Overzicht
Erfrecht: wilsrechten en andere wettelijke rechten
1. Uiterste wilsbeschikkingen
1.1 Mogelijkheden tot vernietiging post mortem;
1.2 Uitleg van de uiterste wil;
1.3 Bekwaamheid;
1.4 Vormvereisten;
1.5 Beperking van de kring van bevoordeelden;
2. Soorten uiterste wilsbeschikkingen
2.1 Erfstelling;
2.2 Legaat;
2.3 Testamentaire last;
2.4 Makingen;
3. Executeurs (beheer van de nalatenschap);
4. Testamentair bewind
1. Uiterste wilsbeschikkingen en hun verschijningsvormen
Uiterste wilsbeschikkingen zijn eenzijdige rechtshandelingen, waarbij een erflater een beschikking maakt die na zijn overlijden werking krijgt (art. 4:42 lid 1 BW). Aangezien de rechtshandeling eenzijdig is, kan deze steeds eenzijdig worden herroepen (art. 4:42 lid 2 BW). De rechtshandeling kan slechts bij uiterste wil en door de erflater persoonlijk worden gemaakt en herroepen; het verrichten bij volmacht is niet mogelijk (art. 4:42 lid 3 BW).
1.1 Mogelijkheden tot vernietiging post mortem
Opvallend is de bepaling dat de uiterste wilsbeschikking niet vatbaar is voor vernietiging op de grond dat zij door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen (art. 4:43 lid 1 BW). Bedoeld wordt dat de wilsbeschikking die eenmaal na de dood van de erflater in werking is getreden, niet vatbaar is voor betwisting door de erfgenamen onder de motivering dat ten tijde van de totstandkoming sprake was van misbruik van omstandigheden. Vernietiging is evenwel mogelijk wanneer de uiterste wilsbeschikking onder invloed van een onjuiste beweegreden is gemaakt, die onjuiste beweegreden gelegen is in de door de erflater ten onrechte veronderstelde omstandigheid die bovendien in de wilsbeschikking is vermeld en de erflater de beschikking niet zou hebben gemaakt bij een juiste voorstelling van zaken (art. 4:43 lid 2 BW). De uitlegregels van art. 4:46 BW zullen in dat geval moeten worden toegepast. Een wilsbeschikking die tot stand is gekomen onder bedreiging, bedrog of een onjuiste beweegreden is vernietigbaar, tenzij de erflater haar heeft bevestigd na de beëindiging van de bedreiging, het bedrog of na kennisname van de onjuistheid van de beweegreden (art. 4:43 lid 3 BW).
1.2 Uitleg van de uiterste wil
Het verdient aanbeveling om de relaties en eventuele voorbehouden zo uitdrukkelijk mogelijk in de uiterste wilsbeschikking vast te leggen, zodat later zo min mogelijk twijfel ontstaat over welk goed aan wie wordt toebedeeld. Het is niet ongebruikelijk dat de erflater na een echtscheiding vergeet om het testament te wijzigen. Toepassing van de wettelijke uitlegregels leidt in dat geval tot een redelijke uitleg. Bij de uitleg van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt (art. 4:46 lid 1 BW).
Daden of verklaringen van de erflater buiten de uiterste wil mogen slechts voor uitleg van een wilsbeschikking worden gebruikt, indien deze zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft (art. 4:46 lid 2 BW). Deze bepaling hoeft geen betrekking te hebben op "wartaal" in de uiterste wilsbeschikking. De omstandigheden zijn bijvoorbeeld drastisch veranderd en de testateur heeft gedwaald of zich niet op tijd gerealiseerd dat zijn uiterste wil niet is aangepast aan de omstandigheden. Als "de beste vriend" van de erflater, aan wie hij zijn oldtimer na wenst te laten, in het geheel niet meer bestaat, heeft de letterlijke uitleg van het testament geen duidelijke zin (van plaatsvervanging door de nazaten van de beste vriend kan immers geen sprake zijn).
