zaterdag 13 februari 2016

Goederenrechtelijke notities

  1. Hypotheek- en pandhouders behoeven geen executoriale titel te verkrijgen; het recht van parate executie komt hen toe, zie art. 3:248 en 3:268;
  2. Enige zekerheid omtrent het vereiste van verzuim ex. art. 6:81, kan worden verkregen met de opname van het bepaalde in art. 3:248 lid 2 in een clausule;
  3. Het gesloten systeem van het goederenrecht impliceert dat alleen door de wet bepaalde beperkte rechten kunnen worden gevestigd; zie art. 3:81 lid 1;
  4. Statische absoluutheid en dynamische absoluutheid der beperkte rechten (gelijk de volle eigendom) op een goed. Statisch: een ieder is verplicht zich te onthouden van een inbreuk op het absolute recht. Dynamisch: de beperkt gerechtigde kan zijn absolute recht uitoefenen, ongeacht de plaatsbepaling van het goed (goed = zuivere terminologie). Leg het verband met droit de suite;
  5. Let goed op de schakelbepaling, art. 3:98. Het is duidelijk dat afdeling 2 van titel 4 van overeenkomstige toepassing is op de beperkte rechten. Logisch, want het beperkt recht volgt het moederrecht in hoofdzaak. Dus: de bepalingen voor levering van de volle eigendom (hetzij roerende of onroerende zaken en andersoortige goederen) gelden voor de levering van het beperkte recht;
  6. Vestiging van een beperkt recht: art. 3:98 juncto 3:84:
    a. Geldige titel;
    b. Beschikkingsbevoegdheid;
    c. vestiging in enge zin (overeenkomst en formaliteit), art. 3:89-95;
  7. Vestiging beperkt recht op registergoed: inschrijving notariële akte, art. 3:89;
  8. Vestiging beperkt recht op naam: opmaken akte en mededeling debiteur, art. 3:94;
  9. Vestiging vruchtgebruik:  inschrijving notariële akte openbare registers;
  10. Beperkt recht op roerende zaak, niet-registergoed: bezitsverschaffing, art. 3:90;
  11. Hoofdelijkheid, art. 6:7: iedere hoofdelijk verbonden schuldenaar is door de schuldeiser aan te spreken voor de gehele schuld: de plicht heeft een primair karakter;
  12. Interne hoofdelijkheid: de schuldenaren zijn jegens de schuldeiser bevrijd van de vordering, indien één van de schuldenaren de vordering heeft voldaan. Nu kan de medeschuldenaar regres nemen, ex. art. 6:10;
  13. De borgtocht daarentegen heeft een subsidiair karakter: de schuldeiser kan namelijk pas de borg aanspreken wanneer de schuldenaar niet voldoet, zie art. 7:850-855;
  14. Eigendom van de grond, inclusief duurzaam met de grond verenigde werken, wordt bepaald door art. 5:20. De definitie van de onroerende zaak, art. 3:3, houdt verband met art. 5:20;
  15. Verplichtingen dienende erf bij erfdienstbaarheid, art. 5:71: een last die op het dienende erf rust, kan er slechts in bestaan iets te dulden of niet te doen, blijkens de eerste volzin van lid 1 van dit artikel. Zie echter de tweede volzin van lid 1 en lid 2: in de akte van vestiging kan de verplichting worden opgenomen om bouwwerken en beplanting aan te brengen, evenals de verplichting om onderhoud te plegen;
  16. "..te dulden of niet te doen" heeft slechts betrekking op feitelijke handelingen, niet op rechtshandelingen;
  17. HR 14 februari 1997, NJ 1997, 542: wanneer is een verplichting om iets te doen, niet geldig?  Zie nogmaals art. 5:71 lid 2 voor de vastlegging van een zelfstandige verplichting bij akte;
  18. De eigenaar van het heersende erf kan worden verplicht retributie te betalen aan de eigenaar van het dienende erf, ex. art. 5:70 lid 2. Het spreekt voor zich dat tegenover het vestigen van de erfdienstbaarheid door de eigenaar van het dienende erf, enige vergoeding door de erfgerechtigde wordt overeengekomen in de akte van vestiging. Immers perkt de eigenaar van het dienende erf zijn volle eigendom in en verbindt hij zich om werkzaamheden te verrichten;
  19. Voor erfpacht geldt een soortgelijke regeling, de canon, blijkens art. 5:85 lid 2;
  20. Slechts het opstalrecht, art. 5:101, kan natrekking bij onroerende zaken, art. 5:20, doorbreken;
  21. Stil pandrecht op een roerende zaak: vestiging door authentieke of geregistreerde onderhandse akte, art. 3:237;
  22. Openbaar pandrecht op een vordering: vestiging door akte en mededeling, art. 3:236 lid 2 jo. 3:94;
  23. Stil pandrecht op vordering: vestiging door authentieke of geregistreerde onderhandse akte, art. 3:239;
  24. Retentierecht niet-registergoed: de retentor mag zijn recht tegenover een derde met een posterieur recht inroepen, art. 3:291 lid 1;
  25. Retentierecht registergoed: de rententor mag zijn recht handhaven tegenover een derde met een posterieur recht, mits de uitoefening van de feitelijke macht door de retentor, voor derden duidelijk kenbaar is.