vrijdag 23 maart 2018

Formele aspecten aan de terbeschikkingstelling (TBS); rechtsbescherming krachtens de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT)

Overzicht
1. TBS in combinatie met gevangenisstraf;
2. TBS met verpleging;
3. TBS met voorwaarden;
4. Voorwaardelijke beëindiging;
5. De Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT);
6. Bemiddeling, beklag en beroep;
7. Rechtsplegingen in verband met TBS en plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis

1. TBS in combinatie met gevangenisstraf
De verdachte bij wie tijdens het begaan van het feit gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan op last van de rechter ter beschikking worden gesteld (art. 37a lid 1 Sr). Bij toepassing van lid 1 kan de rechter afzien van het opleggen van straf, ook indien hij bevindt dat het feit wel aan de verdachte kan worden toegerekend (art. 37a lid 2 Sr). Legt de rechter TBS met voorwaarden op, dan kan de vrijheidsstraf maximaal vijf jaar duren (art. 38 lid 3 Sr).

Een veroordeelde tot gevangenisstraf die wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens daarvoor in aanmerking komt, kan worden geplaatst in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (art. 13 lid 1 Sr). Is een combinatie van gevangenisstraf en TBS met verpleging van overheidswege opgelegd, dan wordt regelmatig beoordeeld of de veroordeelde dient te worden geplaatst in een inrichting voor verpleging (art. 13 lid 2 Sr). De plaatsing ingevolge art. 13 lid 1 Sr geschiedt na rapportage van ten minste twee gedragskundigen, waaronder een psychiater (art. 13 lid 3 Sr).

De plaatsing van een veroordeelde tot gevangenisstraf die tevens de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege is opgelegd, geschiedt indien het ten uitvoer te leggen gedeelte van de gevangenisstraf is ondergaan (art. 42 lid 1 Penitentiaire Maatregel), of eerder, indien er dringende medische redenen aanwezig zijn, de veroordeelde jonger is dan 23 jaar, of de rechter op grond van art. 37b lid 2 Sr een advies met betrekking tot tijdsbepaling heeft opgenomen in zijn vonnis.

2. TBS met verpleging
Het bevel tot TBS met verpleging van overheidswege wordt gegeven, indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist (art. 37b lid 1 Sr). Wordt de verpleging niet vereist, dan kan de rechter TBS met voorwaarden opleggen ter bescherming van de veiligheid van anderen (art. 38 lid 1 Sr).

De verpleging vindt plaats in een inrichting, aangewezen conform art. 37d Sr. Zolang opname in de inrichting niet mogelijk is, kan verblijf plaatsvinden in een huis van bewaring (art. 9 lid 2 onder f Penitentiaire Beginselenwet (PBW)). Tot gevangenisstraf veroordeelden aan wie tevens de maatregel van TBS met verpleging is opgelegd, kunnen na het einde van de gevangenisstraf tijdelijk in de gevangenis verblijven (art. 10 lid 1 PBW). De plaatsing van de ter beschikking gestelde geschiedt voordat de termijn van TBS zes maanden heeft belopen (art. 12 lid 1 Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT)). De Minister kan, met inachtneming van art. 11 lid 2 BVT, deze termijn telkens met drie maanden verlengen (art. 12 lid 2 BVT). De totale duur van de TBS met verpleging is maximaal vier jaar, tenzij de TBS is opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de lichamelijke integriteit (art. 38e lid 1 Sr). Het vonnis geeft onder opgaaf van redenen aan of hiervan sprake is (art. 359 lid 7 Sv). Ten aanzien van TBS met verpleging geldt niet de bepaling dat de TBS maximaal negen jaar kan belopen (art. 38e lid 2 Sr).

Met het vervallen van art. 38j lid 2 Sr is na voorwaardelijke beëindiging van de verpleging, verlenging van de TBS met telkens een of twee jaren mogelijk (art. 38j Sr).

3. TBS met voorwaarden
Indien de rechter niet een bevel tot tbs met verpleging als bedoeld in art. 37b Sr geeft, stelt hij ter bescherming van de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van goederen, voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde (art. 38 lid 1 Sr). Voorwaarden kunnen slechts worden gesteld, indien de tbs'er zich bereid heeft verklaard tot naleving (art. 38 lid 6 Sr). De inhoud van de voorwaarden wordt vermeld in art. 38a Sr. Op vordering van het OM of de ter beschikking gestelde, kan de rechter de voorwaarden wijzigen, aanvullen of opheffen (art. 38b Sr).