Heeft de erflater zich klaarblijkelijk in de aanduiding van een persoon vergist, dan wordt de beschikking naar de bedoeling van de erflater ten uitvoer gebracht. Vereist is dat deze bedoeling ondubbelzinnig kan worden vastgesteld met behulp van de wilsbeschikking zelf of met andere gegevens (art. 4:46 lid 3 BW).
De wet geeft biedt voorts zelf nog enkele oplossingen. Wanneer in een uiterste wil twee of meer personen tot hetzelfde zijn geroepen en de beschikking ten opzichte van één van hen geen gevolg heeft, wast zijn deel van nalatenschap ten behoeve van de overigen aan naar evenredigheid van hun erfdelen (art. 4:48 BW). Een wilsbeschikking ten behoeve van een echtgenoot vervalt door echtscheiding of scheiding van tafel en bed (art. 4:52 BW).
1.3 Bekwaamheid
Bekwaam tot het maken van uiterste wilsbeschikkingen zijn handelingsbekwamen, minderjarigen die de leeftijd van 16 jaren hebben bereikt en zij die op een andere grond dan wegens een lichamelijke toestand of geestelijke stoornis onder curatele zijn gesteld (art. 4:55 lid 1 BW). De persoon die vanwege een lichamelijke toestand of geestesstoornis onder curatele staat, heeft toestemming nodig van de kantonrechter. Toestemming van de curator is niet voldoende (art. 4:55 lid 2 BW).
1.4 Vormvereisten
Een uiterste wil die bij dezelfde akte door twee of meer personen is gemaakt, is nietig (art. 4:93 BW). Het is maar de vraag of het voorkomt dat twee personen, bijvoorbeeld echtgenoten, een gezamenlijk testament opmaken. Ondenkbaar is de wens om een gezamenlijk testament te maken ten behoeve van gezamenlijke relaties van de echtgenoten niet. Met art. 4:93 BW maakt de wetgever ten overvloede duidelijk dat in Nederland het testament als het resultaat van een eenzijdige rechtshandeling heeft te gelden.
Een uiterste wil kan worden gemaakt:
a. bij notariële akte (art. 4:94 BW);
b. bij een aan een notaris in bewaring gegeven onderhandse akte (art. 4:95 BW, in het bijzonder leden 3-6);
c. bij codicil (art. 4:97 BW);
d. bij noodtestament (art. 4:98 BW) en aan boord van een schip of vliegtuig (art. 4:101 BW).
Het codicil is een onderhands, door de erflater met de hand uitgeschreven, gedagtekend en ondertekend stuk, waarbij zonder verdere formaliteiten beschikkingen kunnen worden gemaakt tot (art. 4:97 BW onder a-c BW):
a. het maken van legaten van kleren, lijfstoebehoren en bepaalde lijfsieraden, bepaalde tot de inboedel behorende zaken en bepaalde boeken;
b. bepaling dat de bedoelde goederen buiten een huwelijksgemeenschap vallen;
c. aanwijzing van een persoon als bedoeld in art. 25 leden 2 en 4 Auteurswet en in art. 5 lid 2 van de Wet op de naburige rechten.
1.5 Beperking van de kring van bevoordeelden
Om rechthebbenden te beschermen tegen het slinken van de nalatenschap ten behoeve van "die lieve verzorgster die oma altijd op vrijdag mee wandelen nam", wordt de kring van de personen die voordeel uit de uiterste wilsbeschikking kunnen genieten, wettelijk beperkt, met dien verstande dat de gegoedheid van de bewezen diensten tot een uitzondering kan leiden ("die verzorgster" had werkelijk het beste met oma voor) en dat een wettelijke beperking van de kring van bevoordeelden niet per definitie categoriale uitsluiting van personen impliceert. Gepoogd wordt om misbruik van de vrijgevigheid van de erflater door nauw bij zijn welzijn betrokken personen te verkleinen.
