aan  datasurveillance kunnen worden onderworpen. Bovendien kan een burger onderwerp van datasurveillance zijn in iColumbo, zonder dat sprake is van een (concrete) overtreding door de burger. Aan de voorwaarde, dat de wet duidelijk maakt op grond van welke overtredingen jegens een burger geheime surveillancemethoden kunnen worden toegepast, wordt niet voldaan. Op grond van het vorenstaande overweeg ik dat er onder het huidige nationale recht onvoldoende waarborgen zijn om de inmenging die de inzet van iRN en iColumbo oplevert in het recht op eerbiediging van het privéleven van de betrokkene te compenseren.



[1] EHRM 6 september 1978, 6 september 1978, 5029/71 (Klass/Duitsland), r.o. 36.
[2] EHRM 4 december 2015, 47143/06 (Zakharov/Rusland), r.o. 231 en 236.
[3] EHRM 21 juni 2011, 30194/09 (Shimovolos/Rusland), r.o. 68.
[4] EHRM 29 juni 2006, 54934/00 (Weber en Saravia/Duitsland), r.o. 95.
[5] EHRM 28 juni 2007, 62540/00 (Association for European Integration and Human Rights en Ekimdzhiev/Bulgarije), r.o. 71-77.
[6] EHRM 13 september 2018, ECLI:CE:ECHR:2018:0913JUD005817013 (Big Brother Watch/Verenigd Koninkrijk), r.o. 329.
[7] Conceptartikel 35 van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens ter implementatie van Richtlijn (EU) 2016/680, Kamerstukken I 2017/18, 34 889, nr. A.
[8] Vgl. EHRM 13 september 2018, ECLI:CE:ECHR:2018:0913JUD005817013 (Big Brother Watch/Verenigd Koninkrijk), r.o. 340, 346-347.
[9] EHRM 13 september 2018, ECLI:CE:ECHR:2018:0913JUD005817013 (Big Brother Watch/Verenigd Koninkrijk), r.o. 340.
[10] EHRM 13 september 2018, ECLI:CE:ECHR:2018:0913JUD005817013 (Big Brother Watch/Verenigd Koninkrijk), r.o. 344 en 346.
[11] Kamerstukken II 2017/18, 35 889, nr. 3, p. 40-42.