dinsdag 23 juli 2019

3.3.2 Toetsing van strafrechtelijke Big Data-analyses aan de EHRM-criteria: 'strikt noodzakelijk in een democratische samenleving' (3)


3. Proportionaliteits- en subsidiariteitstoets: is de overheidsinmenging in het privéleven van de betrokkene (strikt) noodzakelijk voor het bereiken van één van de gerechtvaardigde doeleinden in de zin van artikel 8 lid 2 EVRM?      

Gerechtvaardigde doeleinden
De overheidsinmenging in het privéleven van de betrokkene moet voldoen aan de eisen dat het overheidsoptreden gerechtvaardigde doeleinden dient (artikel 8 lid 2 EVRM en artikel 8 leden 2 en 3 van het EU-Handvest) en noodzakelijk is (artikel 8 lid 2 EVRM en artikel 52 lid 1 van het EU-Handvest). De overheid van een lidstaat heeft discretionaire bevoegdheid ten aanzien van de invulling van de gerechtvaardigde doeleinden; het beschermen van de openbare orde en veiligheid is een voorbeeld van een gerechtvaardigd doel.[1] Ten aanzien van het gebruik van iRN en de inzet van iColumbo kan de handhaving van de openbare orde in het kader van de algemene politietaak (artikel 3 Polw) en in het bijzonder ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens in iColumbo kan de handhaving van de rechtsorde in een bepaald geval (artikel 9 Wpg) als rechtvaardiging worden gebruikt. De strafrechtelijke handhaving van de openbare orde is een gerechtvaardigd doel in de zin van artikel 8 lid 2 EVRM. Daarmee is nog niet aan het proportionaliteits- en subsidiariteitsvereiste voldaan.  

Als het overheidsoptreden geheime surveillancemethoden betreft, is de kans op willekeur groter.[2] Inherent aan geheime surveillance is dat betrokkenen onbekend zijn met het feit dat op hen controlebevoegdheden worden uitgeoefend, maar dit mag niet tot effect hebben dat het recht op eerbiediging van het privéleven illusoir wordt.[3] Het EHRM is erop bedacht dat nationale overheden bij de invulling van hun discretionaire bevoegdheid gerechtvaardigde doeleinden kunnen misbruiken: ‘..a system of secret surveillance, set up to protect national security, may undermine democracy or even destroy it under the cloak of defending it.’[4] Daarvoor moet de inmenging in het privéleven van betrokkene aan het criterium van strikte noodzakelijkheid in een democratische samenleving worden getoetst.

(Strikt) noodzakelijk in een democratische samenleving
De noodzakelijkheidseis vormt een waarborg tegen misbruik van het gerechtvaardigde doel. Het EHRM oordeelt of de inmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven van de burger noodzakelijk is in een democratische samenleving (dit is de belangenafweging die per geval plaatsvindt).[5] Het criterium ‘noodzakelijk in een democratische samenleving’ in de zin van artikel 8 lid 2 EVRM houdt in dat sprake moet zijn van een dringende maatschappelijke behoefte (‘pressing social need’) die de inmenging vereist en dat de inmenging in het privéleven van een burger proportioneel is om de gerechtvaardigde doeleinden te bereiken.[6] Daarbij houdt het EHRM strak de hand aan de subsidiariteit: indien mogelijk, moeten de minst ingrijpende methoden worden ingezet.[7]

Voor de nadere invulling van de proportionaliteitstoets heeft het EHRM (niet-uitputtende) handvatten aangereikt. In de zaak-Wypych/Polen is de positie van de betrokkene een doorslaggevende factor in de beoordeling van de proportionaliteit van de inmenging in het privéleven van betrokkene.[8] Enerzijds heeft de betrokkene, door zich in te zetten voor een publieke functie als overheidsfunctionaris en politicus, redelijkerwijs te verwachten dat zijn handelen in zekere zin kenbaar gemaakt wordt aan het publiek. Anderzijds dient het publiceren van declaraties van lokale politici in een daarvoor bestemd bulletin de controle op het overheidshandelen in een democratische samenleving te bevorderen. De afweging van de privacyverwachting die redelijkerwijs van een politicus mag worden verwacht tegen het belang van de samenleving bij overheidstransparantie inzake financiële bestedingen (‘pressing social need’), leidt tot de conclusie dat de inmenging in het privéleven van de betrokkene proportioneel moet worden geacht. 

Het is bij de behandeling van criterium 1.b (beoordeling inmenging in het privéleven) kort ter sprake gekomen dat DNA-materiaal onder privacygevoelige gegevens kan worden geschaard. De mogelijkheid om met behulp van DNA-profilering conclusies te trekken over etniciteit, maakt de opslag van DNA vatbaar voor een inmenging in het privéleven van de burger. Persoonsgegevens die de etniciteit van de burger kunnen onthullen, vallen onder privacygevoelige data waaraan een hoog beschermingsniveau wordt toegekend door Conventie 108. In de zaak-S. en Marper/Verenigd Koninkrijk kent het EHRM aan dat gegeven een doorslaggevend gewicht toe bij de uitvoering van de ‘fair balance’-test, de afweging van het recht op eerbiediging van het privéleven van de betrokkene tegen het belang van de samenleving dat met DNA-profilering gediend zou zijn.[9]
 