De regelgeving met betrekking tot de invulling en uitvoering van de voorwaarden vindt nadere uitwerking in art. 62 van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden. Wordt de voorwaarde niet nageleefd of is de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar, dan kan de rechter, op vordering van het OM, alsnog TBS met verpleging bevelen (art. 38c Sr).

Indien TBS met voorwaarden met een vrijheidsstraf wordt gecombineerd, is het maximum van de vrijheidsstraf vijf jaar (art. 38 lid 3 Sr). Is de opgelegde vrijheidsstraf meer dan drie jaar, dan wordt in de uitspraak tevens de aard van de zorgverlening vastgesteld (art. 38 lid 4 Sr). Zo nodig worden voorafgaand aan het ontslag uit detentie opnieuw voorwaarden vastgesteld (art. 38 lid 5 Sr).

Uit de strekking van artikel 38 Sr blijkt dat de tenuitvoerlegging van de TBS met voorwaarden niet tijdens de detentie kan geschieden. De rechter kan op vordering van het OM of ambtshalve bevelen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is (art. 38 lid 7 Sr). De terbeschikkingstelling geldt voor de tijd van twee jaar en kan telkens met één of twee jaar worden verlengd (art. 38d lid 2 Sr). Voor TBS met voorwaarden geldt art. 38e lid 2 Sr: de terbeschikkingstelling met voorwaarden gaat de periode van negen jaar niet te boven (art. 38e lid 2 Sr). Zoals hiervoor gezegd, kan alsnog TBS met verpleging worden bevolen, in dat geval is de mogelijkheid tot verlenging op grond van art. 38e lid jo. 3 Sr onbeperkt.

4. (Voorwaardelijke) beëindiging
Bij de beslissing tot verlenging van de TBS met verpleging, kan de rechter de TBS voorwaardelijk beëindigen (art. 38g lid 1 Sr). In dat geval stelt de rechter voorwaarden betreffende het gedrag (art. 38g lid 2 Sr). "Voorwaardelijke beëindiging bij de vordering tot verlenging" klinkt als een behoorlijke contradictie; bedoeld wordt dat de TBS met verpleging onder begeleiding zal verlopen. De enkele verlenging van de TBS, gevolgd door het aflopen van de terbeschikkingstelling, is evenals het van rechtswege aflopen van de termijn wanneer géén verlenging is bevolen, te abrupt.

Wordt de voorwaarde niet nageleefd of is de veiligheid van anderen of goederen in gevaar, dan kan de rechter een last tot hervatting van de TBS met verpleging geven (art. 38k Sr). Indien het proefverlof  ten minste twaalf maanden heeft voortgeduurd, zonder dat in deze periode de TBS is verlengd, kan de rechter de verpleging voorwaardelijk beëindigen (art. 38h lid 1 Sr). In het geval van voorwaardelijke beëindiging van de verpleging kan de TBS telkens met een of twee jaar worden verlengd (art. 38j Sr). De beperking die voordien op grond van lid 2 van art. 38j Sr bestond, is vervallen. De beëindiging van de TBS vindt plaats nadat de verpleging minimaal een jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest (art. 509t lid 2 Sv).

5. De Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT)
Het doel van de TBS wordt genoemd in art. 2 Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden: de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden wordt zoveel mogelijk dienstbaar gemaakt aan de behandeling van de veroordeelde en de voorbereiding op diens terugkeer naar de maatschappij. Bij het verlenen van vrijheden aan de TBS'er wordt rekening gehouden met de veiligheid van de samenleving en de belangen van slachtoffers en nabestaanden (art. 2 lid 1 BVT). Verpleegden worden aan geen andere beperkingen onderworpen dan die welke in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden nodig zijn (art. 2 lid 2 BVT).

Bij de plaatsing in de inrichting worden de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de TBS'er en de aard van de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de ter beschikking gestelde in de overwegingen betrokken (art. 11 lid 2 onder a en b BVT). Uitgangspunt is dat de TBS'er binnen een termijn van zes maanden geplaatst zal worden in een inrichting, maar de plaatsingstermijn kan door de minister steeds met drie maanden worden verlengd (art. 12 leden 1 en 2 BVT). Wordt binnen de zesmaandentermijn géén beslissing genomen, dan geldt alsnog dat de termijn wordt verlengd volgens het tweede lid (art. 12 lid 3 BVT).

