vrijdag 30 maart 2018

Huwelijksvermogensrecht: rechten en verplichtingen van echtgenoten (III)

Overzicht
1.    Derdenbescherming;
2.    Toestemming voor rechtshandelingen en vernietiging van rechtshandelingen;
2.1  Bescherming van de echtelijke woning;
2.2  Bescherming tegen giften;
2.3  Bescherming tegen zekerheidstelling;
2.4  Bescherming tegen kredietovereenkomsten;
3.    Vernietiging van onbevoegd verrichte rechtshandelingen

1. Derdenbescherming 
Een derde die te goeder trouw is, wordt beschermd tegen de bestuursonbevoegdheid van de echtgenoot die een rechtshandeling verricht. Is aan een derde niet kenbaar wie van de echtgenoten bevoegd is tot het bestuur over een roerende zaak die geen registergoed is, of een recht aan toonder, dan mag hij de echtgenoot die de zaak of het papier aan toonder onder zich heeft, voor bevoegd houden (art. 1:92 lid 1 BW). De derdenbescherming op grond van art. 1:92 lid 1 BW werkt dus niet ten aanzien van de goederen, genoemd in art. 1:97 lid 1 eerste volzin BW (goederen op naam, krachtens erfopvolging verkregen goederen e.d.). Het gevolg van toepassing van art. 1:92 lid 1 BW is dat de overdracht door een onbevoegde echtgenoot, voor geldig moet worden gehouden. De bestuursbevoegde echtgenoot kan zich echter verzetten tegen de stoornis in het bestuur van het goed door een derde te goeder trouw (art. 1:92 lid 2 BW). Het recht van de bestuursbevoegde echtgenoot om de stoornis in het bestuur van zijn goed te beëindigen, gaat echter niet zo ver dat daarmee een inbreuk kan worden gemaakt op de bescherming van de derde te goeder trouw op grond van art. 3:86 lid 1 BW.

2. Toestemming voor rechtshandelingen en vernietiging van rechtshandelingen
Zoals in vorig bericht (Rechten en plichten van echtgenoten (II); bestuur van de gemeenschap, 1.3) is behandeld, ziet de bestuursbevoegdheidsregeling van art. 1:90 en de bestuursverdelingsregeling van art. 1:97 BW niet op de obligatoire handeling. De onbevoegde echtgenoot kan dus ten aanzien van het goed van de bestuursbevoegde echtgenoot een koopovereenkomst sluiten. Zo ontstaat de vreemde situatie dat de auto die door X in 2016 bij uitsluiting is geërfd, wel door Y verkocht kan worden, maar door Y niet bevoegdelijk overgedragen kan worden aan koper Z.

Om dergelijke complicaties in de dagelijkse gang van de huishouding te beperken, is in art. 1:88 BW aangegeven voor welke obligatoire handelingen de toestemming van de andere echtgenoot is vereist.

2.1 Bescherming van de echtelijke woning
Toestemming van de andere echtgenoot is vereist voor overeenkomsten strekkende tot vervreemding, bezwaring of ingebruikgeving en rechtshandelingen strekkende tot beëindiging van het gebruik van een door de echtgenoten tezamen of door de andere echtgenoot alleen bewoonde woning, of van zaken die tot de inboedel behoren. Uit de zinsnede 'door de andere echtgenoot alleen bewoonde woning' moet worden opgemaakt dat de echtgenoot die de woning heeft verlaten vóórdat de echtscheiding is uitgesproken, zonder toestemming van zijn echtgenoot geen rechtshandelingen met betrekking tot de woning kan verrichten (art. 1:88 lid 1 onder a BW).

2.2 Bescherming tegen giften
Toestemming van de andere echtgenoot is vereist voor giften, met uitzonderingen van de gebruikelijke, niet bovenmatige. Onder "giften" worden verstaan giften en schenkingen als bedoeld in art. 7:175 en 7:186 lid 2 BW.  Bestaat de gift in een aanwijzing van een begunstigde bij een sommenverzekering die tijdens het leven van de verzekeringnemer is aanvaard of kan worden aanvaard, dan is toestemming vereist (art. 1:88 lid 4 BW) (art. 1:88 lid 1 onder b BW).

Voor giften die de strekking hebben om pas na de dood worden uitgevoerd, aldus quasi-legaten, is toestemming van de echtgenoot niet vereist (art. 1:88 lid 4 BW), dit in afwijking van de giften genoemd in art. 1:88 lid 1 BW. Dat neemt niet weg dat in beginsel het verblijvingsbeding, een voorwaardelijke verdeling bij voorbaat, wordt aangemerkt als gift. Toepassing van de benadering van het kanscontract kan tot een andere conclusie leiden. Is de kans op nadeel voor de begunstigde even groot als de kans op voordeel of is zelfs de kans op nadeel in overwegende mate groter, dan is géén sprake van een gift. Wanneer het verblijvingsbeding duidelijk tot een bevoordeling leidt is wel sprake van een gift.

2.3 Bescherming tegen zekerheidstelling
De toestemming van de andere echtgenoot is vereist voor overeenkomsten die ertoe strekken dat hij, anders dan in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf, zich als borg (art. 7:850 BW) of hoofdelijk medeschuldenaar (art. 6:6 BW) verbindt, zich voor een derde sterk maakt, of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde verbindt (art. 1:88 lid 1 onder c BW).
Het artikellid moet strikt worden gelezen: géén toestemming is vereist, indien de borgstelling/zekerheidstelling/garantstelling tot de normale beroepsuitoefening behoort.

De toestemming van de andere echtgenoot is niet vereist, indien de rechtshandeling (tot zekerheidstelling/borg/garantstelling) wordt verricht door een bestuurder van een NV of van een BV, die daarvan alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid van de aandelen houdt en mits zij geschiedt ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap (art. 1:88 lid 5 BW).

2.4 Bescherming tegen kredietovereenkomsten
De toestemming van de andere echtgenoot is vereist voor overeenkomsten van goederenkrediet als bedoeld in art. 7:84 BW, behalve indien zij zaken betreffen die kennelijk uitsluitend of hoofdzakelijk ten behoeve van de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf strekken (art. 1:88 lid 1 onder d BW).

3. Vernietiging van onbevoegd verrichte rechtshandelingen
Een rechtshandeling die een echtgenoot in strijd met art. 1:88 BW heeft verricht, is vernietigbaar. Slechts de andere echtgenoot kan een beroep doen op de vernietigingsgrond (art. 1:89 lid 1 BW). Indien de wederpartij bij een rechtshandeling, anders dan om niet, te goeder trouw was, dan kan géén succesvol beroep worden gedaan op bedoelde vernietigingsgrond (art. 1:89 lid 2 BW). In afwijking van art. 3:50 lid 1 en art. 3:51 lid 2 behoeft de verklaring of rechtsvordering tot vernietiging niet mede te worden gericht tot de echtgenoot die de handeling heeft verricht (art. 1:89 lid 4 BW).

Het einde van het huwelijk en scheiding van tafel en bed hebben géén invloed op de bevoegdheid tot een beroep op de vernietigingsgrond (art. 1:89 lid 3 BW).