maandag 2 april 2018

De rechtspositie van gevangenen (PBW) I: a-dwangbehandeling en b-dwangbehandeling van gedetineerden met een psychische stoornis (PM)

Overzicht
1.       Inleiding: grondslag van de Penitentiaire Beginselenwet en de Penitentiaire Maatregel;
2.       Soorten inrichtingen;
3.       Inrichtingen voor stelselmatige daders (ISD);
4.       Selectie en selectieprocedure;
5.       Bewegingsvrijheid;
6.       Controle;
6.1     Onderzoek in het lichaam en gedogen geneeskundige handeling;
6.2     Dwangbehandeling psychiatrisch patiënten;
6.2.1  a-dwangbehandeling en b-dwangbehandeling bij psychiatrische problematiek;
6.2.2  Toezicht op de geneeskundige dwangbehandeling

1. Inleiding: grondslag van de PBW en PM
De Penitentiaire Beginselenwet, die de interne rechtsbescherming van de gedetineerde regelt, loopt vrijwel parallel aan de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden. Er zijn enkele nuances aan te brengen; ik behandel de PBW daarom in de specifieke strafrechtelijke (procedurele) context.

De basis voor de Penitentiaire Beginselenwet wordt gevonden in art. 11 Sr: "Bij of krachtens wet worden regels gesteld ten aanzien van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen. Deze betreffen in elk geval de aanwijzing en bestemming van inrichtingen, bestemd voor de tenuitvoerlegging"(art. 11 aanhef en onder a Sr).

Met handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, wordt de tenuitvoerlegging zoveel mogelijk en afhankelijk van het gedrag van de betrokkene, dienstbaar gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer in de maatschappij (art. 2 lid 2 PBW). Daarbij dient voorop te worden gesteld dat rekening moet worden gehouden met de veiligheid van de samenleving en de belangen van slachtoffers en nabestaanden. Het is de bedoeling dat zo snel mogelijk wordt aangevangen met de tenuitvoerlegging (art. 2 lid 3 PBW). De beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn neergelegd in art. 2 lid 4 PBW.

2. Soorten inrichtingen 
De minister van Justitie en Veiligheid is verantwoordelijk voor het bepalen van de bestemming van elke inrichting of afdeling (art. 8 PBW). Een deel van een inrichting kan als afdeling met een aparte bestemming worden aangewezen.
Penitentiaire inrichtingen worden onderscheiden in huizen van bewaring (HvB), gevangenissen en inrichtingen voor stelselmatige daders (ISD) (art. 9 lid 1 PBW).

In het geval van oplegging van een combinatie van een vrijheidsstraf en TBS met verpleging kan de betrokkene na ommekomst van de termijn van detentie in de gevangenis verblijven, zolang opname in de TBS-kliniek niet mogelijk is (art. 10 lid 1 PBW).

3. Inrichtingen voor stelselmatige daders (ISD)
Inrichtingen voor stelselmatige daders zijn bestemd voor personen aan wie de maatregel van art. 38m Sr is opgelegd (art. 10a PBW). Toepassing van art. 39 Sr kan ertoe leiden dat van de maatregel tot plaatsing in een ISD wordt afgezien. De maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive (art. 38m lid 2 Sr). De ISD strekt er mede toe om verslavingsproblematiek aan te pakken (art. 38m lid 3 Sr).

De maatregel ISD kan worden opgelegd, indien (art. 38m lid 1 onder 1-3 Sr):
1. het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
2. de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit minstens driemaal onherroepelijk is veroordeeld, het feit is begaan na tenuitvoerlegging van de straffen of maatregelen en er ernstig rekening mee gehouden moet worden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en;
3. dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.

Voor de oplegging laat de rechter zich een met redenen omkleed advies over de wenselijkheid en noodzakelijkheid van de maatregel overleggen (art. 38m lid 4 Sr). Anders dan bij de oplegging van TBS (art. 13 Sr), wordt de inbreng van een gedragskundig advies niet vereist. Weigert de betrokkene om medewerking te verlenen aan het onderzoek ten behoeve van het advies, dan doet de rechter zich andere adviezen overleggen (art. 38m lid 5 Sr). Overigens moeten alle bestaande rapportages in aanmerking worden genomen, evenals de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen (art. 38m lid 6 Sr).