5.1 Huisregels en melding voorvallen in de inrichting
Het hoofd van de inrichting is verantwoordelijk voor het opstellen van de huisregels en het instrueren van het personeel (art. 7 BVT), het melden van ongeoorloofde afwezigheid van de TBS'er en bijzondere voorvallen aan de minister (art. 7a BVT) en het opstellen van codes ter signalering en melding van huiselijk geweld en kindermishandeling (art. 7b BVT).

De minister is verantwoordelijk voor het toezicht op de verpleging van ter beschikking gestelden (art. 8 BVT). De minister wijst de ambtenaren aan die met de controle zijn belast en te allen tijde toegang hebben tot de inrichting. In een daartoe bestemd register worden de aantekeningen van voorvallen (art. 509o lid 2 onder 2 Sv) bijgehouden (art. 8 lid 3 BVT). De minister stelt bovendien een commissie van toezicht in, die is belast met het toezicht op de uitvoering van de behandeling en verpleging van ter beschikking gestelden en door de verplegers gemelde grieven (art. 10 BVT).

5.2 Verpleging en behandeling
Het hoofd van de inrichting draagt zorg voor het zo spoedig mogelijk (binnen drie maanden na binnenkomst van de TBS'er) opstellen van het verpleeg- en behandelplan (art. 16 lid 1 BVT). Behandeling is gericht op het wegnemen van het gevaar dat door de geestelijke stoornis van de verpleegde wordt veroorzaakt, zodanig dat de terbeschikkingstelling kan worden beëindigd. De behandeling kan bestaan uit het wegnemen van het gevaar en het behandelen van de stoornis (art. 16 lid 2 BVT.

5.2.1 Behandeling tegen de wil van de ter beschikking gestelde
Behandeling kan in beginsel niet plaatsvinden, indien de verpleegde (dan wel curator, voogd/ouders of mentor, art. 16 lid 4 BVT) zich tegen behandeling verzet (art. 16a BVT). Niettemin kan de behandeling als uiterste middel aan de TBS'er worden opgelegd, voor zover het aannemelijk is dat het gevaar dat door de stoornis wordt veroorzaakt, niet kan worden weggenomen (art. 16b onder a BVT). Behandeling tegen de wil van de TBS'er is ook mogelijk, indien het hoofd van de inrichting daartoe een besluit, onderworpen aan het oordeel van een arts, heeft genomen (art. 16b onder b BVT).

De dwangbehandeling ingevolge art. 16b onder a BVT vindt slechts plaats na een schriftelijke beslissing van het hoofd van de inrichting, met termijnstelling (art. 16c lid 1 BVT). De beslissing wordt voorzien van een verklaring van een psychiater die de verpleegde heeft onderzocht, maar die niet bij de behandeling van de TBS'er betrokken was (art. 16c lid 2 BVT). De dwangbehandeling duurt maximaal drie maanden (art. 16c lid 4 BVT), maar kan verlengd worden bij schriftelijke beslissing door het hoofd van de inrichting (art. 16c lid 5 BVT). De beslissing wordt gemeld aan de Commissie van Toezicht (art. 16c lid 4 BVT). Bij AMvB wordt de invulling van de toepassing van de dwangmaatregelen bepaald. In ieder geval worden regels gesteld betreffende de melding en registratie van de dwangbehandeling, alsmede de taak van de behandelend arts (art. 16c lid 7 BVT).

De verpleegde heeft recht op een periodieke evaluatie, die ten minste eenmaal per jaar plaatsvindt en in ieder geval tijdig voor de opmaking van een advies als bedoeld in art. 509o lid 2 onder 1 Sv (art. 18 BVT). De verpleegde heeft recht op kennisneming van het hem betreffende dossier. De kennisneming van bepaalde gegevens mag hem worden onthouden, voor zover dit noodzakelijk is ter afwending van ernstig gevaar voor de handhaving van de orde in de inrichting en ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van anderen (art. 20 BVT). De inzage in het dossier kan worden beperkt tot de verstrekking van een samenvatting door het hoofd van de inrichting (art. 20 lid 3 BVT).