De ‘fair balance’-test van het EHRM in S. en Marper/Verenigd Koninkrijk bevat meerdere belangrijke vingerwijzingen voor het beoordelen van de proportionaliteit van de inmenging in het privéleven van de burger. De aard en ernst van de overtreding of misdrijf waarvan de betrokkene wordt verdacht, de duur van de bewaring van de persoonsgegevens, de mogelijkheden voor de betrokkene om zijn persoonsgegevens te laten verwijderen en de mogelijkheid tot onafhankelijk toezicht op de opslag van de persoonsgegevens zijn factoren die ertoe kunnen leiden dat de inmenging in het privéleven van de burger de proportionaliteitstoets niet doorstaat.[10]

Wanneer het om geheime surveillance gaat, wordt de discretionaire bevoegdheid van de nationale overheid ten aanzien van de invulling van de noodzakelijkheid ingeperkt: geheime surveillancemethoden zijn alleen toelaatbaar, indien de inmenging in het privéleven van de betrokkene strikt noodzakelijk is.[11] Diezelfde eis van ‘strikte noodzakelijkheid’ wordt door het Hof van Justitie van de Europese Unie bevestigd.[12] De strikte noodzakelijkheid geldt ook ten aanzien van geheime surveillancemethoden die worden ingezet binnen het strafrechtelijke kader.[13] In Szabó en Vissy/Hongarije wordt de eis van strikte noodzakelijkheid verder verzwaard door de toevoeging dat deze niet alleen in het algemeen geldt ter bescherming van de democratische samenleving, maar ook in het individuele geval ter vergaring van essentiële gegevens over de betrokkene.[14]
 
Het niet duidelijk in hoeverre de inzet van iRN en iColumbo voldoet aan de eis van strikte noodzakelijkheid in de lezing van het EHRM. Eén van de genoemde doelen van iRN is het verzamelen van gegevens van betrokkene die eventueel als strafvorderlijk bewijs kunnen dienen. Het is mij niet gebleken dat de ontwerpers en gebruikers van het iRN-netwerk (opsporingsambtenaren) in overweging hebben genomen dat het stelselmatig verzamelen, opslaan en analyseren van persoonsgegevens, zonder dat sprake is van een verdenking in de zin van artikel 27 Sv, noodzakelijk is om de veiligheid in de samenleving te waarborgen, anders dan dat de mogelijkheid om de democratische rechtsorde te beveiligen, kan worden vergroot met de uitvoering van stelselmatige data-analyses aan de hand van iColumbo. De afweging van de subsidiariteit zou kunnen betekenen dat iColumbo slechts wordt ingezet als geen ander middel voorhanden is om de waarheid aan het licht te brengen; een dergelijke afweging wordt in de regel echter pas gemaakt als de betrokkene wordt verdacht van een misdrijf (artikel 27 Sv), of wanneer er bijvoorbeeld uit omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit dat in georganiseerd verband misdrijven worden beraamd die gezien hun aard een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren (vgl. artikel 126o Sv).         
  
Deze argumentatie is niet houdbaar bij het gebruik van iRN en iColumbo om betrokkene real-time te monitoren zonder een vermoeden dat deze een strafbaar feit heeft begaan of aan het beramen is. In het bijzonder kan worden betwijfeld of het real-time via internet monitoren van privacygevoelige aspecten, waaronder de communicatie van de betrokkene met zijn sociale netwerk met als doel het eventueel voorkomen van strafbare feiten of het verzamelen van bewijs voor een eventuele strafzaak, proportioneel is aan het voorkomen van een mogelijke inbreuk op de rechtsorde die zelfs nog niet de vorm heeft aangenomen van een ‘redelijk vermoeden’ dat een misdrijf gepleegd zal worden.


[1] EHRM 12 januari 2016, 37138/14 (Szabó en Vissy/Hongarije), r.o. 57.
[2] EHRM 4 december 2015, 47143/06 (Zakharov/Rusland), r.o. 229;    
[3] EHRM 6 september 1978, 5029/71 (Klass/Duitsland), r.o. 36.
[4] EHRM 12 januari 2016, 37138/14 (Szabó en Vissy/Hongarije), r.o. 57.
[5] EHRM 9 juni 2009, 72094/01 (Kvasnica/Slovenië), r.o. 80.
[6] EHRM 2 september 2010, 35623 (Uzun/Duitsland), r.o. 78; EHRM 26 maart 1978, 9248/81 (Leander/Zweden), r.o. 58.
[7] EHRM 4 december 2015, 47143/06 (Zakharov/Rusland), r.o. 232.
[8] EHRM 25 oktober 2005, Vierde Sectie ontvankelijkheidsbeoordeling, 2428/05 (Wypych/Polen).
[9] EHRM 4 december 2008, 30562/04 en 30566/04 (S. en Marper/Verenigd Koninkrijk), r.o. 125.
[10] EHRM 4 december 2008, 30562/04 en 30566/04 (S. en Marper/Verenigd Koninkrijk), r.o. 119 en 125.
[11] EHRM 6 september 1978, 5029/71 (Klass/Duitsland), r.o. 42; EHRM 12 januari 2016, 37138/14 (Szabó en Vissy/Hongarije), r.o. 54.
[12] HvJ EU 8 april 2014, 239/12 en 594/12 (Digital Rights Ireland/Seitlinger), r.o. 52; HvJ EU 6 oktober 2015, 362/14 (Schrems/Data Protection Commissioner), r.o. 92.
[13] EHRM 2 november 2006, 23543/02 (Volokhy/Oekraïne), r.o. 43.
[14] EHRM 12 januari 2016, 37138/14 (Szabó en Vissy/Hongarije), r.o. 73.