maandag 9 april 2018

Erfrecht: erfopvolging, plaatsvervulling en wettelijke verdeling

Overzicht
1.      Inleiding;
1.1    Erfopvolging bij versterf of krachtens uiterste wilsbeschikking (testament);
1.2    Schulden van nalatenschap;
2.      Erfopvolging bij versterf;
2.1    Parentelen;
2.2    Plaatsvervulling en staak;
3.      Het erfrecht bij versterf van echtgenoot en kinderen;
3.1    Wettelijke verdeling;
3.1.1 Aansprakelijkheid en verhaal;
3.2    Afwijking bij uiterste wilsbeschikking of door echtgenoot en kinderen tezamen;
3.3    Boedelbeschrijving en betaling geldvordering;
3.4    Ongedaanmaking wettelijke verdeling: bijzondere gemeenschap (afd. 3.7.2)

1. Inleiding
"Ieder kind heeft recht op de nalatenschap van de ouder". Deze uitspraak is maar ten dele waar. Het is juist dat de afstammelingen van de erflater recht hebben op de legitieme portie, maar de legitieme levert slechts een vordering op die achter wordt gesteld bij overige schulden van de nalatenschap (art. 4:7 lid 2 onder 3 jo. art. 4:7 lid 1 onder g BW. De rechten die ontstaan krachtens erfopvolging zijn minder vanzelfsprekend dan algemeen wordt aangenomen.

1.1 Erfopvolging bij versterf of krachtens uiterste wilsbeschikking
Erfopvolging heeft plaats bij versterf of krachtens uiterste wilsbeschikking (art. 4:1 lid 1 BW). Van de erfopvolging bij versterf kan testamentair worden afgeweken (art. 4:1 lid 2 BW). Onterving of het tot erfgenaam aanwijzen van personen die niet op grond van art. 4:10 BW tot erfgenaam worden geroepen, kan dus rechtsgeldig geschieden.

Stel dat A erfgenaam is van B en A en B komen op dezelfde dag te overlijden. Wanneer de volgorde van het overlijden van A en B niet kan worden vastgesteld, schiet te wet te hulp door de te bepalen dat beide personen worden geacht gelijktijdig te zijn overleden. Aan de ene persoon valt dan geen voordeel uit de nalatenschap van de ander ten deel (art. 4:2 lid 1 BW). Dit kan nadelig zijn voor de erfgenamen van A. De rechter kan de belanghebbende uitstel geven om te bewijzen dat de volgorde van overlijden anders is dan het wettelijk vermoeden (art. 4:2 lid 2 BW).

Personen kunnen op grond van de wet onwaardig zijn om uit een nalatenschap voordeel te trekken. Van rechtswege zijn onwaardig (art. 4:3 lid 1 onder a-e BW): a. hij die onherroepelijk veroordeeld is ter zake dat hij de overledene heeft omgebracht, heeft getracht om te brengen, dat feit heeft voorbereid of daaraan heeft deelgenomen, b. hij die onherroepelijk is veroordeeld ter zake van (een poging tot) een tegen de erflater gepleegd feit waarop een gevangenisstraf van maximaal vier jaar is gesteld, c. hij die lasterlijk een beschuldiging tegen de erflater heeft ingebracht, d. hij die de overledene door een feitelijkheid of bedreiging heeft gedwongen of belet een uiterste wilsbeschikking op te maken, of e. hij die de uiterste wil heeft verduisterd, vernietigd of vervalst.
Rechten anders dan om niet, door derden te goeder trouw verkregen, worden geëerbiedigd (art. 4:3 lid 2 BW).

De testeervrijheid is belangrijk, maar kan niet zodanig ingrijpend zijn, dat een erfstelling van erflater Y, waarbij hij 4/5 van zijn nalatenschap nalaat aan zijn beste vriend X, het voor de opvolgers bij versterf (de afstammelingen die krachtens art. 4:10 BW tot de nalatenschap worden geroepen) onmogelijk maakt om zelfs maar de legitieme portie te ontvangen. Een voor het openvallen van een nalatenschap verrichte rechtshandeling is daarom nietig, voor zover zij de strekking heeft om een persoon te belemmeren in zijn vrijheid om bevoegdheden met betrekking tot de nalatenschap uit te oefenen (art. 4:4 lid 1 BW). Overeenkomsten, strekkende tot beschikking over nog niet opengevallen nalatenschappen in hun geheel of over een evenredig deel daarvan, zijn nietig (art. 4:4 lid 2 BW).