Een erflater kan geen uiterste wilsbeschikking maken ten voordele van degene die op het tijdstip van het maken van het testament zijn voogd is (art. 4:57 lid 1 BW). De voormalige voogd kan wel voordeel uit de uiterste wilsbeschikking van zijn voormalige pupil genieten, mits de erflater ten minste in het jaar na zijn meerderjarigheid en na het afleggen en sluiten van de voogdijrekening is overleden (art. 4:57 lid 2 BW). Deze bepalingen gelden niet voor bloedverwanten van de erflater in opgaande lijn, die zij voogden zijn (geweest) (art. 4:57 lid 3 BW).
Een kort artikel is geschreven met het oog op leermeesters van de erflater. De minderjarige die bij zijn leermeester inwoont, kan geen uiterste wil opmaken ten behoeve van zijn leermeester (art. 4:58 BW).
Speciale aandacht verdient art. 4:59 BW, waarin is bepaald dat beroepsbeoefenaren op het gebied van de individuele gezondheidszorg (BIG-geregistreerden), die iemand gedurende de ziekte waaraan hij is overleden, alsmede de geestelijk verzorgers, geen voordeel kunnen trekken (art. 4:59 lid 1 BW). Hetzelfde geldt ten aanzien van personen die leiding geven aan of werkzaam zijn binnen een verpleeginstelling voor ouderen of geestelijk gestoorden (art. 4:59 lid 2 BW).
De notaris en de getuigen die aanwezig zijn geweest bij het opmaken van de uiterste wil, kunnen daarbij niet worden bevoordeeld (art. 4:61 BW).
De uiterste wilsbeschikking die in strijd is met de bepalingen die de kring van voordeelgenieters beperken, is niet nietig, maar vernietigbaar (art. 4:62 lid 1 BW). De vernietiging vindt slechts plaats, voor zover deze nodig is tot opheffing van het nadeel van degene die zich op de vernietigingsgrond beroept. De vernietigingsgrond staat dus ter beschikking van een rechthebbende.
2. Soorten uiterste wilsbeschikkingen
De wet kent een aantal soorten wilsbeschikkingen, die zijn ondergebracht in afdeling 4.5.1 tot en met 4.5.5: erfstellingen, legaten, testamentaire lasten en makingen. Ik behandel ze achtereenvolgens.
2.1 Erfstelling
Een erfstelling is een uiterste wilsbeschikking, krachtens welke de erflater aan een of meer daarbij aangewezen personen zijn gehele nalatenschap of een aandeel daarin nalaat (art. 4:115 BW). De bij uiterste wilsbeschikking ingestelde erfgenamen hebben gelijke rechten en verplichtingen als erfgenamen bij versterf (art. 4:116 BW). Het gevolg van de erfstelling is dus gelijk aan erfopvolging bij versterf: de bij testament aangewezen erfgenaam volgt de erflater op in zijn rechten en in zijn schulden (art. 4:182 BW).
2.2 Legaat
Een legaat is een uiterste wilsbeschikking waarin de erflater aan één of meer personen een vorderingsrecht toekent (art. 4:117 lid 1 BW). Een legaat komt ten laste van de gezamenlijke erfgenamen, tenzij de erflater het legaat aan één of meer erfgenamen of legatarissen (sublegaat) heeft opgelegd (art. 4:117 lid 2 BW). Dit systeem van belasting van erfgenamen met een legaat of de belasting van legatarissen met een sublegaat heeft de volgende consequentie. Ontbreekt de erfgenaam die met een legaat is belast, dan rust de hem opgelegde verplichting op degenen aan wie het erfdeel van de erfgenaam toevalt, tenzij in het testament anders is bepaald (art. 4:118 lid 1 BW); ontbreekt de legataris die met het sublegaat is belast, dan rust de hem opgelegde verplichting op degenen die op hun beurt met het hem gemaakte legaat waren belast (art. 4:118 lid 2 BW).
