maandag 15 februari 2016

Pandrecht: vestiging en bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid

Algemeen
Pandrecht komt tot stand door vestiging krachtens geldige titel door een beschikkingsbevoegde, ex. de schakelbepaling art. 3:98 jo. 3:84.  De algemene bepalingen van pand en hypotheek zijn opgenomen in Afd. 1 van titel 9.

Parate executie
Art. 3:227 lid 1 geeft de grond van de rechten van pand en hypotheek: deze beperkte rechten worden gevestigd om op de daaraan onderworpen goederen de vordering ter voldoening van een geldsom, bij voorrang boven andere schuldeisers te verhalen. Pand- en hypotheekhouders beschikken dus niet alleen over het recht van parate executie, ex. art. 3:248 resp. 3:268; zij genieten ook voorrang  boven bevoorrechte schuldeisers (voorrang en voorrecht zijn verschillende begrippen); zie art. 3:279 voor de rangorde inzake verhaalsrechten. Zie art. 57 van de Faillissementswet voor de separatistpositie van hypotheek- en pandhouders.

Hier zij vermeld dat pand- en hypotheekrecht ondeelbaar zijn, art. 3:230. De geldsom ten behoeve waarvan het beperkte recht is gevestigd, dient in het geheel te worden voldaan. Het is niet mogelijk om met een gedeeltelijke aflossing, tevens een gedeelte van pand- of hypotheekrecht te laten vervallen.

Alleen op registergoederen kan een recht van hypotheek worden gevestigd; op andere goederen wordt een pandrecht gevestigd, art. 3:277 lid 1. Vereiste voor het vestigen van pand dan wel hypotheek, is dat het goed voor overdracht vatbaar is, ex. art. 3:228. 
Een uitzondering op de bepaling dat hypotheek of pandrecht dient te worden gevestigd, vormt            art. 3:229 lid 1: het beperkte recht ontstaat van rechtswege in het geval van zaaksvervanging.

Vestiging van het pandrecht: 3:236 en 3:237
Is voldaan aan de vereisten ex. art. 3:98 jo. 3:84 (geldige titel, beschikkingsbevoegdheid), dan komt de vestiging aan bod, naar gelang het soort pandrecht en het soort goed waarop het pandrecht zal rusten.
Het vuistpandrecht op roerende zaken, rechten aan toonder en recht aan order, wordt gevestigd door het goed in de macht van de pandhouder te brengen, art. 3:236 lid 1.  Blijkens de tweede zin is endossement vereist bij openbaar pandrecht op rechten aan order of vruchtgebruik. Wat betreft het openbare pandrecht op vordering op naam, verwijst art. 3:236 lid 2 naar art. 3:94 lid 1: vestiging geschiedt bij akte en mededeling.

Bezitloos pandrecht op roerende zaken, rechten aan toonder en order en op vruchtgebruik, wordt ex. art. 3:237 gevestigd bij authentieke akte of geregistreerde onderhandse akte. Voor stil pandrecht op rechten, anders dan aan toonder of order of op vruchtgebruik, geldt ex. art. 3:239 dat vestiging geschiedt bij authentieke akte of geregistreerde onderhandse akte. Mededeling is pas relevant bij beschikkingsonbevoegdheid van de pandgever, zie lid 3 van art. 3:239.

Dat het pandrecht op overige goederen, niet zijnde registergoederen, gevestigd wordt naar gelang de levering van het te verpanden goed, blijkt uit lid 2 van art. 3:236. De verbinding met art. 3:95 maakt wederom duidelijk dat hiertoe een akte wordt opgemaakt.


Vestiging pandrecht

Bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid
In beginsel kan geen beroep worden gedaan op art. 3:86. Art. 3:238 biedt de pandhouder specifiek bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid van de pandgever bij vestiging van vuistpandrecht op roerende zaken, rechten aan toonder of order of op vruchtgebruik. De goede trouw is  voorwaarde voor bescherming. Was er reeds een beperkt recht op het goed gevestigd, dan geniet de pandhouder voorrang op basis van lid 2 van dit artikel, mits hij niet bekend was met het beperkte recht en dit recht niet behoefde te kennen.

Openbaar en vuistpandrecht vs. bezitloos en stil pandrecht
De houder van een bezitloos pandrecht op in art. 3:238 opgesomde goederen, geniet géén bescherming; verschil met het openbaar pandrecht is immers dat er géén feitelijke macht over het goed is verschaft. De houder van het bezitloos pandrecht kan echter een beroep hebben gedaan op art. 3:237 lid 3: krachtens dit lid kan de pandhouder vorderen dat hem (of een derde) de macht over het goed wordt verschaft, indien de pandgever tekortschiet of goede grond tot vrezen geeft. Oefent de bezitloos pandhouder eenmaal macht uit over het goed, dan geldt de bescherming van art. 3:238.

Zoals hierboven aangegeven, wordt een openbaar pandrecht op vordering op naam, gevestigd bij akte en mededeling aan de schuldenaar. De houder van het stil pandrecht geniet in beginsel geen bescherming, sinds de mededeling aan de schuldenaar, bij vestiging van het pandrecht (daarmee opmaak van de akte) ex. art. 3:239 lid 1 achterwege blijft, dit in tegenstelling tot de vestiging van het openbaar pandrecht, waarbij de mededeling vereist is.

De houder van het openbaar pandrecht op vordering op naam ondervindt bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid krachtens art. 3:88. De houder van een stil pandrecht kan ook een beroep doen op art. 3:88, mits voldaan is aan de vereisten uit lid 4 van art. 3:239. Zoals bepaald in lid 3 van dit artikel, kan de stil pandhouder een mededeling doen, indien de pandgever tekortschiet of te vrezen geeft dat hij tekort zal schieten. Deze bepaling is vergelijkbaar met de vordering die de bezitloos pandhouder op grond van art. 3:237 lid 3 toekomt.

Dus: mededeling is vereist in het geval van de stil pandhouder, machtsverschaffing is vereist in het geval van de bezitloos pandhouder (terminologie is in de literatuur niet zuiver).
Daarmee is niet alles gezegd. De overige vereisten uit art. 3:88 gelden voor pandrecht op vorderingen op naam onverkort:

> de rechtsverkrijger dient in alle gevallen te goeder trouw te zijn;
> de beschikkingsonbevoegdheid van de pandgever is het gevolg van een ongeldige titel, of een leveringsgebrek bij eerdere overdracht. De vervreemder bij eerdere overdracht dient niet onbevoegd  te zijn geweest.