vrijdag 6 april 2018

Bescherming van meerderjarigen: curatele en bewind (II): onderbewindstelling van het vermogen van de meerderjarige

Overzicht
Deel I: curatele
1.    Bewind: gronden voor het bewind en bewind tegenover curatele;
1.1  Beheers- en beschikkingsbevoegdheid over privé- en gemeenschapsgoederen;
1.2  Verzoek tot onderbewindstelling van het vermogen;
1.3  Omvang van het bewind;
1.4  Benoeming van de bewindvoerder;
1.5  Verplichtingen van de bewindvoerder;
1.6  Publicatie in de openbare registers;
1.7  Bewind en rechtshandelingen gedurende het bewind;
1.8  Taken en bevoegdheden van de bewindvoerder;
1.9  Positie en bescherming wederpartij en aansprakelijkheid van de rechthebbende en de bewindvoerder;
1.10 Einde van de taak van de bewindvoerder en einde van het bewind

1. Bewind: gronden voor het bewind en bewind tegenover curatele
Een onderbewindstelling is mogelijk, indien een meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van (art. 1:431 lid 1 BW):
a. een lichamelijke of geestelijke stoornis;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden (vgl. art. 284 lid 1 Faillissementswet).

Verkwisting als grond voor curatele is thans verlaten en verplaatst naar de gronden voor onderbewindstelling van het vermogen. Waar de algemene publicatieregels voor het openbaar register over "verkwisting" spreken, gaat het dan ook alleen om de publicatie van gegevens over het bewind. 

Het bewind ziet, anders dan curatele, alleen op vermogensrechtelijke belangen. Voor het behartigen van zorgbelangen kan een mentor worden aangewezen (art. 1:450 BW); mentorschap en bewind sluiten elkaar niet uit, dit in tegenstelling tot curatele en bewind enerzijds en curatele en mentorschap anderzijds. Dat curatele zich uitstrekt over vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen en bewind beperkt blijft tot het vermogen, leidt tot een verschil in terminologie. De belanghebbende die onder curatele is gesteld, heeft voor het verrichten van rechtshandelingen in de regel toestemming nodig van de curator; de belanghebbende wiens vermogen onder bewind is gesteld, heeft medewerking nodig van de bewindvoerder. Bewind over een persoon bestaat niet, curatele heeft juist wel betrekking op de persoon van de betrokkene.

1.1 Beheers- en beschikkingsbevoegdheid over privé- en gemeenschapsgoederen
De kantonrechter kan bewind instellen over één of meer goederen die de betrokkene als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren (toekomstige vorderingen en verkrijgingen). Onder de aan de meerderjarige toebehorende goederen zijn begrepen de goederen die behoren tot de huwelijksgemeenschap of gemeenschap van geregistreerd partnerschap en die niet uitsluitend onder het bestuur van de echtgenoot of geregistreerd partner staan. In de gemeenschap van goederen vallen  de goederen die op grond van art. 1:90, 91 en 97 BW:
a. onder het bestuur van de rechthebbende staan;
b. onder cumulatief bestuur van de rechthebbende en zijn echtgenoot/geregistreerd partner staan (rechthebbende of echtgenoot);
c. die onder het bestuur van de rechthebbende en zijn echtgenoot/geregistreerd partner gezamenlijk (rechthebbende en echtgenoot) staan.

Tijdens het bewind komt het beheer over de goederen niet toe aan de rechthebbende, maar aan de bewindvoerder (art. 1:438 lid 1 BW). De rechthebbende kan slechts met medewerking van de bewindvoerder over de onder het bewind staande goederen beschikken (art. 1:438 lid 2 BW).
Ten aanzien van de gemeenschapsgoederen die onder het bewind staan:
1. treedt de bewindvoerder alleen in de beheersbevoegdheid;
2. treedt de rechthebbende gezamenlijk met de bewindvoerder in de beschikkingsbevoegdheid.