De ISD-maatregel duurt maximaal twee jaren (art. 38n Sr). De rechter kan een voorwaardelijke niet-tenuitvoerlegging bepalen (art. 38p lid 1 Sr). De proeftijd is ten hoogste drie jaren (art. 38p lid 2 Sr). Aan het gedrag van de veroordeelde worden voorwaarden gesteld (art. 38p lid 4 Sr). Een voorwaardelijke oplegging van de ISD-maatregel kan inhouden dat de veroordeelde zich ambulant of intramuraal laat behandelen. Opname in een inrichting duurt ten hoogste twee jaren en is alleen mogelijk als de veroordeelde zich bereid verklaart om een behandeling te ondergaan (art. 38p lid 5 Sr). Een weigerachtige houding van de veroordeelde impliceert niet dat hij onbehandeld of ongestraft op straat komt te staan. Bij weigering zal de veroordeelde ofwel een straf in de gevangenis ondergaan, ofwel een niet-voorwaardelijke maatregel ISD opgelegd krijgen.

De rechtspositie van gedetineerden in de ISD wordt specifiek geregeld in art. 18a-18c PBW en art. 44b-44q van de Penitentiaire Maatregel (PM).
Vermelding verdient art. 44l PM, waarin is bepaald dat de selectiefunctionaris beslist over plaatsing buiten de inrichting in de laatste fase (art. 44l lid 1 PM). De betrokkene kan een verzoek tot plaatsing buiten de inrichting indienen; art. 18 tweede en derde lid is van overeenkomstige toepassing (art. 44l lid 5 PM).

4. Selectie en selectieprocedure
Onder verantwoordelijkheid van de minister worden selectiefunctionarissen met de plaatsing in en overplaatsing naar de inrichting belast (art. 15 lid 3 PBW). De selectiefunctionaris kan bepalen dat gedetineerden met een geestesstoornis naar een psychiatrisch ziekenhuis (art. 1 onder h Bopz) worden overgebracht (art. 15 lid 5 PBW). De selectiefunctionaris kan een voordracht doen voor deelname aan een penitentiair programma (art. 7 lid 1 Penitentiaire Maatregel). Het penitentiair programma is geregeld in de  artikelen 5-10 PM, de plaatsing van veroordeelden in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (op grond van art. 13 of de schakelbepaling van art. 19 Sr) in art. 41-44a PM. De bijzondere bepalingen met betrekking tot veroordeelden tot de maatregel ISD zijn te vinden in art. 44b-44q PM.

De gedetineerde kan klachten over plaatsing, overplaatsing, beëindiging of weigering van het verzoek tot deelname aan een penitentiair programma niet voorleggen aan de beklagcommissie, maar dient zijn verzoek in te dienen bij de selectiefunctionaris; de termijn voor bezwaar en beroep is zeven dagen, overeenkomstig art. 61 leden 2, 4 en 5 PBW (art. 17  en 18 PBW). 

5. Bewegingsvrijheid
De tenuitvoerlegging van de straf of maatregel in een inrichting vindt plaats in algehele (art. 20 PBW) dan wel beperkte gemeenschap (art. 21 PBW), tenzij plaatsing in een individueel regime (art. 22 PBW) noodzakelijk is (art. 19 lid 1 PBW). De directeur kan een gedetineerde uitsluiten van deelname aan activiteiten (art. 23 PBW) of hem in afzondering plaatsen (art. 24 PBW), indien de orde en veiligheid van de inrichting, de bescherming van de gedetineerde of ziekte van de gedetineerde dit eist of de gedetineerde hierom verzoekt (art. 23 lid 1 onder a-d PBW).