5.3 Toepassing van geweld
Het grondwettelijke recht op onaantastbaarheid van het lichaam van de TBS'er kan worden beperkt (art. 21 BVT), in overeenstemming met de clausule in art. 15 van de Grondwet. Het hoofd van de inrichting is bij binnenkomst, voorafgaand aan en na afloop van bezoek van de TBS'er bevoegd om onderzoek aan zijn lichaam en kleding te onderzoeken (art. 23 BVT). Voorwerpen die zonder hulpmiddel uit de lichaamsholten kunnen worden verwijderd, vallen onder de bevoegdheid, niettegenstaande dat de lichaamsopeningen alleen uitwendig worden beschouwd. Onderzoek in het lichaam wordt uitgevoerd door een arts of een verpleegkundige in opdracht van de art. (art. 25 BVT).

Het hoofd van de inrichting kan de verpleegde verplichten tot het gedogen van een geneeskundige behandeling, indien dit naar het oordeel van de arts noodzakelijk is ter afwending van gevaar (art. 26 lid 1 BVT). Voor een ingreep in het lichaam, anders dan de geneeskundige behandeling als bedoeld in art. 26, is toestemming van de verpleegde nodig (art. 28 lid 2 BVT). Het advies van een onafhankelijke arts dient te worden ingewonnen door de arts die in opdracht van de inrichting de ingreep uit zal voeren (art. 28 lid 3 BVT).

De verpleegde kan worden gesepareerd (art. 34 BVT), waarbij de verpleegde tijdens de separatie door mechanisme middelen ten hoogste vierentwintig uren in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt (art. 27 lid 1 BVT). Het hoofd van de inrichting mag tegen de verpleegde geweld gebruiken. Van het toegepaste geweld wordt schriftelijk melding gemaakt (art. 30 lid 3 BVT).

5.4 Beperking van vrijheden en separatie
Buiten twijfel wordt gesteld dat de bewegingsvrijheid van verpleegden per inrichting en per afdeling kan verschillen (art. 31 lid 1 BVT). Behoudens separatie, intensieve zorg of een disciplinaire maatregel, heeft de verpleegde recht op minimaal vier uren per dag contact met medeverpleegden (art. 31 lid 2 BVT).

Als de veiligheid van de inrichting, de bescherming van de maatschappij en de afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid van de verpleegde dit vergen, kan de verpleegde op een afdeling voor intensieve zorg worden geplaatst (art. 32 lid 1 BVT). Binnen zes maanden dient te worden geëvalueerd of voortzetting van de intensieve zorg nodig is (art. 32 lid 2 BVT). De verpleegde op de afdeling voor intensieve zorg heeft recht op minimaal tweemaal per dag een half uur contact met medeverpleegden (art. 32 lid 3 BVT).

Met het oog op de belangen, genoemd in art. 32 lid 1 BVT, kan het hoofd van de inrichting besluiten om de verpleegde af te zonderen of te separeren. Duurt de separatie langer dan vierentwintig uren, dan worden de aan de inrichting verbonden arts en de Commissie van Toezicht onverwijld van de separatie in kennis gebracht (art. 34 lid 5 BVT). De verpleegde kan dag en nacht onder cameratoezicht worden gesteld (art. 34a BVT). Daarbij wordt het advies van de voor de behandeling verantwoordelijke psychiater of een aan de inrichting verbonden arts ingewonnen.

5.4.1 Toezicht op post, bezoek en telefoonverkeer
De verpleegde heeft het recht om brieven en poststukken te verzenden en ontvangen (art. 35 lid 1 BVT). Zoveel mogelijk in de aanwezigheid van de verpleegde, kan de post door het hoofd van de inrichting worden geopend om de aanwezigheid van voorwerpen te onderzoeken (art. 35 lid 2 BVT), met dien verstande dat voor vrijwillig opgenomen verpleegden toestemming door de kantonrechter is vereist. Met het oog op de bescherming van de maatschappij, de veiligheid in de inrichting en de bescherming van de rechten van slachtoffers kan voor een periode van telkens ten hoogste vier weken, toezicht worden gehouden op de verzending en ontvangst van poststukken (art. 35 lid 3 onder a-e BVT). Indien dit noodzakelijk is, wordt de verzending en ontvangst van poststukken geweigerd (art. 35 lid 5 BVT).

Het recht op minimaal een uur per week ontvangen van bezoek kan worden ingeperkt met het oog op de belangen, genoemd in art. 35 lid 3 BVT; zo kan telkens voor een periode van vier weken bezoek worden geweigerd (art. 37 lid 3 BVT) en toezicht worden gehouden, bijvoorbeeld in de vorm van het afluisteren of opnemen van gesprekken. Van de aard en reden van het toezicht moet tevoren aan de verpleegde melding worden gedaan (art. 37 lid 4 BVT).

