dinsdag 27 maart 2018

Het vernieuwde huwelijksvermogensrecht. Van algehele naar beperkte gemeenschap van goederen; aansprakelijkheid, verhaal en draagplicht

Inleiding: van algehele naar beperkte gemeenschap van goederen
Op 1 januari 2018 is de vierde en laatste tranche van de herziening van het huwelijksvermogensrecht ingevoerd. Het belangrijkste praktische gevolg van het van kracht worden van de Wet tot de beperking van de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen, is dat erfenisrechtelijke verkrijgen, schenkingen en de aanbreng van het privévermogen vanaf 1 januari 2018 niet langer in de wettelijke gemeenschap van goederen vallen (art. 1:94 lid 2 NBW). Voordien konden erfenisrechtelijke verkrijgingen bij huwelijkse voorwaarden of bij uiterste wilsbeschikking (uitsluitingsclausule) van de erflater van de gemeenschap van goederen worden uitgesloten (vgl. art. 1:94 lid 2 onder a BW (oud)).

Onder het nieuwe recht is een beperkte gemeenschap van goederen hoofdregel, in tegenstelling tot de algehele gemeenschap van goederen onder het oude huwelijksvermogensrecht van vóór 1 januari 2018. Uit de formulering van art. 1:94 lid 2 aanhef BW (oud) volgt, dat de wettelijke gemeenschap van goederen wat haar baten betreft alle goederen der echtgenoten, bij aanvang aanwezig of nadien verkregen, omvat. Hetzelfde geldt voor schulden: de gemeenschap omvat, wat haar lasten betreft, alle schulden van ieder der echtgenoten, met uitzondering van schulden betreffende van de gemeenschap uitgezonderde goederen (art. 1:94 lid 5 BW (oud).

De gemeenschap van goederen blijft weliswaar onder het nieuwe recht bestaan zolang géén huwelijkse voorwaarden zijn getroffen. De gemeenschap van goederen zal echter wat haar baten betreft, alleen de goederen omvatten die reeds vóór aanvang van de huwelijksgemeenschap (voltrekking van het huwelijk, art. 1:94 lid 1 BW) aan beide echtgenoten toebehoorden, evenals de door de echtgenoten tijdens het huwelijk verkregen goederen (art. 1:94 lid 2 aanhef NBW). Belangwekkend is de nieuwe bepaling omtrent de gemeenschappelijke schulden: de gemeenschap omvat alle vóór het bestaan van de huwelijksgemeenschap ontstane gemeenschappelijke schulden, alle schulden betreffende goederen die reeds vóór de aanvang van de huwelijksgemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden en alle tijdens het huwelijk ontstane schulden van ieder der echtgenoten (art. 1:94 lid 7 aanhef NBW). Nieuw is dat een schuld betreffende een nalatenschap waartoe één der echtgenoten is gerechtigd, van de gemeenschappelijke schuldenlast wordt uitgezonderd (art. 1:94 lid 7 onder b NBW). Uiteraard komen schulden die aan een goed zijn verbonden niet ten laste van de huwelijksgemeenschap, als het goed bij huwelijkse voorwaarden van de gemeenschappelijke boedel is uitgezonderd (art 1:94 lid 5 onder a BW (oud) en art. 1:94 lid 7 onder a NBW).

Aanstaande echtgenoten dienen erop bedacht te blijven dat de goederen die voordien gemeenschappelijk bezit waren, vanaf de huwelijksvoltrekking in evenredigheid in de boedel worden betrokken. A en B schaffen tijdens hun relatie gezamenlijk een klassieke auto, waarbij A 3/4 van de koopprijs voldoet en B 1/4 van de koopprijs bekostigt. Zij treden in het huwelijk, zonder daarbij huwelijkse voorwaarden aan te gaan. Als al na één jaar huwelijk het schip strandt, ziet A 1/4 van zijn bijdrage in rook opgaan, terwijl B met 1/4 wordt verrijkt. De auto valt namelijk naar evenredigheid in de boedel en zal eveneens naar evenredigheid worden verdeeld na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Dit voorbeeld toont aan dat de relevantie van huwelijkse voorwaarden onverminderd blijft.

