vrijdag 19 juli 2019

Het recht op eerbiediging van het privéleven (art. 10 Grondwet) en Big Data-analyses voor strafvorderlijke doeleinden


3.3  De toetsing van Big Data-verzameling en -analyses binnen iRN en iColumbo aan het recht op eerbiediging van het privéleven van betrokkene   
De vraag, of en in hoeverre de toepassing van Big Data voor strafvorderlijke doeleinden verenigbaar is  met het recht op eerbiediging van het privéleven/de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen, kan worden geïllustreerd aan de hand van een concreet voorbeeld. Onder 3.3.1 toets ik de toepassing van Big Data-analyses binnen het netwerk iRN en analysemethode iColumbo aan artikel 10 van de Grondwet. Onder 3.3.2 toets ik het gebruik van iRN en iColumbo extensief aan de criteria die door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens zijn aangelegd om overheidsinmenging in het recht op privéleven van burgers te kunnen toetsen.

3.3.1  Toetsing van iRN en iColumbo aan artikel 10 van de Grondwet
In de vorige paragraaf  heb ik aangegeven dat artikel 10 van de Grondwet de formele rechtsbescherming van het privéleven van burgers waarborgt; artikel 10 GW vereist dat een beperking van de persoonlijke levenssfeer van de burger berust op een bevoegdheid die in wet in formele zin is neergelegd (delegatie van wetgeving is mogelijk, zie de zinsnede "bij of krachtens de wet te stellen beperkingen"). De AVG beantwoordt aan die eis, maar mist toepassing bij de verwerking van persoonsgegevens in het kader van strafvorderlijk onderzoek (artikel 2 lid onder d AVG). Gekeken moet worden naar de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de Wpg. 

De beperking van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 10 lid 1 GW) in het kader van Big Data-analyses met iRN en iColumbo kan worden gegrond op de uitvoering van de dagelijkse politietaak (artikel 8 Wpg jo. 3 Polw) en het onderzoek in verband met de handhaving van de rechtsorde in bepaalde gevallen (artikel 9 Wpg). 

De verstrekking van strafvorderlijke gegevens ter voorkoming en opsporing van strafbare feiten kan worden gegrond op artikel 39f lid 1 onder a Wjsg. In overeenstemming met artikel 10 lid 3 GW heeft de betrokkene recht op kennisneming van de verstrekking (artikel 39i Wjsg) en op rectificatie (artikel 39m Wjsg); de inkennisstelling van betrokkene kan achterwege blijven indien de voorkoming of opsporing van strafbare feiten dit eist (artikel 39l Wjsg). De Wpg ziet niet specifiek op het vastleggen van persoonsgegevens, maar op het verwerken van persoonsgegevens. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer kan worden gevonden in artikel 4 Wpg, waarin wordt geëist dat de gegevens juist, volledig en beveiligd zijn. De verwerking van de persoonsgegevens is gebonden aan een noodzakelijkheidsvereiste (artikel 3 Wpg) en gevoelige gegevens, betreffende levensovertuiging, religie, seksualiteit en etniciteit, mogen alleen worden verwerkt indien deze verwerking onvermijdelijk is (artikel 5 Wpg). 

Het recht op kennisneming door de betrokkene van de verwerking van de persoonsgegevens (artikel 25 Wpg) beantwoordt aan artikel 10 lid 3 GW, met dien verstande dat het verzoek om kennisneming kan worden afgewezen (artikel 27 Wpg). Ook met artikel 28 Wpg inzake het recht op rectificatie van de verwerkte persoonsgegevens is voldaan aan artikel 10 lid 3 GW. 

Op grond van deze overwegingen kan gesteld worden dat de Wpg, Wjsg en Polw als grondslag voor de inzet van iRN en iColumbo kunnen dienen. Daarmee is voldaan aan de formele eisen die zijn neergelegd in artikel 10 GW. Van grotere relevantie voor de (materiële) toetsing van de toepassing van iColumbo en iRN aan het recht op eerbiediging van het privéleven zijn de dadelijk te bespreken EHRM-criteria.