donderdag 18 juli 2019

3. Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en Big Data-analyse: art. 10 Grondwet, art. 8 EVRM en Conventie 108

3.1 Inleiding

Over de verhouding van Big Data-analyses binnen het strafrecht met het recht op eerbiediging van het privéleven van burgers is veel geschreven, maar opvallend weinig bijdragen gaan inhoudelijk in op de grondwettelijke dimensie van de toepassing van Big Data-analyses in het strafrecht. Bij kritische lezing van de juridische vakliteratuur heb ik geen bijdragen kunnen ontdekken die de inzet van Big Data-analyses in het strafrecht grondig toetsen aan de Grondwet en het EVRM. De meeste bijdragen zijn beperkt tot een constatering dat Big Data-analyses '..in strijd zijn met de grondrechten', maar leggen niet uit waarom dat zo is. 

Daarom maak ik gebruik van de gelegenheid om uitgebreider in te gaan op de verhouding van de inzet van Big Data-analyses binnen het strafrecht met het recht op eerbiediging van het privéleven van burgers. De jurisprudentie van het EHRM is daarbij een essentieel uitgangspunt. Eerst zullen het Nederlandse grondwettelijke en Europeesrechtelijke raamwerk voor eerbiediging van het privéleven van de burger worden besproken (3.2). Vervolgens zal ik uitleggen dat gegevensbescherming en privacy twee verwante begrippen zijn die onder het regime van artikel 8 EVRM vallen. Concreet zullen strafvorderlijke Big Data-verzameling en -analyses binnen iColumbo en het netwerk iRN worden getoetst aan de Nederlandse Grondwet en aan de criteria die het EHRM heeft ontwikkeld inzake het recht op eerbiediging van het privéleven (3.3.1 en 3.3.2). Tot slot zal een aantal wettelijke mogelijkheden en ontwikkelingen worden uitgelicht, op grond waarvan beter kan worden voldaan aan de eisen die het EHRM stelt aan stelselmatige gegevensverzameling, -verwerking en -opslag in het kader van strafvorderlijke Big Data-analyses (3.4). 

3.2 Het recht op eerbiediging van het privéleven van de burger: het grondwettelijke kader (art. 10 Grondwet; art. 8 EVRM; EU-Grondrechtenhandvest; Conventie 108)

Wat wordt verstaan onder privacy?
Over de betekenis van privacy in de context van inmenging door de overheid in het fundamentele recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (in de verticale verhouding van overheid tot burger), bestaat geen consensus. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) heeft geoordeeld dat géén beperkte uitleg moet worden gegeven aan het begrip ‘privéleven’ als bedoeld in artikel 8 EVRM; met artikel 8 EVRM is niet beoogd een uitputtende definitie te geven.[1] Het concept ‘privéleven’ omvat meerdere aspecten van zowel de fysieke als sociale identiteit en integriteit van een persoon.[2] Volgens de ‘Guide on Article 8’ van het EHRM van april 2018 biedt de niet-beperkte benadering van de persoonlijke belangen van de betrokkene de mogelijkheid om de case-law inzake artikel 8 EVRM aan te passen aan de ontwikkeling van sociale en technologische inzichten.

Bescherming van persoonsgegevens en recht op eerbiediging van het privéleven
Het recht op eerbiediging van het privéleven (privacy) en het recht op bescherming van persoonsgegevens liggen in elkaars verlengde. Het recht op bescherming van persoonsgegevens kan onder de reikwijdte van het recht op eerbiediging van het privéleven vallen en kan, zoals nog zal worden toegelicht, zelfs een cruciaal element zijn in de beoordeling van een inmenging in het recht op de eerbiediging van het privéleven van de betrokkene. De zaken-Klass/Duitsland en Malone/Verenigd Koninkrijk zijn voorbeelden van zaken waarin het EHRM impliciet heeft geoordeeld dat de verwerking van persoonsgegevens een inmenging kan vormen in het recht van eerbiediging van het privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM.[3]
 
Het recht op eerbiediging van het privéleven wordt bestreken door artikel 10 van de Grondwet, artikel 8 EVRM en artikel 7 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: EU-Handvest). Deze bepalingen worden in onderlinge samenhang beschouwd, zo kan het EU-Handvest van betekenis zijn voor de invulling van artikel 8 EVRM door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Voorts is Conventie 108, ook wel bekend als het Dataprotectieverdrag of Verdrag van Straatsburg van 1981, van belang voor de uitleg die het EHRM aan artikel 8 EVRM geeft. De genoemde bepalingen zullen achtereenvolgens worden toegelicht.

