Het onderscheid tussen de overdracht van de volle eigendom en een beperkt recht is, behoudens de uitzonderingen, niet van belang, zo verklaart de schakelbepaling in 3:98 de gehele afdeling 2 van overeenkomstige werking.
De totstandkoming van de overdracht van goederen dient eerst te worden bepaald. Artikel 3:83 ziet op de overdraagbaarheid van eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten op naam (lid 1), tenzij de wet of aard van het recht zich tegen overdracht verzet; zo zijn afhankelijke rechten, waaronder erfdienstbaarheid en hypotheek, niet voor zelfstandige overdracht vatbaar.
Volgens lid 2 van dit artikel kunnen vorderingsrechten op naam bij overeenkomst (beding) worden uitgesloten van overdracht. Overige goederen ("rechten", lid 3) zijn slechts overdraagbaar bij wettelijke bepaling.
Eigendomsoverdracht
Uit art. 3:84 lid 1 blijkt dat de criteria voor geslaagde eigendomsoverdracht zijn een geldige titel en levering door een beschikkingsbevoegde. Het causale stelsel vereist een geldige titel. De titel is de goederenrechtelijke verbintenis tot overdracht. Lid 3 maakt duidelijk dat een rechtshandeling die a) slechts dient tot overdracht van een goed bij wijze van zekerheid, of b) niet de strekking heeft om het goed in het vermogen van de verkrijger te doen vallen, geen geldige titel oplevert.
De titel dient bovendien voldoende bepaald te zijn, ex. art. 3:84 lid 2.
Dat het causale stelsel verstrekkende gevolgen heeft, komt tot uiting wanneer een geldige titel aan de overdracht komt te ontvallen. Hoe kan een titel aan de overdracht ontvallen? Men denke aan de actio Pauliana inzake het faillissement. De failliet is weliswaar beschikkingsonbevoegd, maar de overdracht kan in beginsel geschieden bij geldige titel. Als nu de faillissementscurator een beroep doet op de actio Pauliana en de titel vernietigt, dan werkt de vernietiging van de titel met terugwerkende kracht, zie art. 3:53. Anders dan bij ontbinding, wordt de overdracht geacht nooit geldig te zijn geweest, omdat niet aan de vereisten in art. 3:48 is voldaan.
Komt het vreemd voor dat een beschikkingsonbevoegde in beginsel een geldige titel heeft weten te bewerkstelligen? Stel dat de faillissementscurator niet besluit tot vernietiging over te gaan. De titel blijft onaangetast. De curator treedt in de plaats van de failliet; nu een beschikkingsbevoegde levert, komt de overdracht rechtsgeldig tot stand. Onthoud: de levering is de laatste schakel in de keten, daarmee kan op het moment van levering pas worden beoordeeld of aan alle criteria voor geldige overdracht is voldaan.
Beschikkingsonbevoegdheid ten tijde van de overdracht wordt in beginsel niet gecorrigeerd bij wijze van convalescentie, zie art. 3:58 lid 2. In beginsel, want convalescentie is mogelijk, indien direct belanghebbenden de overdracht als geldig erkennen.
Zonder hier verder in te gaan op levering van toekomstige goederen en eigendomsoverdracht onder voorbehoud, zij vermeld dat het onderscheid tussen feitelijke levering en levering van een toekomstig goed, belangrijk is met het oog op faillissement van de vervreemder.
Derdenbescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid vervreemder
Vooropgesteld: de artt. 3:86 en 3:88 zien uitsluitend op derdenbescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid van een vervreemder. Speciale bepalingen zijn te vinden in art. 3:24-26: het kan de verkrijger van een registergoed niet worden tegengeworpen dat hij niet op de hoogte was van bepaalde feiten, indien de registers niet volledig waren of zij onjuist ingeschreven feiten bevatte.
Artikel 3:86 is van toepassing op de overdracht van roerende zaken, niet-registergoederen, rechten aan toonder en order, bij levering krachtens art. 3:90, 91 of 93. De overdracht dient anders dan om niet te geschieden en de verkrijger dient te goeder trouw te zijn, ex. art. 3:11. Art. 3:87 vormt een nadere uitwerking van de goede trouw uit art. 3:11: gedurende drie jaar na de verkrijging van het goed, rust op de verkrijger de plicht om gegevens van over de vervreemder van het goed te verschaffen. Deze wegwijsplicht beoogt de vervreemder te traceren. Is de verkrijger niet in staat om de gegevens te verschaffen, dan wordt hij geacht niet te goeder trouw te zijn en geniet hij niet de bescherming van art. 3:86.
De negatief geformuleerde voorwaarde in art. 3:86 lid 3 sub a, beschermt de verkrijger te goeder trouw tegen eventuele revindicatie door de eigenaar van een roerende zaak, die het bezit heeft verloren door diefstal. De eigenaar kan zijn goed binnen drie jaar revindiceren, tenzij:
- de verkrijger een consumentkoper betreft;
- de vervreemder soortgelijke zaken verhandelt aan het publiek;
- laatste in de normale uitoefening van zijn bedrijf handelt;
- zijn bedrijf makende in een daarvoor bestemde bedrijfsruimte (klassieker: HR, Uitslag/ Wolterink).
Over de beperkte rechten. Is nu de roerende zaak, het niet-registergoed, bezwaard met een beperkt recht, dan ondervindt de derde-verkrijger bescherming tegen dit beperkte recht, mits voldaan is aan de vereisten in art. 3:86 lid 2: de derde verkreeg het goed anders dan om niet en hij kende het beperkte recht niet, noch behoefde hij dit recht te kennen. Het gevolg is dat het beperkte recht komt te vervallen. Rust het beperkte recht op een gestolen goed, dan doorloopt men de criteria genoemd in art. 3:83 lid 3.
Volledigheidshalve: het moge duidelijk zijn dat het regime van art. 3:86 uitsluitend ziet op de beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder. De laatste bepalingen voorafgaand aan sluiting van de beschermende werking, namelijk lid 3 en de wegwijsplicht uit art. 3:87, behoeven niet te worden ingeroepen. Zo kan het zijn dat de vervreemder een dief ("occupant te kwader trouw") is, maar de verkrijger (te goeder trouw) niet wordt verzocht om verkrijger te identificeren, of dat de eigenaar van het goed de revindicatie niet benut: na drie jaar wordt de verkrijger beschermd tegen de beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder, de occupant niet te goeder trouw.