Ook het telefoonverkeer van de verpleegde met personen buiten de inrichting kan, met het oog op de belangen genoemd in art. 35 lid 3 BVT, aan toezicht en weigering worden onderworpen (art. 38 leden 2 en 3 BVT).

5.4.2 Uitbreiding van vrijheden onder voorwaarden
Het hoofd van de inrichting kan aan de verpleegde onder voorwaarden meer vrijheden toekennen (art. 31 lid 4 BVT). Een voorwaarde kan bestaan uit het verrichten van betaald gevangeniswerk (art. 46 lid 2 BVT). De uitbreiding van de vrijheden brengen verplichte deelname aan activiteiten of arbeid mee (art. 46 lid 1 onder a BVT). Ook bij voorwaardelijk verlof of voorwaardelijk proefverlof (art. 50 lid 2 resp. art. 51 lid 2 BVT) kan de verpleegde worden verplicht tot verrichting van arbeid buiten de inrichting (art. 46 lid 3 BVT).

6 Bemiddeling, beklag en beroep
6.1 Bemiddeling en voor beklag vatbare beslissingen
Uit de plaatsing van artikel 55 BVT blijkt dat aan bemiddeling de voorkeur wordt gegeven, indien de verpleegde het oneens is met de bejegening door het hoofd van de inrichting. Gedragingen van personeelsleden hebben te gelden als gedragingen van het hoofd van de inrichting, die de verantwoordelijkheid ter zake draagt. Bij beslissingen die vatbaar zijn voor beklag, wordt de verpleegde door de Commissie van Toezicht gewezen op de mogelijkheid van beklag (art. 55 lid 5 BVT), dit ter voorkoming van het onbenut laten verstrijken van de termijn waarbinnen beklag moet worden gedaan.

De verpleegde kan op grond van art. 56 lid 1 BVT bij de Beklagcommissie beklag doen over de beslissing tot oplegging van een disciplinaire straf (art. 49 BVT), de plaatsing of voortzetting van de behandeling op een afdeling voor intensieve zorg (art. 32 leden 1 en 2 BVT), de beperking van briefcontact, telefonisch contact, bezoek en contact met de pers (art. 35 t/m 39 BVT) en de weigering om een kind in de inrichting op te voeden (art. 47 BVT). De verpleegde kan voorts beklag doen over de intrekking van verlof als bedoeld in art. 50 lid 3 BVT (indien het verlof meer dan een week heeft geduurd) en over de intrekking van proefverlof als bedoeld in art. 51 lid 3 BVT (art. 56 lid 2 BVT). De door het hoofd van de inrichting betrachte zorgplicht is niet vatbaar voor beklag (art. 56 lid 4 BVT).

De beklagmogelijkheden in het geval van beperking tot de afdeling, separatie en afzondering zijn gebonden aan de in art. 57 leden 1-3 BVT genoemde termijnen. Over de beslissing tot verlenging van de separatie of afzondering op de voet van art. 34 BVT kan dadelijk beklag worden gedaan (art. 57 lid 5 BVT), evenals over de toepassing van cameratoezicht op grond van art. 34a BVT (art. 57 lid 6 BVT).

6.2. Klachtenprocedure
De beklagcommissie wordt gevormd uit de Commissie van Toezicht die aan de instelling is verbonden (art. 59 BVT). Tenzij het beklag aanstonds kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond wordt geacht, stelt de beklagcommissie de klager en het hoofd van de inrichting in de gelegenheid om mondeling opmerkingen te maken (art. 61 lid 1 BVT). Het horen kan afzonderlijk geschieden, waarbij de klager en het hoofd van de inrichting vooraf in de gelegenheid worden gesteld om vragen op te geven. De klager heeft recht op bijstand door een advocaat (art. 62 BVT).
Indien een bemiddelingsprocedure nog niet is afgesloten of de commissie van oordeel is dat het klaagschrift zich leent voor bemiddeling, kan de behandeling van het klaagschrift voor onbepaalde tijd worden uitgesteld (art. 63 BVT).