Deze bepaling neemt niet weg dat een overeenkomst met betrekking tot een bepaald vermogensbestanddeel (bijvoorbeeld verkoop van een onroerende zaak) rechtsgeldig is. Eerst wanneer het op levering van de zaak aankomt, heeft de verkrijger een vordering op de nalatenschap als bedoeld onder art. 4:7 lid 1 onder a BW (aldus een schuld van de erflater die niet met zijn dood teniet is gegaan).

1.2 Schulden van de nalatenschap
Schulden van de nalatenschap zijn (art. 4:7 lid 1 onder a-i BW):
a. de schulden van de erflater die niet met zijn dood tenietgaan, voor zover niet begrepen in onderdeel i (giften en andere handelingen die worden aangemerkt als legaten);
b. de kosten van lijkbezorging, in overeenstemming met de omstandigheden van overledene;
c. de kosten van vereffening van de nalatenschap, met inbegrip van het loon van de vereffenaar;
d. de kosten van executele, met inbegrip van het loon;
e. de schulden uit belastingen die ter zake van het openvallen der nalatenschap worden geheven, voor zover zij op de erfgenamen komen te rusten;
f. de schulden die ontstaan door toepassing van afdeling 4.3.2 ('andere wettelijke rechten');
g. de schulden ter zake van legitieme porties waarop krachtens art. 4:80 BW aanspraak wordt gemaakt;
h. de schulden uit legaten welke op een of meer erfgenamen rusten;
i. de schulden uit giften en andere legaten.

Met voorrang worden de schulden ten laste van de nalatenschap achtereenvolgens voldaan (art. 4:7 lid 2 onder 1-3 BW):
1. de schulden, bedoeld in lid 1 onder a tot en met e;
2. de schulden uit 'andere wettelijke rechten' als bedoeld in afdeling 4.3.2 BW;
3. de schulden ter zake van legitieme porties. Ontbreken schulden uit 'andere wettelijke rechten', dan worden eerst de schulden onder a-c voldaan en vervolgens de schulden onder d-g.

De kosten voor lijkbezorging en vereffening gaan dus altijd vóór eventuele kosten voor de studie van een kind op grond van afd. 4.3.2 en de legitieme porties. Schulden uit legaten kennen geen voorrangspositie. Zij mogen slechts uit de nalatenschap worden voldaan, als alle andere schulden van de nalatenschap ten volle kunnen worden voldaan (art. 4:120 lid 1 BW).

2. Erfopvolging bij versterf
Om als erfgenaam op te kunnen treden, moet men bestaan op het ogenblik dat de nalatenschap openvalt (art. 4:9 BW). De wet komt aan deze bestaanseis op meerdere plaatsen tegemoet, onder meer door te bepalen dat het ongeboren kind reeds wordt geacht te bestaan (art. 1:2 BW).

2.1 Parentelen
De wet roept tot een nalatenschap als erfgenamen uit eigen hoofde achtereenvolgens (art. 4:10 lid 1 onder a-d BW):
a. de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot (vgl. art. 4:8 leden 1 en 2 BW) van de erflater, tezamen met diens kinderen (groep 1);
b. de ouders van de erflater, tezamen met diens broers en zusters (groep 2);
c. de grootouders van de erflater (groep 3);
d. de overgrootouders van de erflater (groep 4).

De afstammelingen van een kind, broer, zus, grootouder of overgrootouder worden bij plaatsvervulling geroepen (art. 4:10 lid 2 BW). Alleen zij die tot de erflater in familierechtelijke betrekking stonden, worden tot de in de vorige leden genoemde bloedverwanten gerekend (art. 4:10 lid 3 BW). Wie als 'bloedverwanten' worden aangemerkt, wordt bepaald door art. 1:3 en art. 1:197-1:199 BW.

Degenen die tezamen uit eigen hoofde tot de nalatenschap worden geroepen, erven voor gelijke delen (art. 4:11 lid 1 BW). Het erfdeel van een halfbroer of halfzus is de helft van het erfdeel van een volle broer, een volle zus of een ouder (art. 4:11 lid 2 BW). Het erfdeel van een ouder dient minimaal een kwart te bedragen. Wanneer het erfdeel van de ouder minder zou zijn dan een kwart, worden de erfdelen van de overige erfgenamen verminderd naar evenredigheid (art. 4:11 lid 3 BW).

2.2 Plaatsvervulling en staak
Met betrekking tot personen die op het moment van het openvallen van de nalatenschap niet meer bestaan, die onwaardig zijn, onterfd zijn, verwerpen of wier erfrecht is vervallen, treedt plaatsvervulling op (art. 4:12 lid 1 BW). De plaatsvervullers worden staaksgewijs geroepen tot het erfdeel van degene wiens plaats zij vervullen (art. 4:12 lid 2 BW). Dochter C en zoon D van vader A vormen dus de staak A als hun overleden vader A van grootvader B erft. Degenen die de erflater verder dan de zesde graad bestaan, erven niet (art. 4:12 lid 3 BW).

