zondag 21 februari 2016

Goederenrecht: derdenbescherming art. 3:88, 23-27

Bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid tweede hand
Hoofdzakelijk is de beschermingsbepaling in art. 3:88 van toepassing op de overdracht van registergoederen, rechten op naam en andere goederen die niet onder 3:86 vallen. Secundair is 3:88 van toepassing op goederen die zijn opgesomd in art. 3:86, maar waarvan de levering niet ex. art. 90, 91 of 93 is geschied.
  
Aan de overige voorwaarden dient te voorts zijn voldaan. Zo geldt art. 3:83 voor de overdraagbaarheid van het goed; art. 3:84 ziet op de geldigheid van de overdracht, uitgezonderd de beschikkingsbevoegdheid. Art. 3:89 stelt eisen aan de levering van registergoederen.

Art. 3:88 ziet, evenals art. 3:86, op de onbevoegdheid van de vervreemder. Anders dan in art. 3:86, gaat het hier om de beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder die voortvloeit uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht.  De ongeldigheid van de vroegere overdracht kan slechts het gevolg zijn van een titelgebrek of een leveringsgebrek tussen de eerste en tweede hand. Is de ongeldigheid van de overdracht het gevolg van beschikkingsonbevoegdheid van de eerste hand, dan geniet de derde-verkrijger geen bescherming.

Een eenvoudig voorbeeld. Vervreemder 1 verkoopt en levert aan verkrijger 2, 2 verkoopt en levert door aan verkrijger 3. Vervreemder 1 heeft een geldige reden om de koopovereenkomst te vernietigen. Verkrijger 3 was ten tijde van de levering door 2 te goeder trouw. De titel tussen 1 en 2 komt te vervallen. Aangezien vernietiging terugwerkende kracht heeft, wordt de overdracht geacht nooit rechtsgeldig geweest te zijn. Nu de beschikkingsonbevoegdheid van 2 het gevolg is van een titelgebrek uit de eerdere overdacht én 3 is te goeder trouw, kan hij bescherming ontlenen aan art. 3:88.

Goede trouw: onderscheid registergoederen en niet-registergoederen
Hier zij opgemerkt dat de algemene bepaling inzake goede trouw, art. 3:11, zonder meer geldt voor de verkrijging van niet-registergoederen. Het moment waarop de verkrijger te goeder trouw dient te zijn, is het moment van de levering, bepaald aan de hand van de eisen die voor levering van het goed gelden; zie onder meer 3:94 en 95.

De goede trouw met betrekking tot registergoederen vindt nadere uitwerking in artt. 3:23-27, waarbij laatstgenoemde artikelen derogeren aan 3:11, maar slechts voor zover er afwijking bestaat tussen de lex specialis en lex generalis. Hoe kan het onderscheid worden gemaakt?

Onthoud dat steeds de beschikkingsonbevoegdheid van de tweede vervreemder aan de orde is.
Wie op de hoogte kan geraken van feiten die zijn opgenomen in de openbare registers, kan geen beroep doen op onbekendheid met de feiten, zo bepaalt art. 3:23. In de verhouding tussen derde-verkrijger en de eerdere vervreemde kan het volgende worden opgemerkt. Vervreemder 1 levert
een registergoed aan verkrijger 2; 2 levert weer door aan de derde-verkrijger, 3. Vervreemder 1 wil de overeenkomst met 2 laten vernietigen. Stel dat het voornemen tot vernietiging kenbaar was ten tijde van de levering aan 3, daar de dagvaarding ingeschreven was in de openbare registers, ex. art. 3:17 lid 1 sub f.

Hier wordt duidelijk dat art. 3:23 een juncto is van 3:11: heeft 3 verzuimd om de beschikkingsonbevoegdheid van 2 te vernemen uit de openbare registers, dan komt hem geen beroep op 3:23 toe; heeft 3 de openbare registers wél geraadpleegd en de feiten vervolgens genegeerd, dan is hij niet te goeder trouw in de zin van 3:11. De lex generalis kan, afhankelijk van de casuspositie, doorslaggevend zijn.