Artikel 10 Grondwet
In artikel 10 van de Nederlandse Grondwet (GW) is bepaald dat een ieder recht heeft op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen (artikel 10 lid 1 GW). Persoonsgegevens vallen onder de ‘persoonlijke levenssfeer’, blijkens het tweede en derde lid van artikel 10 GW. Het tweede en derde lid van artikel 10 GW bevatten een positieve verplichting voor de wetgever. De Nederlandse wetgever dient wetten in formele zin op te stellen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens (artikel 10 lid 2 GW);[4] ook dienen in de wet regels te zijn gesteld inzake het recht van personen op kennisneming van de vastlegging en het gebruik van zijn persoonsgegevens en het recht op rectificatie (artikel 10 lid 3 GW). Wetten in formele zin die kunnen worden beschouwd als een uitwerking van deze positieve verplichtingen, zijn de Wpg en de AVG. De Nederlandse jurisprudentie ten aanzien van artikel 10 GW heeft voornamelijk betrekking op de vraag, of de bevoegdheid van een overheidsinstantie waarmee inmenging op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene ontstaat, is gebaseerd op een wet in formele zin.[5] Voor de materieelrechtelijke bescherming van het privéleven van de betrokkene zijn vooral het EVRM en het EU-Handvest relevant. 

Artikel 8 EVRM                            
Het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is het eerste verdrag afkomstig van de Raad van Europa. Het EVRM is in 1953 in werking getreden en is een afspiegeling van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties, waarin fundamentele rechten als het recht op leven, veiligheid en de eerbiediging van het privéleven worden beschermd.[6] Het EVRM krijgt inhoudelijk gestalte door de jurisprudentie, de case law, van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Reeds in 1978 heeft het EHRM gewezen op de ‘levensloopbestendigheid’ van het EVRM, in die zin dat het verdrag moet worden beschouwd als een ‘levend instrument dat moet worden geïnterpreteerd in het licht van hedendaagse omstandigheden’.[7]

 
Artikel 8 lid 1 EVRM strekt tot bescherming van het recht op eerbiediging van het privéleven van burgers. Het privéleven omvat blijkens artikel 8 lid 1 EVRM onder meer het gezinsleven, familieleven, de woning en de correspondentie. Het recht op eerbiediging van het privéleven is geen absoluut recht. Een inmenging in het privéleven van de burger kan een inbreuk vormen op het recht op eerbiediging van het privéleven, maar een inbreuk betekent niet zonder meer een schending van artikel 8 EVRM. Een inbreuk op het recht op eerbiediging van het privéleven kan worden gerechtvaardigd, mits voldaan is aan de voorwaarden van artikel 8 lid 2 EVRM. 

EU-Handvest voor de grondrechten: complementair aan EVRM, met een eigen status
In aanvulling op het EVRM zijn alle grondrechten die in de Europese Unie gelden, opgenomen in het EU-Handvest. Indien bepalingen in het EU-Handvest en het EVRM elkaar overlappen, moet het EU-Handvest op dezelfde wijze worden geïnterpreteerd als het EVRM (artikel 52 lid 2 EU-Handvest). Het EU-Handvest dient blijkens de preambule ter bevestiging van de verplichtingen die in het EVRM zijn neergelegd.[8] Het belang van het EU-Handvest ten opzichte van het EVRM is erin gelegen, dat het EU-Handvest het recht op de bescherming van persoonsgegevens uitdrukkelijk erkent (artikel 8 lid 1 EU-Handvest) en dat het eist dat gegevensverwerking eerlijk, voor bepaalde doeleinden en op basis van een gerechtvaardigde grondslag, bij een wet in formele zin voorzien, geschiedt (artikel 8 lid 2 EU-Handvest). Bovendien moet een onafhankelijke autoriteit toezicht houden op de verwerking van persoonsgegevens (artikel 8 lid 3 EU-Handvest). Met name de artikelen 7 en 8 van het EU-Handvest geven een concretisering van het recht op bescherming van persoonsgegevens in het licht van het recht op eerbiediging van het privéleven (artikel 8 EVRM). 