De uitzondering van activiteiten in het kader van de orde in de inrichting of de bescherming van de gedetineerde, duurt maximaal twee weken. Is de uitsluiting na twee weken nog noodzakelijk, dan kan de termijn steeds met twee weken worden verlengd (art. 23 lid 2 PBW). De plaatsing in afzondering op diezelfde gronden duurt ook maximaal twee weken (art. 24 lid 1 PBW). Indien onverwijlde uitsluiting of afzondering vereist is, is een ambtenaar bevoegd om de gedetineerde uit te sluiten of af te zonderen. De uitsluiting of afzondering door een ambtenaar kan ten hoogste vijftien uren; de directeur dient onverwijld op de hoogte te worden gesteld (art. 23 lid 3 en 24 lid 4 PBW).

Duurt de afzondering langer dan vierentwintig uur, dan worden de commissie van toezicht en de aan de inrichting verbonden arts in kennis gebracht (art. 24 lid 6 PBW). De directeur kan in overleg met de selectiefunctionaris bepalen, dat de gedetineerde voor afzondering naar een andere inrichting of afdeling wordt overgeplaatst (art. 25 PBW).

6. Controle
De gedetineerde kan aan lichaam en kleding worden onderzocht (art. 29 PBW). Voorwerpen die in lichaamsopeningen en -holten worden aangetroffen mogen worden verwijderd, indien deze zonder hulpmiddelen te verwijderen zijn. De directeur is bevoegd tot de inbeslagneming van voorwerpen die niet in het bezit van de gedetineerde mogen zijn (art. 29 lid 4 PBW). Indien dit noodzakelijk is in verband met de orde en veiligheid of de verlening van verlof, kan de directeur de gedetineerde verplichten om urine af te staan (art. 30 PBW).

6.1 Onderzoek in het lichaam en het gedogen van een geneeskundige handeling
Onderzoek in het lichaam is mogelijk ter afwending van ernstig gevaar voor de orde in de inrichting of de gezondheid van de gedetineerde. Het onderzoek wordt verricht door een arts of een verpleegkundige (art. 31 lid 1 PBW). De beslissing tot onderzoek in het lichaam is voorbehouden aan de directeur van de inrichting (art. 5 lid 4 onder e PBW). Indien onverwijld onderzoek nodig is, kan een ambtenaar of medewerker van de inrichting de beslissing nemen (art. 31 lid 2 PBW).

Is naar het oordeel van een arts een geneeskundige handeling volstrekt noodzakelijk ter afwending van gevaar, dan kan de directeur de gedetineerde verplichten om een geneeskundige handeling te gedogen (art. 32 lid 1 PBW). De handeling kan alleen worden verricht door een arts of verpleegkundige (art. 32 lid 2 PBW). De regelgeving omtrent de toepassing van een onvrijwillige geneeskundige behandeling is nader uitgewerkt in art. 21-23 PM (art. 32 lid 2 PBW).

6.2 Dwangbehandeling (psychiatrisch patiënten)
In art. 21 van de Penitentiaire Maatregel wordt onderscheid gemaakt tussen de a-dwangbehandeling en b-dwangbehandeling (art. 21 onder a en b PM). Een a-dwangbehandeling is een behandeling als bedoeld in art. 46d onder a PBW, een b-dwangbehandeling is een behandeling als bedoeld in art. 46d onder b PBW. De directeur draagt zorg voor de vaststelling van het geneeskundig behandelplan (art. 46b PBW). De a-behandeling vindt plaats na een schriftelijke beslissing van de directeur, voorzien van een termijn (art. 46e lid 1 PBW).  De beslissing wordt voorzien van een verklaring van de behandelend psychiater en een verklaring van een psychiater die de gedetineerde heeft onderzocht, maar niet betrokken is bij de behandeling (art. 46e lid 2 PBW).

6.2.1 a-dwangbehandeling en b-dwangbehandeling
Buiten de hiervoor besproken geneeskundige behandeling op grond van art. 32 PBW kan, indien niet is voldaan aan art. 46c onderdelen b en c PBW (met de mentor, curator en gedetineerde wordt dus geen overeenstemming bereikt over een geneeskundig behandelingsplan), kan als uiterste middel geneeskundige behandeling plaatsvinden:
a. voor zover aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar van de geestesstoornis van gedetineerde niet binnen redelijke termijn wordt weggenomen (a-behandeling), of
b. indien de directeur daartoe een besluit heeft genomen en dit naar het oordeel van een arts noodzakelijk is om het gevaar dat de geestesstoornis doet veroorzaken, af te wenden (b-behandeling).