Deze bepaling betekent voor de hierboven onder a-c genoemde vermogensbestanddelen van de gemeenschap dat:
a. ten aanzien van goederen die onder het bestuur van de rechthebbende staan, alleen de bewindvoerder bevoegd is tot het beheer en de rechthebbende en bewindvoerder gezamenlijk beschikkingsbevoegd zijn;
b. ten aanzien van goederen die onder cumulatief bestuur van de rechthebbende en zijn echtgenoot staan, de echtgenoot of de bewindvoerder van de rechthebbende cumulatief beheersbevoegd is.
De cumulatieve bevoegdheid ('of-constructie') houdt in dat door verlening van medewerking door de bewindvoerder, de rechthebbende en bewindvoerder gezamenlijk beschikkingsbevoegd zijn of de echtgenoot van de rechthebbende beschikkingsbevoegd is;
c. ten aanzien van goederen die onder gezamenlijk bestuur van de rechthebbende en zijn echtgenoot staan, zijn de bewindvoerder en echtgenoot van de rechthebbende beheersbevoegd. De collectieve bevoegdheid ('en-constructie') brengt mee dat door verlening van medewerking door de bewindvoerder, de rechthebbende, bewindvoerder en echtgenoot gezamenlijk beschikkingsbevoegd zijn.

1.2 Verzoek tot onderbewindstelling van het vermogen
Instelling van het bewind kan worden verzocht door de rechthebbende, zijn echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel, zijn bloedverwanten in de rechte lijn en zijlijn tot en met de vierde graad, degene die ingevolge art. 1:253sa of 253t het gezag uitoefent, zijn voogd, curator en mentor. Indien is te voorzien dat de meerderjarige rechthebbende binnen afzienbare tijd niet meer in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk te behartigen (art. 1:431 lid 3 BW), dan kan alleen de rechthebbende zelf het verzoek indienen (art. 1:432 lid 1 BW).

Instelling van het bewind kan worden verzocht door het OM en de instelling waar de rechthebbende wordt verzorgd of begeleid. Onderbewindstelling van het vermogen kan tevens door het college van burgemeester en wethouders worden verzocht, maar alleen wanneer het gaat om verkwisting of het hebben van problematische schulden in de zin van art. 284 van de Faillissementswet in het kader van de schuldsaneringsregeling. Bij toepassing van het tweede lid van art. 1:432 BW wordt vermeld waarom de in het eerste lid genoemde personen die tot de directe kring van de rechthebbende horen- uitgezonderd de bloedverwanten in de zijlijn vanaf de derde graad- niet om het bewind hebben verzocht (art. 1:432 lid 2 BW).

Het bewind kan reeds voor de meerderjarigheid worden ingesteld, indien te verwachten is dat de rechthebbende op het tijdstip van het bereiken van de meerderjarigheid niet in staat zal zijn zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen (art. 1:431 lid 2 BW). Is voor de rechter een verzoek tot het verlenen van een voorlopige of voorwaardelijke machtiging, een observatiemachtiging of en machtiging tot voortgezet verblijf als bedoeld in de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (Bopz) of een rechterlijke machtiging als bedoeld in art. 33 Bopz aanhangig, dan is de rechter tevens bevoegd tot kennisname van het verzoek tot instelling van het bewind (art. 1:431 lid 4 BW).

Bewind en curatele kunnen niet naast elkaar bestaan. Het bewind eindigt dan ook door de ondercuratelestelling van de rechthebbende (art. 1:449 lid 1 BW). Het bewind kan door de rechter ambtshalve worden ingesteld bij afwijzing van het verzoek tot ondercuratelestelling of inwilliging van de opheffing van curatele (art. 1:432 lid 3 BW). Het verzoek tot instelling van een bewind ten behoeve van een onder curatele gestelde wordt aanhangig gemaakt bij de rechter die bevoegd is om over de opheffing van de curatele te beslissen (art. 1:432 lid 4 BW). Ook kan de rechter bij de opheffing van de rechterlijke bestuursopdracht (art. 1:91 BW) beslissen tot de instelling van het bewind (art. 1:432 lid 5 BW).

De rechter kan overigens twee bewindvoerders aanwijzen (art. 1:437 lid 1 BW). 

1.3 Omvang van het bewind, uitbreiding en inkrimping
De rechter bepaalt ambtshalve welke goederen onder bewind worden gesteld en welke goederen uit het bewind worden ontslagen (art. 1:434 lid 1 BW). De onderbewindstelling van een goed en ontslag van een goed uit het bewind treden in werking, daags nadat de beschikking is verstrekt (art. 1:434 lid 2 BW).