6.2.1 Schorsing van de tenuitvoerlegging van beslissingen
Hangende de uitspraak op het klaagschrift, kan de voorzitter van de beroepscommissie op verzoek van de klager en na het horen van het hoofd van de inrichting, de tenuitvoerlegging van de aangevochten beslissing geheel of gedeeltelijk schorsen (art. 64 BVT).

6.2.2 Beslissing en uitspraak door de beklagcommissie; belangenafweging
De beklagcommissie doet binnen vier weken vanaf de datum van ontvangst van het klaagschrift of vanaf de datum waarop een bemiddelingsprocedure is afgesloten, uitspraak (art. 65 lid 1 BVT). De gemotiveerde uitspraak bevat een vermelding van de mogelijkheid tot het instellen van beroep bij de beroepscommissie en de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit moet worden gedaan, alsmede de mogelijkheid van het doen van een verzoek aan de voorzitter van de beroepscommissie om hangende de uitspraak op het beroepschrift, de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de beklagcommissie te schorsen (art. 65 lid 3 BVT).

De uitspraak door de geschillencommissie strekt tot gehele of gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring van het beklag, ongegrondverklaring van het beklag of gegrondverklaring van het beklag (art. 66 lid 1 onder a-c BVT).
Indien de beklagcommissie van oordeel is dat de beslissing waarover is geklaagd:
a. in strijd is met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift of een een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag (art. 66 lid 2 onder a BVT), dan wel
b. bij afweging van alle belangen, waaronder de veiligheid van de samenleving en de belangen van de slachtoffers en nabestaanden, onredelijk of onbillijk moet worden geacht (art. 66 lid 2 onder b BVT), verklaart zij het beklag gegrond en vernietigt zij de beslissing geheel of gedeeltelijk.

De commissie kan het hoofd van de inrichting opdragen om een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beklagcommissie, bepalen dat de uitspraak van de commissie in de plaats treedt van de vernietigde beslissing of volstaan met gehele of gedeeltelijke vernietiging (art. 66 lid 3 onder a-c BVT). Het hoofd van de inrichting heeft, in het geval van vernietiging van de aangevochten beslissing, de plicht om de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing zoveel mogelijk ongedaan te maken of in overeenstemming te brengen met de beslissing van de beklagcommissie (art. 66 lid 6 BVT). Is het niet mogelijk om de rechtsgevolgen ongedaan te maken, dan stelt de beklagcommissie vast of en in welke vorm aan de klager compensatie wordt geboden (art. 66 lid 7 BVT).

6.3 Beroep tegen de uitspraak van de beklagcommissie
Uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van de uitspraak (of de mondelinge mededeling van de uitspraak) kunnen het hoofd van de inrichting en de klager beroep instellen bij de beroepscommissie (art. 67 lid 1 BVT). De beroepscommissie is samengesteld uit een door de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming benoemde commissie (zie art. 1 onder n BVT) van tenminste drie leden of buitengewone leden, bijgestaan door een secretaris (art. 67 lid 2 BVT).

De indiening van het beroepschrift schorst de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de beklagcommissie niet. De indiener van het beroepschrift zal dus bij de voorzitter van de beroepscommissie een verzoek tot schorsing in moeten dienen (art. 67 lid  4 BVT). De beroepscommissie doet zo spoedig mogelijk uitspraak.

6.3.1 Beroep tegen beslissingen waartegen geen beklag openstaat
Een ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde, kan bij de beroepscommissie beroep instellen tegen beslissingen waartegen géén beklag is opengesteld (art. 69 BVT). Voor beroep vatbare beslissingen zijn onder meer (art. 69 lid 1 onder a-g BVT):
a. plaatsing of overplaatsing overeenkomstig art. 11, 13 en 14 BVT;
b. de verlenging van de termijnen voor plaatsing in de inrichting (art. 12 lid 2 BVT) en observatie in een andere kliniek (art. 13 lid 2 BVT);
c. de intrekking door de minister van de machtiging tot verlof en proefverlof (art. 50 en 51 BVT).

De betrokkenen, het hoofd van de inrichting en de verpleegde, kunnen geen rechtsmiddel aanwenden tegen de uitspraak van de beroepscommissie. Die mogelijkheid komt slechts toe aan de P-G bij de Hoge Raad en wel als hij instelling van cassatie in het belang der wet acht.

