woensdag 3 februari 2016

Schade en vergoeding: affectieschade vs. shockschade

Relevante artikelen
Afdeling 10 van boek 6 ziet op de wettelijke verplichting tot schadevergoeding. Art. 6:95 bepaalt dat de te vergoeden schade kan bestaan uit vermogensschade en ander nadeel. Zie art. 6:96 voor de omvang van zuivere vermogensschade en gederfde winst. Wat onder "ander nadeel" wordt verstaan, wordt nader verklaard in art. 6:106. Art. 6:106 geeft aanleiding tot discussie over de grenzen van de toekenning van immateriële schadevergoeding.


De uitsluiting van affectieschade in het Nederlands recht
In het Nederlands rechtsstelsel is affectieschade niet erkend. Dat leidt er, voorzichtig gezegd, toe dat in zaken waarin zogeheten "shockschade" zich op het snijvlak van mogelijke affectieschade bevindt, constructies dienen te worden gevonden om laatstgenoemde schade uit te sluiten.

De gezichtspunten die voortvloeien uit het arrest-HR 22 februari 2002, NJ 2002/240, zijn van belang voor enerzijds het bepalen van de onrechtmatigheid jegens een derde gelaedeerde; anderzijds wordt shockschade afgebakend t.o.v. de affectieschade die niet voor vergoeding in aanmerking komt.

Kijk naar de algemene gezichtspunten in onderdeel 4.3. Door verkeers- en veiligheidsnormen te overtreden, waarbij zich een ernstig ongeval verwezenlijkt, handelt de laedens tevens onrechtmatig jegens degene, bij wie:

* door het waarnemen van het ongeval of de directe confrontatie met de gevolgen;
* een heftige emotionele schok teweeg is gebracht;
* waaruit geestelijk letsel voortvloeit;
* hetgeen zich voordoet bij een nauwe affectieve band met de directe gelaedeerde.

Het laatste gezichtspunt impliceert niet dat de affectieve band grond is voor schadevergoeding; zij is van invloed op de ernst van de emotionele schok. Ten aanzien van de causaliteit wordt in 5.2. opgemerkt dat "voldoende is dat een rechtstreeks verband bestaat tussen het gevaarzettend handelen enerzijds en het geestelijk letsel dat een derde door de confrontatie oploopt, anderzijds".
Deze conclusie geeft het causaliteitsleerstuk in soortgelijke zaken, goed weer. Zoals ik nog nader toe zal lichten, dienen de aard van de normschending en het verwezenlijkte risico te corresponderen om de vestiging van de aansprakelijkheid (in het licht van de condicio sine qua non) te bepalen.

Bovengenoemde gezichtspunten zien op de onrechtmatigheid van het handelen van de laedens. Staat de onrechtmatigheid vast, dan dient de shockschade te worden afgebakend ten opzicht van de affectieschade. Het geestelijk letsel inzake shockschade kenmerkt zich door:

* een ernstige emotionele schok die voortvloeit uit uit de schokkende gebeurtenis;
* hetgeen leidt tot een psychiatrisch erkend ziektebeeld.

De wetgever heeft affectieschade uitgesloten, om "Amerikaanse toestanden" te voorkomen. Er valt veel voor te zeggen om een claimcultuur inzake letselschade en verdriet te verhinderen. De grens tussen affectieschade en shockschade is echter vaak moeilijk te stellen, zoals de overwegingen uit bovenstaande zaak illustreren.  De Hoge Raad heeft een redelijk omvangrijk arrest gewezen, met een handleiding voor dergelijke toekomstige zaken. Duidelijk is dat het "psychiatrisch erkende ziektebeeld", als criterium, cruciaal is.

Het lijdt geen twijfel dat aan dit criterium in de zaak-HR 22 februari 2002 is voldaan. In casu is dan ook geen sprake van "vergoeding van menselijk leed", maar een vergoeding voor de kosten die gemaakt worden ten behoeve van de behandeling van geestelijk letsel. De volstrekt juridische conclusie luidt dat art. 6:106 lid 1 onder b kan worden toegepast, maar dat voor aanneming van een inbreuk op de eerbiediging van het bepaalde in art. 8 EVRM, geen plaats is.