Tenzij bij de onderbewindstelling anders is bepaald, omvat het bewind ook de goederen die in de plaats treden van het aan het bewind onderworpen goed (bijvoorbeeld zaaksvervanging als gevolg van schadevergoeding), alsmede de vruchten en andere voordelen die een onder bewind staand goed oplevert (art. 1:433 lid 1 BW). Het ingestelde bewind kan ook worden uitgebreid of ingekrompen (art. 1:433 lid 2 BW).

1.4 Benoeming van de bewindvoerder
De rechter volgt bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen een zodanige benoeming verzetten (art. 1:435 lid 3 BW). Heeft de betrokkene geen voorkeur geuit, dan wordt bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner of een andere levensgezel tot bewindvoerder benoemd. Ontbreekt een of andere levensgezel, dan gaat de voorkeur uit naar ouders, kinderen, broers of zussen. Huwt de rechthebbende, gaat hij een geregistreerd partnerschap aan of krijgt hij een andere levensgezel, dan kan de nieuwe echtgenoot/partner/vriend/vriendin in de plaats van de tegenwoordige bewindvoerder worden benoemd (art. 1:435 lid 4 BW).

Alleen rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid kunnen tot bewindvoerder worden benoemd (art. 1:435 lid 5 BW). De professionele bewindvoerder (= bewindvoerder ten behoeve van drie of meer personen) komt alleen in aanmerking, indien deze wat zijn bedrijfsvoering en scholing betreft, alsmede, voor zover van toepassing, de werving, scholing en begeleiding van en het toezicht op de personen door wie hij de taken van een bewindvoerder uitoefent, voldoet aan het Besluit kwaliteitseisen, alsmede aan de verplichtingen bedoeld in art. 1:436 lid 4 en 3:15i BW (art. 1:453 lid 7 BW). De professional legt aan de rechter over een verklaring dat hij aan de kwaliteitseisen voldoet, een accountantsverslag als bedoeld in art. 2:393 lid 1 BW en een accountantsverklaring omtrent de bedrijfsbalans (art. 2:10 BW) en de jaarrekening als bedoeld in titel 2.9 (art. 1:453 lid 8 BW). Vrijgesteld van overleg van de accountantsverklaring zijn banken, notarissen, gerechtsdeurwaarders en accountants (art. 1:453 lid 9 BW).

1.4.1 Categoriale uitsluiting van personen die tot bewindvoerder kunnen worden benoemd
De volgende personen kunnen niet tot bewindvoerder worden benoemd (art. 1:453 lid 6 BW):
a. handelingsonbekwamen;
b. zij ten behoeve van wie een mentorschap is ingesteld;
c. zij van wie één of meer goederen onder een bewind (titel 1.19) staan;
d. zij die in staat van faillissement verkeren;
e. zij ten aanzien van wie de Wsnp van toepassing is;
f. de schuldsaneringsbewindvoerder (art. 287 lid 3 Faillissementswet);
g. een direct betrokken of behandelend hulpverlener;
h. personen horende tot de leiding of het personeel van de instelling waar de rechthebbende wordt verzorgd of begeleid;
i. personen, onder meer door (groot)aandeelhouderschap of economische eenheid (art. 2:24b BW) verbonden met de instelling waar de rechthebbende wordt verzorgd of begeleid (art. 1:453 lid 6 onder i onder 1-3 BW).

1.5 Verplichtingen van de bewindvoerder
De bewindvoerder is verplicht zo spoedig mogelijk een beschrijving van de aan het bewind onderworpen goederen op te maken en een afschrift in te leveren ter griffie van de ingevolge art. 266 Rv bevoegde rechtbank (art. 1:436 lid 1 BW). De bepalingen betreffende voogdij over de vervanging van de boedelbeschrijving door een verklaring, zekerheidstelling en einde van de zekerheidstelling (art. 1:339, 1:363 en 1:364 BW) zijn van toepassing op het bewind (art. 1:436 lid 2 BW). De kantonrechter is verplicht zo spoedig mogelijk een bankrekening te openen voor de betalingen die hij bij de vervulling van zijn taak verricht of ontvangt (art. 1:436 lid 4 BW).