De schulden uit legaten die op één of meer erfgenamen rusten, vormen schulden van de nalatenschap (art. 4:7 lid 1 onder h BW). Uit art. 4:7 lid 2 onder 1-3 BW blijkt dat schulden uit legaten géén voorrang hebben bij de voldoening uit de nalatenschap. Legaten worden slechts ten laste van de nalatenschap voldaan, indien alle andere schulden ten volle kunnen worden voldaan (art. 4:120 lid 1 BW).
Voor zover de nalatenschap niet toereikend is om de schulden uit legaten te voldoen uit de erfdelen van de erfgenamen op wie zij rusten, worden zij naar evenredigheid verminderd (art. 4:120 leden 2-4 BW). De vermindering van de schulden uit legaten neemt niet weg dat de erfgenamen die met hun gehele vermogen aansprakelijk zijn (ofwel: de nalatenschap zuiver hebben aanvaard, art. 4:184 lid 2 i.v.m. art. 4:192 BW), gehouden zijn tot voldoening voor het geheel (art. 4:120 lid 5 BW).
Een legaat van een geldsom wordt zes maanden na het overlijden van de erflater opeisbaar, of op het door hem beschikte tijdstip (art. 4:125 lid 1 BW). Ook als de erflater een bepaald goed legateert, heeft de legataris een vordering tot levering van het goed. De vordering tot levering van het goed krachtens legaat komt de legataris toe op grond van art. 4:117 lid 1 i.v.m. art. 4:7 lid 1 onder h, gelezen in samenhang met art. 4:184 lid 2 onder a BW. Deze reeks van verwijzingen benadrukt de status van het legaat als "schuld van de nalatenschap" die tevens een "schuld ten laste van de erfgenamen die zuiver hebben aanvaard" is.
2.2.1 Legaat ten laste van huwelijksgemeenschap
Wanneer een echtgenoot ten laste van zijn gezamenlijke erfgenamen een bepaald goed uit de huwelijksgemeenschap heeft vermaakt, kan de legataris levering van het gehele goed van hen vorderen. Voor zover het goed bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap (die immers ontbonden is met het overlijden van één van de echtgenoten) aan de andere echtgenoot of diens erfgenamen wordt toebedeeld, kan worden volstaan met uitkering van de waarde van het goed aan de legataris (art. 4:51 lid 1 BW). Deze bepaling is alleen van toepassing als de huwelijksgemeenschap niet reeds op het moment van het maken van de uiterste wilsbeschikking ontbonden was.
2.2.2 Quasi-legaten
Een schenking of gift die de strekking heeft om pas na het overlijden van de schenker of gever te worden uitgevoerd en die niet reeds tijdens het leven van de schenker of gever is uitgevoerd, wordt aangemerkt als een legaat ten laste van de gezamenlijke erfgenamen. De behandeling van de gift of schenking als een 'legaat' is relevant voor de toepassing van de bepalingen betreffende inkorting en vermindering in het kader van de legitieme porties. Bij quasi-legaten kan het gaan om het verblijvingsbeding om niet, een verdeling bij voorbaat, een begunstiging bij een sommenverzekering en de omzetting van de natuurlijke verbintenis in een rechtens afdwingbare (art. 4:126 lid 2 onder a-c BW).
2.3 Testamentaire last
Een testamentaire last is een uiterste wilsbeschikking waarin de erflater aan de gezamenlijke erfgenamen of aan één of meer bepaalde erfgenamen of legatarissen een verplichting oplegt, die niet bestaat in de uitvoering van een legaat (art. 4:130 lid 1 BW). Tegenover de last wordt geen vorderingsrecht gesteld. Om te voorkomen dat erfgenamen de last verwaarlozen, kan een executeur worden belast (art. 4:130 lid 2 BW). De hem opgelegde last rust mede op de gezamenlijke erfgenamen.
Een erfgenaam of legataris op wie een testamentaire last rust, verkrijgt zijn recht onder ontbindende voorwaarde: het erfgenaamschap of legaat kan door de rechter vervallen worden verklaard wegens niet-uitvoering van de last (art. 4:131 lid 1 BW). De erfopvolger bij versterf wordt in het geval van vervallenverklaring van zijn erfgenaamschap, bij plaatsvervulling opgevolgd (art. 4:12 lid 1 BW).