7 Rechtsplegingen in verband met de terbeschikkingstelling en de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis
De (procedurele) rechtspositie van de ter beschikking gestelde is geregeld in Titel IIB, Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering (art. 509f-509x Sv).
Het OM kan, niet eerder dan twee maanden en niet later dan één maand vóór het tijdstip waarop de TBS door tijdsverloop zal eindigen, een vordering indienen tot verlenging van de TBS (art. 509o lid 1 Sv). Wordt de ter beschikking gestelde van overheidswege verpleegd, dan worden bij de vordering tot verlening overgelegd (art. 509o lid 2 Sv):
1. een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies van het hoofd van de inrichting;
2. een afschrift van de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de ter beschikking gestelde.

Indien de TBS'er niet van overheidswege wordt verpleegd, wordt bij de vordering overgelegd een recent opgemaakt, met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies van de reclassering en van een psychiater die zelf de ter beschikking gestelde heeft onderzocht (art. 509o lid 3 Sv).

Vordert het OM een verlening waardoor de totale duur van de TBS een periode van zes jaar of een veelvoud van zes jaar te boven gaat, dan legt het bij de vordering over een recent opgemaakt advies van twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, gezamenlijk, dan wel adviezen van ieder van hen afzonderlijk. De gedragsdeskundigen dienen op het ogenblik van het uitbrengen van het advies onafhankelijk te zijn, dus niet te zijn verbonden aan de inrichting waarin de TBS'er wordt verpleegd. Weigert de ter beschikking gestelde zijn medewerking te verlenen, dan vindt het voorgaande geen toepassing (art. 509o lid 4 Sv).

Wordt de vordering tot verlenging van de TBS niet tijdig ingediend conform art. 509o lid 1 Sv, dan is een vordering tot verlenging, ingediend binnen redelijke termijn, toch ontvankelijk, indien er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de algemene veiligheid verlenging van de TBS vereist (art. 509oa lid 1 Sv). De officier van justitie dient onverwijld een vordering tot voorlopige voortzetting van de TBS in (art. 509oa lid 2 Sv).

De rechtbank beslist binnen twee maanden na de dag waarop de vordering tot verlenging van de TBS is ingediend (art. 509t lid 1 Sv). Indien de rechtbank beslist tot verlenging van de terbeschikkingstelling voor één jaar dan wel twee jaren, kan zij, ambtshalve of op verzoek van het OM of de ter beschikking gestelde, tevens de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigen. Beëindiging van de terbeschikkingstelling vindt niet plaats dan nadat de verpleging gedurende ten minste een jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest (art. 509t lid 2 Sv).

Wanneer het OM van oordeel is dat toepassing behoort te worden gegeven aan een der bepalingen van de artikelen 38c, 38i of 38k Sr (vordering (hervatting) verpleging), dient het een daartoe strekkende vordering in (art. 509j lid 1 Sv). Het OM kan dan tevens een vordering tot verlenging van de TBS indienen (art. 509m lid 3 Sv). Wanneer ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat hervatting van de verpleging zal worden gelast, kan de aanhouding van de verpleging worden bevolen door de officier van justitie (art. 509i lid 1 Sv). De officier van justitie kan, indien hij de aanhouding noodzakelijk blijft vinden, een vordering tot voorlopige (hervatting van de) verpleging indienen bij de rechter-commissaris (art. 509i lid 3 Sv).

Indien bevel wordt gegeven dat de TBS'er alsnog van overheidswege wordt verpleegd, de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging wordt opgeheven met last tot hervatting van de verpleging, dan wel de verpleging op grond van art. 38la lid 6 Sr wordt hervat, geeft de beslissing de bijzondere redenen aan die hiertoe hebben geleid (art. 509n lid 1 Sv).

7.1 Rechtsmiddelen en rechtsbijstand
De beslissing op de vordering of het verzoek tot toepassing van art. 38b Sr (wijziging voorwaarden TBS), dan wel art. 38i Sr (wijziging voorwaarden bij de voorwaardelijke beëindiging  van de verpleging of voorwaardelijke beëindiging van het proefverlof) is niet aan enig gewoon rechtsmiddel onderworpen (art. 509n lid 2 Sv).

Tegen de beslissing van de rechtbank kunnen de ter beschikking gestelde en het OM binnen veertien dagen beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (art. 509v lid 1 Sv). De beslissing van het gerechtshof is niet vatbaar voor hoger beroep (art. 509x lid 2 Sv).

De TBS'er krijgt een raadsman toegewezen (art. 509k en 509r Sv).