Ten overstaan van de kantonrechter dient de bewindvoerder jaarlijks en aan het einde van het bewind, rekening en verantwoording af te leggen aan de rechthebbende, alsmede aan het eind van zijn taak aan zijn opvolger (art. 1:445 lid 1 BW). Is de rechthebbende niet in staat om de rekening op te nemen, dan wordt de rekening en verantwoording afgelegd aan de rechter (art. 1:445 lid 2 BW). Voor zover dit niet onredelijk is, kan de rechthebbende alsnog om een rekening en verantwoording van de bewindvoerder vragen. Na verloop van telkens vijf jaren, doet de bewindvoerder aan de kantonrechter verslag van her verloop van het bewind. Hij laat zich daarbij uit over de vraag, of het bewind dient voort te duren, dan wel of een minder ver, of een verder strekkende voorziening nodig is (art. 1:446a BW).

1.6 Publicatie in de openbare registers
Uit art. 1:436 lid 3 BW volgen drie publicatieverplichtingen:
a. indien tot het bewind registergoederen behoren, is de bewindvoerder verplicht zo spoedig mogelijk de beschikking tot onderbewindstelling en de benoeming in de openbare registers (afd. 3.1.2) te doen inschrijven;
b. is een onderneming of een aandeel in een vof onder bewind gesteld, dan is de bewindvoerder verplicht om de beschikking en de benoeming in het handelsregister te doen inschrijven;
c. het bewind wegens verkwisting dan wel het hebben van problematische schulden moet zo spoedig mogelijk worden gepubliceerd in het curatele- en bewindregister (art. 1:391 lid 1 onder 2 jo. 1:436 lid 3 BW).

De kantonrechter kan bepalen dat rechterlijke beslissingen betreffende een onderbewindstelling van het vermogen wegens de lichamelijke of geestelijke stoornis van de rechthebbende in het register worden gepubliceerd (art. 1:436 lid 3 BW, laatste volzin).

1.7 Bewind en rechtshandelingen gedurende het bewind
Tijdens het bewind komt het beheer over de onder bewind staande goederen alleen toe aan de bewindvoerder (art. 1:438 lid 1 BW). Beschikkingshandelingen mogen slechts met medewerking van de bewindvoerder worden verricht, tenzij de kantonrechter de rechthebbende machtigt tot het verrichten van beschikkingshandelingen (art. 1:438 lid 2 BW).

Onder beheer wordt verstaan de handelingen ter normale exploitatie van een goed (art. 3:170 leden en 1 2 BW). Beschikkingshandelingen zijn de goederenrechtelijke rechtshandelingen, waaronder vervreemding en de daarvoor vereiste overdracht en de vestiging van beperkte rechten (art. 3:81 en 3:83 BW).

Indien een rechtshandeling ongeldig is (nietig), omdat zij ondanks het bewind werd verricht door of gericht tot de rechthebbende, kan deze ongeldigheid aan de wederpartij slechts worden tegengeworpen, zo deze het bewind kende of behoorde te kennen (art. 1:439 lid 1 BW). Indien een goed is vervreemd of bezwaard door iemand die daartoe ingevolge het bewind niet bevoegd was, kan deze onbevoegdheid aan een verkrijger van het goed of een beperkt recht slechts worden tegengeworpen, zo deze het bewind kende of behoorde te kennen (art. 1:439 lid 2 BW). Een beroep op de goede trouw (art. 3:11 BW) wordt bemoeilijkt door de verplichte publicatie in de openbare registers (art. 1:436 lid 3 jo. 391 BW).

De obligatoire rechtshandeling tot beschikking over een onder bewind staand goed die niet kan worden aangemerkt als beheershandeling, wordt niet belet door art. 1:438 lid 1 BW. Hoewel de rechthebbende ingevolge art. 1:438 lid 2 BW niet beschikkingsbevoegd is, kan de overdracht evenwel tot stand worden gebracht. Is de verkrijger van het goed vóór de overdracht  op de hoogte geraakt van het bewind, dan zal een beroep op de goede trouw als bedoeld in art. 1:439 lid 2 BW niet slagen.
In dat geval biedt art. 1:440 lid 1 BW soelaas.