Conventie 108
Het besef van de voortschrijdende technologische ontwikkelingen in de jaren ’60 van de twintigste eeuw heeft de vraag doen rijzen of artikel 8 van het EVRM voldoende toereikend zou blijven voor de bescherming van het privéleven van de burger.[9] De Raad van Europa nam in 1973 en 1974 twee resoluties aan over de bescherming van personen ten opzichte van geautomatiseerde gegevensverwerking.[10]
Deze resoluties hebben geresulteerd in het Verdrag tot bescherming van personen ten opzichte van de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, ook wel bekend als Conventie 108, het Dataprotectieverdrag of Verdrag van Straatsburg.[11] Aan Conventie 108 kunnen burgers niet rechtstreeks bescherming ontlenen, omdat Conventie 108 de autoriteiten van lidstaten van de EU een positieve verplichting oplegt om de gegevensbescherming in het licht van het recht op eerbiediging van het privéleven van burgers te waarborgen (artikel 1 Conventie 108).

Conventie 108 is van belang voor de invulling van artikel 8 EVRM ten aanzien van de beoordeling van de bescherming van persoonsgegevens in relatie tot het recht op eerbiediging van het privéleven van de burger. In de zaak-Z./Finland heeft het EHRM de nauwe verwevenheid van de bescherming van persoonsgegevens met het recht op eerbiediging van het privéleven impliciet uitgedrukt.[12] Die impliciet geconstateerde verwevenheid heeft later bevestiging gevonden in de zaak-Amann/Zwitserland; in die zaak is expliciet erkend dat de opslag van gegevens die verband houden met het privéleven van de burger, onder de reikwijdte van artikel 8 EVRM valt.[13]

 
Met een brede interpretatie van het begrip ‘privéleven’ sluit het EHRM aan bij Conventie 108; de invloed van Conventie 108 op de rechtspraak van het EHRM, is dat het EHRM bij de beoordeling van de bescherming van persoonsgegevens, het begrip ‘persoonsgegeven’ interpreteert als ‘elke informatie gerelateerd aan een geïdentificeerde of identificeerbare persoon’.[14] De bescherming bij de verwerking van persoonsgegevens is verworden tot onderdeel van het toetsingskader dat het EHRM heeft aangelegd om inmengingen in het recht op de eerbiediging van het privéleven te beoordelen.


[1] EHRM 21 juni 2011, 30194/09 (Shimovolos/Rusland), r.o. 64.
[2] EHRM 4 december 2008, 30562/04 en 30566/04 (S. en Marper/Verenigd Koninkrijk), r.o. 66; EHRM 7 februari 2002, 53176/99 (Mikulić/Kroatië), r.o. 53.
[3] EHRM 6 september 1978, 5029/71 (Klass/Duitsland), r.o. 41; EHRM 2 augustus 1984, 8691/79 (Malone/Verenigd Koninkrijk).
[4] HR 19 december 1995, NJ 1996/249 (Zwolsman), r.o. 6.4.2.
[5] HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:288 (Automatic Numberplate Recognition), r.o. 2.3.2.
[6] ‘Rights and Freedoms in Practice’, Council of Europe and European Court of Human Rights,
p. 5-7.
[7] EHRM 25 april 1978, (Tyrer/Verenigd Koninkrijk), r.o. 31.
[8] Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, 2012/C 326/02, preambule.
[9] Handboek Europese gegevensbeschermingswetgeving, Raad van Europa (2014), p. 18
[10] Relevant voor deze bijdrage is resolutie (74) 29 inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bij geautomatiseerde registratiesystemen in de publieke sector, 20 september 1974.
[11] Verdrag tot bescherming van personen ten opzichte van de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (Raad van Europa, CETS nr. 108, 1981).
[12] EHRM 25 februari 1997, 22009/93 (Z./Finland), r.o. 117.
[13] EHRM 16 februari 2000, 27798/95 (Amann/Zwitserland), r.o. 65.
[14] EHRM 16 februari 2000, 27798/95 (Amann/Zwitserland), r.o. 65.