De erfgenaam die met zijn gehele vermogen jegens schuldeisers van de erflater en legatarissen aansprakelijk was, blijft jegens hen na vervallenverklaring van zijn recht, tot voldoening gehouden. Hij kan zich verhalen op degenen aan wie het door hem geërfde opkomt (art. 4:131 lid 3 BW).
Is de last aan bepaalde erfgenaam of legataris opgelegd en is hij niet erfgenaam of legataris geworden of is zijn recht vervallen, dan rust de hem opgelegde verplichting op degenen aan wie zijn erfdeel toevalt of die met het hem gemaakte legaat waren belast (art. 4:132 BW).
2.4 Makingen: voorwaardelijke makingen en tweetrapsmakingen
Wanneer een erfstelling onder een voorwaarde is gemaakt, wordt degene aan wie het vermaakte tot de vervulling der voorwaarde toekomt, als de uitsluitend rechthebbende aangemerkt voor zover het betreft de door en tegen derden uit te oefenen rechten en rechtsvorderingen (art. 4:138 lid 1 BW).
Om aan een making onder opschortende voorwaarde een recht te kunnen
ontlenen, moet men (nog) bestaan op het ogenblik dat de voorwaarde wordt
vervuld (art. 4:137 BW) resp. op het ogenblik dat de nalatenschap
openvalt (art. 4:56 lid 1 BW). Een uitzondering op de bestaanseis wordt gevormd door de mogelijkheid om tweetrapsmakingen (making over de hand, art. 4:141 BW; fideï commis) op te nemen (art. 4:56 leden 2 tot en met 4 BW). Degene die onder de ontbindende voorwaarde erft, is de "bezwaarde", degene die bij de tweede making wordt aangewezen als erfgenaam (bij wijze van aansluitende making) is de "verwachter", vgl. art. 4:141 BW.
3. Executeurs (beheer van de nalatenschap)
Een erflater kan bij uiterste wilsbeschikking een of meer executeurs benoemen. Zijn er twee of meer executeurs, dan kan ieder van hen alle werkzaamheden alleen verrichten (art. 4:142 leden 1 en 2 BW). De taken van de executeur zijn het beheren van de goederen van de nalatenschap en de voldoening van de schulden van de nalatenschap, die tijdens zijn beheer uit de goederen behoren te worden voldaan (art. 4:144 lid 1 BW).
De erfgenamen kunnen zonder medewerking van de beheersexecuteur of zonder vervangende toestemming van de kantonrechter, niet over de goederen van de nalatenschap of hun aandeel daarin beschikken (art. 4:145 lid 1 BW). De beheersexecuteur dient tevens, bij de vervulling van zijn taak, de erfgenamen binnen en buiten rechte te vertegenwoordigen (art. 4:145 lid 2 BW).
De executeur kan een boedelnotaris aanwijzen. Een boedelbeschrijving met inbegrip van een voorlopige staat van schulden van de nalatenschap dient zo spoedig mogelijk te worden opgemaakt; de schuldeisers worden opgeroepen tot indiening van hun vorderingen bij de boedelnotaris of, indien de notaris ontbreekt, een beheersexecuteur (art. 4:146 leden 1 en 2 BW). De executeur kan de door hem beheerde goederen te gelden maken om de schulden van de nalatenschap en de (eventueel) aan hem opgelegde testamentaire lasten te voldoen (art. 4:147 lid 1 BW). Na het beëindigen van het beheer dient de executeur rekening en verantwoording af te leggen volgens de regels die voor bewindvoerders gelden (art. 4:151 BW).
4. Testamentair bewind
Een erflater kan bij uiterste wilsbeschikking bewind instellen over één of meer door hem nagelaten of vermaakte goederen (art. 4:153 lid 1 BW). Het testamentair bewind over goederen van de nalatenschap wordt ingesteld om de erfgenamen tegen zichzelf in bescherming te nemen of om het belang van meerdere rechthebbenden te beschermen.