Een voorbeeld. Koper K koopt een onder bewind staand goed van rechthebbende R. De koper is niet op de hoogte van het bewind; er kan vanuit worden gegaan dat K te goeder trouw handelde. Voordat het op overdracht aankomt, krijgt de bewindvoerder lucht van de obligatoire overeenkomst. De bewindvoerder houdt de overdracht tegen en besluit tot vernietiging van de overeenkomst. Dan ontstaat een vordering van K op R. De schuld van R, die voortspruit uit een tijdens het bewind met hem verrichte rechtshandeling zonder dat sprake was van medewerking van de bewindvoerder of een rechterlijke machtiging, kan niet op de onder bewind staande goederen worden verhaald, indien K op de hoogte was van het bewind of het bewind behoorde te kennen (art. 1:440 lid 1 BW). Het einde van het bewind brengt hierin geen wijziging.

Indien het bewind alle goederen betreft die daarvoor krachtens art. 1:431 lid 1 BW in aanmerking komen, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van ten tijde van de handeling niet onder het bewind staande goederen waarop verhaal mogelijk zou zijn (art. 1:440 lid 2 BW).

1.8 Taken en bevoegdheden van de bewindvoerder 
Tijdens het bewind vertegenwoordigt de bewindvoerder de rechthebbende in en buiten rechte. De bewindvoerder draagt zorg voor een doelmatige belegging van het vermogen van de rechthebbende, voor zover dit onder het bewind staat en niet besteed behoort te worden voor de verzorging van de rechthebbende. De bewindvoerder kan voor de rechthebbende alle rechtshandelingen verrichten die aan een goed bewind bijdragen (art. 1:441 lid 1 BW). Indien de rechthebbende niet in staat of weigerachtig is om de bewindvoerder te machtigen tot het optreden in rechte, kan de bewindvoerder zich door de kantonrechter laten machtigen om te procederen (art. 1:443 BW).

De bewindvoerder is met uitsluiting van de rechthebbende bevoegd de verdeling te vorderen van goederen, waarvan een onverdeeld aandeel tot zijn bewind behoort. Tot een verdeling van de goederen (dus niet: de vordering tot verdeling zelf) behoeft de bewindvoerder toestemming of machtiging krachtens art. 1:441 lid 2 BW (art. 1:441 lid 4 BW), zelfs al geschiedt de verdeling krachtens rechtelijk bevel. De bewindvoerder kan met uitsluiting van de rechthebbende, een aan de rechthebbende opgekomen nalatenschap aanvaarden. Zonder toestemming van de rechthebbende kan de bewindvoerder niet anders aanvaarden dan onder het voorrecht van boedelbeschrijving
(= beneficiair) (art. 1:441 lid 5 BW).

1.8.1 Beperking van de bevoegdheden van de bewindvoerder
De bevoegdheden van de bewindvoerder worden op grond van art. 1:441 lid 2 BW beperkt. De bewindvoerder behoeft toestemming van de rechthebbende of, indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter voor de volgende rechtshandelingen:
a. beschikken en aangaan van overeenkomsten tot beschikking over een onder bewind staand goed, tenzij de handeling als een gewone beheersdaad kan worden beschouwd of krachtens rechterlijk bevel geschiedt;
b. een making of gift waaraan lasten of voorwaarden zijn verbonden, aannemen;
c. geld lenen of de rechthebbende als borg of hoofdelijke medeschuldenaar verbinden;
d. overeenkomen dat een boedel, waartoe de rechthebbende gerechtigd is, voor een bepaalde tijd onverdeeld wordt gelaten;
e. het aangaan, buiten het geval van een minnelijke schikking (art. 87 Rv) van een overeenkomst tot het beëindigen van een geschil, tenzij het voorwerp van het geschil een waarde van 700 Euro niet te boven gaat;
f. andere bij de instelling van het bewind of nadien aangewezen handelingen.

1.9 Positie en bescherming wederpartij en aansprakelijkheid van de rechthebbende en de bewindvoerder
Heeft iemand als bewindvoerder een rechtshandeling verricht, dan richten de rechten en plichten van de wederpartij zich naar hetgeen dienaangaande is bepaald in titel 3.3 (volmacht). Regels die de bevoegdheid van een bewindvoerder betreffen en feiten die voor een oordeel omtrent zijn bevoegdheid van belang zijn, kunnen niet aan de wederpartij worden tegengeworpen, indien deze daarmee niet bekend was of had behoren te zijn (art. 1:442 lid 1 BW). 