Ingeval een a- of b-dwangbehandeling wordt toegepast, wordt in het behandelplan opgenomen (art. 22 lid 1 PM):
a. welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het gevaar dat wordt veroorzaakt door de geestelijke stoornis, weg te nemen of af te wenden;
b. de wijze waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de gedetineerde ten aanzien van de behandeling.
Wordt geen overeenstemming bereikt met de gedetineerde dan wel diens curator of mentor, dan wordt het (deel van het) behandelplan slechts vastgesteld door de psychiater na multidisciplinair overleg met een psychiater, een arts, een psycholoog en een verpleegkundige. Ingeval van een a-behandeling worden de verklaringen van de betrokken psychiater en onafhankelijke psychiater (art. 46e lid 2 PBW) in het overleg betrokken (art. 22 leden 2 en 3 PM).

Voordat de directeur tot een b-dwangbehandeling beslist ter afwending van gevaar dat uit de psychische stoornis van de gedetineerde voortvloeit, wordt overleg gepleegd met de behandelend arts, het afdelingshoofd en de verantwoordelijke psychiater (art. 22a lid 2 PM). De subsidiariteit van de behandeling wordt in het overleg betrokken (art. 22a lid 3 PM). Met het oog op het gewenste tijdelijke karakter van de dwangbehandeling wordt zo spoedig mogelijk een plan opgesteld, gericht op de beëindiging van de geneeskundige dwangbehandeling door verbetering van de toestand van de psychiatrisch geaffecteerde gedetineerde (art. 22b PM).

Voordat de directeur tot voortzetting van een a-dwangbehandeling beslist, wordt overleg geplaagd met de verantwoordelijke psychiater en het afdelingshoofd. De uitkomsten van het tweewekelijkse multidisciplinaire overleg (art. 21a lid 4 PM) dienen in de beslissing tot de a-behandeling te worden meegenomen (art. 22c PM).

6.2.2 Toezicht op de geneeskundige dwangbehandeling
De directeur stelt de voorzitter van de commissie van toezicht, de raadsman, de curator en mentor in kennis van de voorgenomen beslissing tot a-dwangbehandeling, uiterlijk drie dagen voor het nemen van de beslissing. De voorzitter van de commissie doet hiervan melding aan de maandcommissaris, die de gedetineerde dient te bezoeken.

Van de toepassing van een a-dwangbehandeling, b-dwangbehandeling, gedwongen geneeskundige handeling (art. 32 PBW) of voortzetting van een a-dwangbehandeling, wordt melding gedaan aan de minister en de commissie van toezicht. Ingeval van een a- of b-dwangbehandeling of een geneeskundige handeling die wordt toegepast in verband met het gevaar dat voortvloeit uit een psychische stoornis, wordt melding gedaan aan de inspecteur voor de gezondheidszorg (art. 22e lid 3 PM).

De verantwoordelijke arts zorgt voor registratie van de melding van de toepassing van een a- of b-dwangbehandeling of gedwongen geneeskundige handeling en het (multidisciplinair) overleg in het medisch dossier (art. 22f PM). De inspecteur voor de gezondheidszorg stelt onderzoek in naar de zorgvuldigheid van de beslissing tot en uitvoering van de behandeling (art. 22g PM). Duurt de b-dwangbehandeling of geneeskundige handeling langer dan twee weken, dan stelt de directeur een adviescommissie in, bestaande uit ten minste een afdelingshoofd, arts, psychiater en psycholoog (art. 23 PM).

Tegen de beslissing tot een a-dwangbehandeling kan rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RJS) (art. 72 lid 3 PBW). Tegen de toepassing van de b-behandeling moet eerst de weg van het beklag worden bewandeld.