De wet noemt enkele vermoedens met betrekking tot de gronden voor het instellen van het testamentair bewind:
a. het bewind over een erfdeel of legaat wordt vermoed te zijn ingesteld in het belang van de rechthebbende (art. 4:155 lid 1 BW);
b. het bewind over een vruchtgebruik wordt vermoed zowel in het belang van de vruchtgebruiker als van de hoofdgebruiker te zijn ingesteld (art. 4:115 lid 2 BW);
c. het bewind over een voorwaardelijke making wordt vermoed te zijn ingesteld in het belang van zowel degene die het goed bij vervulling van de voorwaarde verkrijgt, als van degene die het daarbij verliest (art. 4:155 lid 3 BW);
d. het bewind over goederen of aandelen in goederen die gemeenschappelijk worden beheerd, wordt vermoed te zijn ingesteld in het gemeenschappelijk belang (art. 4:155 lid 4 BW).
4.1 Verplichtingen van de bewindvoerder
Voor de testamentair bewindvoerder gelden overeenkomstige bepalingen als die inzake het algemeen bewind. Zo is de testamentair bewindvoerder verplicht om een beschrijving op te maken en ter griffie van de rechtbank te deponeren en het bewind in de openbare registers en indien van toepassing, in het aandeelhoudersregister en het handelsregister in te schrijven (art. 4:160 leden 1 en 2 BW). Jaarlijks en aan het einde van het bewind dient rekening en verantwoording te worden afgelegd aan de rechthebbenden (art. 4:161 lid 1 BW). De bewindvoerder is jegens de rechthebbende(n) aansprakelijk, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet (art. 4:163 BW).
4.2 Gevolgen van het bewind
Het beheer komt uitsluitend toe aan de bewindvoerder. De rechthebbende is evenwel naast de bewindvoerder bevoegd tot handelingen dienende tot gewoon onderhoud van de goederen die hij in gebruik heeft en tot handelingen die geen uitstel kunnen lijden (art. 4:166 BW).
De bewindvoerder vertegenwoordigt de rechthebbende ter zake van onder het bewind staande goederen. Voor de vertegenwoordiging in rechte kan de bewindvoerder zich door de belanghebbende laten machtigen. Zo deze wordt geweigerd, kan de kantonrechter vervangende machtiging geven (art. 4:173 BW).
De rechthebbende is, onverminderd art. 6:172 BW, aansprakelijk voor schulden die voortspruiten uit rechtshandelingen die door de bewindvoerder in zijn hoedanigheid in naam van de rechthebbende verricht (art. 4:174 lid 1 BW). De rechthebbende kan de onder het bewind staande goederen aanwijzen ter uitwinning (art. 4:174 lid 2 BW).
Dat het bewind bescherming biedt tegen verkwisting van de nalatenschapsgoederen door de erfgenaam/rechthebbende, wordt duidelijk bij nadere lezing van art. 4:175 BW. De privéschulden van de rechthebbende kunnen niet worden verhaald op de onder bewind gestelde goederen.
Tijdens het bewind kunnen de onder het bewind staande goederen ten laste van de rechthebbende slechts worden uitgewonnen voor (art. 4:175 lid 1 onder a-e BW):
a. de schulden van de nalatenschap;
b. schulden die de goederen betreffen;
c. schulden voortvloeiend uit rechtshandelingen die door de rechthebbende binnen de grenzen van zijn in de artikelen 4:166 en 4:167 BW bedoelde bevoegdheid zijn verricht;
d. schulden voortvloeiend uit rechtshandelingen die ondanks de onbevoegdheid van de rechthebbende krachtens art. 4:168 BW geldig zijn (bescherming derden te goeder trouw);
e. schulden die voortspruiten uit rechtshandelingen die door de bewindvoerder in naam van de rechthebbende zijn verricht.