Ter illustratie. Nico overlijdt. Zijn erfgenamen zijn grootvader Toon, zijn dochter Manuela en de twee kinderen van de overleden zoon van Toon, Gerrit. De vrouw van Toon, grootmoeder Cornelia, leeft niet meer.
Uit eigen hoofde wordt geroepen: grootvader Toon (art. 4:11 lid 1 jo. 4:10 lid 1 onder c BW);
De plaatsvervullers van de vooroverleden grootmoeder Cornelia zijn Manuela en de kinderen van vooroverleden zoon Gerrit. De kinderen van Gerrit vormen de staak.

De uit eigen hoofde geroepen grootvader Toon erft 1/2.
Manuela en de staak Gerrit (de kinderen van Gerrit) moeten de andere helft verdelen.
Manuela krijgt dus (1/2 x 1/2 =) 1/4 en de staak Gerrit de helft daarvan (1/2 x 1/4 =) 1/8.

3. Het erfrecht bij versterf van de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot en van de kinderen
Het wat verwarrende opschrift van afdeling 4.3.1 duidt niet op het versterf van de achterblijvende echtgenoot en de kinderen, maar onder meer op de verdeling van de nalatenschap over de langstlevende echtgenoot en de kinderen van de erflater. Afdeling 4.3.1 wijkt af van de de algemene bepalingen inzake bijzondere gemeenschappen in afdeling 3.7.2 BW: op grond van afdeling 4.3.1 wordt namelijk de nalatenschap verdeeld voordat een (bijzondere) gemeenschap ontstaat. Zoals ik onder "Huwelijksvermogensrecht: gemeenschap van goederen en ontbinding van de gemeenschap" (paragraaf 2) heb behandeld, leidt het overlijden van één van de echtgenoten tot ontbinding van de gemeenschap, waardoor een bijzondere gemeenschap ontstaat die ingevolge afd. 3.7.2 wordt klaargemaakt voor de uiteindelijke verdeling.

3.1 Wettelijke verdeling
Van de wettelijke verdeling op grond van afdeling 4.3.1 kan worden afgeweken bij uiterste wilsbeschikking (art. 4:13 lid 1 BW). Is geen testamentaire bepaling ter zake opgenomen, dan werkt de wettelijke (erfrechtelijke) verdeling als volgt. De echtgenoot van de erflater verkrijgt van rechtswege de goederen van de nalatenschap (art. 4:13 lid 2 BW). Onder echtgenoot wordt niet begrepen de van tafel en bed gescheiden echtgenoot (art. 4:13 lid 6 BW).

De voldoening van de schulden van de nalatenschap komt voor rekening van de echtgenoot. Onder schulden van de nalatenschap worden tevens begrepen de ten laste van de gezamenlijke erfgenamen komende uitgaven ter voldoening aan testamentaire lasten.

Ieder kind verkrijgt als erfgenaam een geldvordering ten laste van de langstlevende echtgenoot, overeenkomstig het erfdeel. Deze vordering is opeisbaar (art. 4:13 lid 3 BW):
a. indien de echtgenoot in staat van faillissement is verklaard of de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (Wsnp) van toepassing is verklaard;
b. wanneer de echtgenoot is overleden.

De geldvordering wordt vermeerderd (rente, vgl. 'verhoging' in art. 4:17 en 4:25 lid 1 BW) met een percentage dat overeenkomt met dat van de wettelijke rente, voor zover dit percentage hoger is dan zes (art. 4:13 lid 4 BW).

3.1.1 Aansprakelijkheid en verhaal
Indien de nalatenschap overeenkomstig art. 4:13 BW is verdeeld, is de echtgenoot van de erflater tegenover de schuldeisers en tegenover de kinderen verplicht tot voldoening van de schulden der nalatenschap. In de onderlinge verhouding van de echtgenoot en de kinderen komen de schulden der nalatenschap voor rekening van de echtgenoot (art. 4:14 lid 1 BW). Met de formulering van art. 4:14 lid 1 BW mag niet voorbij worden gegaan aan het feit dat de schulden op het totaalbedrag van de nalatenschap drukken, waarmee de kinderen dus mede de schulden van de nalatenschap als bedoeld in art. 4:7 lid 1 BW dragen.