De rechthebbende is, onverminderd de toerekenbare onrechtmatige daad (art. 6:172 BW), aansprakelijk voor alle schulden die voortspruiten uit rechtshandelingen die de bewindvoerder in zijn hoedanigheid in naam van de rechthebbende verricht. Wanneer de rechthebbende onder bewind staande goederen aanwijst tot verhaal van de schuld, is hij niet verplicht de schuld ten laste van het overige vermogen te voldoen (art. 1:442 lid 2 BW).

De vermelding van de toerekenbare onrechtmatige daad (art. 6:172 BW) houdt in dat de rechthebbende als vertegenwoordigde kwalitatief aansprakelijk is voor de handelingen van zijn vertegenwoordiger, de bewindvoerder. De kwalitatieve aansprakelijkheid bestaat alleen voor zover de onrechtmatige daad op grond van art. 6:162 BW aan de bewindvoerder als vertegenwoordiger kan worden toegerekend. Is daaraan voldaan, dan zijn de rechthebbende en de bewindvoerder hoofdelijk aansprakelijk (art. 6:102 lid 1 BW). Voor de bepaling van hetgeen de rechthebbende en bewindvoerder krachtens art. 6:10 BW in hun onderlinge verhouding jegens elkaar moeten bijdragen, wordt de schade over hen verdeeld met toepassing van art. 6:101 BW ('eigen schuld').

Een bewindvoerder is jegens de rechthebbende aansprakelijk, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder te kort schiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend (art. 1:444 BW).

1.10 Einde van de taak van de bewindvoerder en einde van het bewind
De taak van de bewindvoerder eindigt onder meer bij het einde van het bewind en door tijdsverloop, indien het bewind voor bepaalde tijd was ingesteld (art. 1:448 lid 1 onder a-e BW).
Wanneer de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (Wsnp) op de bewindvoerder van toepassing wordt verklaard, de bewindvoerder failliet wordt verklaard, de bewindvoerder onder curatele komt te staan of over één of meer van zijn eigen goederen bewind wordt ingesteld, eindigt de taak van de bewindvoerder (art. 1:448 lid 1 onder c en d BW).

Een gewezen bewindvoerder blijft verplicht om al datgene te doen, wat niet zonder nadeel voor de rechthebbende kan worden uitgesteld (art. 1:448 lid 3 BW). Als de taak van de bewindvoerder eindigt door de dood van de bewindvoerder, zijn zijn erfgenamen verplicht tot waarneming tot de nieuwe bewindvoerder is aangesteld. Wordt de bewindvoerder in een schuldsaneringstraject opgenomen, dan is de schuldsaneringsbewindvoerder verplicht tot waarneming van de taak tot de opvolger aantreedt; bij faillissement van de bewindvoerder is het zijn curator die de zaken waarneemt. Wordt over de goederen van de bewindvoerder een bewind ingesteld, dan is de betreffende bewindvoerder verplicht tot de waarneming. Voor alle personen die krachtens art. 1:448 lid 3 i.v.m. 1:448 lid 1 onder c en d BW gehouden zijn tot zaakwaarneming tot de opvolgende bewindvoerder aantreedt, geldt dat de verplichting pas bestaat, indien zij van het bewind kennisdragen.

Het bewind eindigt onder meer door het verstrijken van de tijdsduur waarvoor het is ingesteld. De kantonrechter kan het bewind opheffen, zo het bewind hem niet zinvol is gebleken. Degene die gerechtigd is om onderbewindstelling te verzoeken, kan een verzoek tot de opheffing van het bewind indienen, maar het is ook mogelijk om verlenging te verzoeken (art. 1:449 leden 2 en 3 BW). Tegen de afwijzing van het verzoek staat geen hogere voorziening open. Bewind en curatele zijn niet met elkaar te verenigen en kunnen evenmin naast elkaar bestaan. De ondercuratelestelling van de rechthebbende leidt tot beëindiging van het bewind (art. 1:449 lid 1 BW). Aangenomen kan worden dat in dat geval behoefte bestaat aan een vergaande bescherming van zowel de vermogensrechtelijke als niet-vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende, waarin niet zal kunnen worden voorzien door bewind en mentorschap naast elkaar in te stellen.