Aansprakelijkheid, verhaal en draagplicht
1. Aansprakelijkheid
Ten behoeve van de gewone gang van de huishouding aangegane verbintenissen, met inbegrip van de arbeidsovereenkomst, is de ene echtgenoot naast de andere echtgenoot hoofdelijk aansprakelijk in de zin van art. 6:6 BW (art. 1:85 BW). Van de hoofdelijke aansprakelijkheid moet worden onderscheiden de draagplicht, die ziet op de vraag of een schuldvordering ten laste van de gemeenschap of het privévermogen van één van de echtgenoten dient te komen.

2. Verhaal 
Voor een schuld van één echtgenoot kunnen, ongeacht of deze in de gemeenschap is gevallen, zowel de goederen van de gemeenschap als zijn eigen goederen worden uitgewonnen (art. 1:96 lid 1 (N)BW). De aard van de wettelijke gemeenschap van goederen brengt immers mee dat schuldeisers zich ingevolge art. 1:94 lid 1 BW op alle tot de huwelijksgemeenschap behorende goederen kunnen verhalen. Het tweede lid van art. 1:96 BW (oud) wordt aangevuld met een volzin die precies het tegenovergestelde van de eerste volzin weergeeft: voor een in de gemeenschap gevallen schuld van één echtgenoot kunnen de eigen goederen van deze echtgenoot niet worden uitgewonnen, indien hij goederen van de gemeenschap aanwijst, die voldoende verhaal bieden (art. 1:96 lid 2 NBW).

2.1 Doorbreking paritas creditorum
De schuldeiser die een vordering toekomt ten laste van de gemeenschap, prevaleert onder het nieuwe recht ten opzichte van de schuldeiser die een vordering heeft die niet ten laste van de gemeenschap, maar ten laste van het privévermogen van één echtgenoot komt. Het verhaal op de goederen van de gemeenschap voor een niet tot de gemeenschap behorende schuld (privéschuld) van één echtgenoot is beperkt tot de helft van de opbrengst van het uitgewonnen goed. De andere helft komt de andere echtgenoot toe en valt voortaan buiten de gemeenschap. Indien een schuldeiser ter zake van een privéschuld van een echtgenoot verhaal zoekt op een goed van de gemeenschap, is de andere echtgenoot bevoegd om het goed over te nemen tegen betaling van de helft van de waarde aan de schuldeiser uit het eigen vermogen. Vanaf dat moment valt het goed toe aan deze echtgenoot (art. 1:96 lid 3 NBW).

3. Draagplicht
Onder 'aansprakelijkheid' is al even aangestipt dat de draagplicht ziet op de vraag, of een schuldvordering voor rekening van het vermogen van de huwelijksgemeenschap of één der echtgenoten (het privévermogen) moet komen. Is voldaan aan het vereiste voor hoofdelijke aansprakelijkheid ex. art. 1:85 BW, dat de schuldverbintenis is aangegaan uit hoofde van de gewone gang van de huishouding, dan rust de draagplicht in de regel op de gemeenschap.

De wettelijke draagplicht die ziet op het aandeel van ieder van de echtgenoten na de ontbinding van de  huwelijksgemeenschap op grond van art. 1:99 BW (art. 1:100 BW) vermeldt de draagplicht expliciet. Voor zover bij de ontbinding de gemeenschapsgoederen niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze gedragen door beide echtgenoten, ieder voor een gelijk deel, tenzij uit de redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van de schulden, een andere draagplicht voortvloeit.

Impliciet in de wet geregeld is de interne draagplicht, de plicht tot vergoeding van een echtgenoot aan de gemeenschap of aan de andere echtgenoot. Een schuldvordering die onterecht ten laste is gebracht van de huwelijksgemeenschap, doet een vordering ontstaan ten laste van het privévermogen en ten gunste van de huwelijksgemeenschap.