De draagplicht van de echtgenoot geldt mede wanneer de schulden van de nalatenschap de baten overtreffen, onverminderd art. 4:184 lid 2 BW (het recht om beneficiair te aanvaarden) (art. 4:14 lid 4 BW). Voor schulden van de nalatenschap, alsmede voor schulden van de echtgenoot die konden worden verhaald op de goederen van een gemeenschap waarvan de echtgenoot en de erflater de deelgenoten waren, neemt de schuldeiser in zijn verhaal op de goederen die krachtens art. 4:13 lid 2 BW aan de echtgenoot toebehoren, rang voor degenen die verhaal nemen voor andere schulden van de echtgenoot (art. 4:14 lid 2 BW). Voor schulden van de nalatenschap kunnen de goederen van een kind niet worden uitgewonnen, met uitzondering van de in art. 4:13 lid 3 bedoelde geldvordering. Uitwinning van die goederen is wel mogelijk, voor zover de geldvordering van het kind is verminderd door betaling of door overdracht van goederen, tenzij het kind goederen van de echtgenoot aanwijst die voldoende verhaal bieden (art. 4:14 lid 3 BW).

3.2 Afwijking bij uiterste wilsbeschikking of door de achterblijvende echtgenoot en kinderen tezamen
De erflater kan bij uiterste wilsbeschikking bepalen dat de vordering op de achterblijvende echtgenoot op een ander moment opeisbaar wordt (art. 4:13 lid 3 BW). De erflater kan bepalen of de achtergebleven echtgenoot en het kind tezamen kunnen bepalen dat op de geldvordering een ander rentepercentage van toepassing is (art. 4:13 lid 4 BW). De erflater kan bij uiterste wilsbeschikking bepalen of de echtgenoot en het kind tezamen kunnen bepalen dat de betaling niet in de eerste plaats in mindering wordt gebracht op de hoofdsom, maar op de verhoging (rente) (art. 4:17 lid 1 BW). De verplichtingen tot overdracht van goederen aan de kinderen (de wilsrechten ingevolge art. 4:19-4:22 BW) kunnen worden uitgebreid, beperkt of opgeheven (art. 4:25 lid 6 BW). Bij uiterste wilsbeschikking kan bovendien worden bepaald dat een stiefkind in de wettelijke verdeling (art. 4:13 BW) als eigen kind wordt betrokken (art. 4:27 BW).

3.3 Boedelbeschrijving en betaling geldvordering
De echtgenoot en ieder kind kunnen een boedelbeschrijving verlangen. De boedelbeschrijving bevat een waardering van de goederen en de schulden van de nalatenschap (art. 4:16 lid 1 BW). Heeft de echtgenoot of een kind niet het vrije beheer over zijn vermogen, dan levert zijn wettelijk vertegenwoordiger binnen één jaar na het overlijden van de erflater een boedelbeschrijving in ter griffie van de rechtbank. De kantonrechter kan bepalen dat de boedelbeschrijving bij notariële akte geschiedt (art. 4:16 lid 2 BW). De art. 673-676 Rv zijn van overeenkomstige toepassing (art. 4:16 lid 3 BW).

De echtgenoot kan de in art. 4:13 lid 3 BW bedoelde geldvordering en de rente te allen tijde geheel of gedeeltelijk voldoen. Een betaling wordt in beginsel in mindering gebracht op de hoofdsom en vervolgens op de verhoging (art. 4:17 lid 1 BW). Met het oog op fiscale voordelen kan de erflater bij testament bepalen dat de betalingen eerst in mindering worden gebracht op de verhogen en daarna op de hoofdsom.

3.4 Ongedaanmaking wettelijke verdeling: bijzondere gemeenschap (afd. 3.7.2)
De echtgenoot kan binnen drie maanden na het overlijden van de erflater door middel van een verklaring bij notariële akte, binnen die termijn gevolgd door inschrijving in het boedelregister, de verdeling van art. 4:13 BW ongedaan maken. De verklaring werkt ex tunc. Tussen de echtgenoot en kinderen vindt verrekening plaats, indien de schulden van de nalatenschap zijn voldaan (art. 4:18 leden 1 en 2 BW). De ongedaanmaking van de wettelijke verdeling op grond van afdeling 4.3.1 brengt mee dat afdeling 3.7.2 betreffende bijzondere gemeenschappen van toepassing wordt. Anders dan onder 4.3.1 het geval was, komt de verdeling vanaf dat moment na het ontstaan van de bijzondere gemeenschap. De gemeenschap wordt namelijk, door de werking ex tunc van de ongedaanmaking,   vanaf het moment van het overlijden van de erflater geacht ontbonden te zijn, om de uiteindelijke verdeling te effectueren.