donderdag 29 maart 2018

Huwelijksvermogensrecht: rechten en plichten van echtgenoten (II); bestuur van de gemeenschap

Overzicht
1.    Bestuur en bestuursbevoegdheid: onderscheid naar soort vermogen;
1.1  Bestuursbevoegdheid;
1.2  Bestuursverdeling;
1.3  Obligatoire overeenkomsten en goederenrechtelijke rechtshandelingen;
1.4  Uitzonderingen
1.5  Bestuursonbevoegdheid: mogelijkheid tot toetreding door bevoegde echtgenoot

1. Bestuur en bestuursbevoegdheid: onderscheid naar soort (huwelijks)vermogen
In vorig bericht is een onderscheid tussen de vermogens binnen een huwelijk gemaakt. Dit onderscheid is relevant in het kader van de bestuursbevoegdheid. Is sprake van een eenvoudige gemeenschap, bestaande in huwelijkse voorwaarden met uitsluiting van de huwelijksgemeenschap of samenwonen zonder huwelijk of geregistreerd partnerschap en zijn goederen aan de deelgenoten tezamen geleverd, dan worden de bestuursbevoegdheid en gerechtigdheid overeenkomstig afdeling 3.7.1 BW bepaald.

Op de huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap gedurende het huwelijk of geregistreerd partnerschap is titel 1.7 (art. 1:97 BW) van toepassing (zie voor het geregistreerd partnerschap art. 1:80b BW). De ontbonden huwelijksgemeenschap is een bijzondere gemeenschap waarop afdeling 3.7.2 van toepassing is (art. 1:99 lid 4 BW). Afdeling 3.7.1 is tevens van toepassing op de ontbonden gemeenschap, tenzij daarvan in afdeling 3.7.2 wordt afgeweken (art. 3:189 lid 2 BW). Op de ontbonden gemeenschap zijn niet de artikelen 1:90 en 1:97 BW, maar is art. 3:170 BW van toepassing.

Gerechtigd tot de gemeenschapsgoederen is:
a. binnen het huwelijk of geregistreerd partnerschap:
ieder voor het geheel (art. 1:94 lid 1 en 1:80b BW);
b. binnen een eenvoudige gemeenschap, een samenlevingsvorm zonder huwelijk of geregistreerd partnerschap:
iedere deelgenoot gelijkelijk (ieder voor de helft) (art. 3:166 lid 2 BW);
c. binnen een bijzondere gemeenschap, nl. na ontbinding van het huwelijk of geregistreerd partnerschap:
ieder voor de helft (art. 3:189 lid 2 jo. 3:166 lid 2 BW).

Bevoegd tot het bestuur van de gemeenschapsgoederen is:
a. binnen het huwelijk of geregistreerd partnerschap:
privatief of cumulatief (art. 1:97 lid 1 en 1:80b BW);
b. binnen een eenvoudige gemeenschap, een samenlevingsvorm zonder huwelijk of geregistreerd partnerschap:
- gewoon beheer: deelgenoten cumulatief bevoegd (art. 3:170 lid 1 BW);
- overig beheer: deelgenoten alleen gezamenlijk bevoegd (art. 3:170 lid 2 BW);
- andere handelingen, waaronder beschikking: deelgenoten alleen gezamenlijk bevoegd (art. 3:170 lid 3 BW);
c. binnen een bijzondere gemeenschap, na ontbinding van het huwelijk of geregistreerd partnerschap:
- gewoon beheer: deelgenoten cumulatief bevoegd (art. 3:189 lid 2 jo. 3:170 lid 1 BW);
- overig beheer: deelgenoten alleen gezamenlijk bevoegd (art. 3:189 lid 2 jo. 3:170 lid 2 BW);
- andere handelingen, waaronder beschikking: deelgenoten alleen gezamenlijk bevoegd (art. 3:189 lid 2 jo. 3:170 lid 3 BW).

1.1 Bestuursbevoegdheid
Een echtgenoot is bevoegd tot het bestuur van zijn eigen goederen (art. 1:90 lid 1 BW) en tot het bestuur van de gemeenschapsgoederen (art. 1:90 lid 1 i.v.m. art. 1:97 BW). Het bestuur van een echtgenoot over een goed omvat de uitoefening van de daaraan verbonden bevoegdheden, daaronder begrepen beschikking, beheer en de bevoegdheid om ten aanzien van het goed feitelijke handelingen te verrichten en toe te laten, onverminderd de bevoegdheden tot genot en gebruik die de andere echtgenoot overeenkomstig de huwelijksverhouding toekomen (art. 1:90 lid 2 BW). De laatste zin van art. 1:90 lid 2 BW brengt mee dat iedere echtgenoot bevoegd is tot het gebruik van goederen die ingevolge art. 1:94 lid 1 BW onder de huwelijksgemeenschap vallen. Het bestuur en gebruik van goederen door de andere echtgenoot kan bij huwelijkse voorwaarden of op grond van wettelijke beperkingen van de gemeenschap worden uitgesloten, waarover later meer.

Beschikkingsbevoegdheid is de bevoegdheid tot het verrichten van goederenrechtelijke rechtshandelingen, waaronder overdracht (art. 3:84 BW) en de vestiging van beperkte rechten (art. 3:98 BW). Wat beheersbevoegdheid inhoudt, wordt niet nader uitgewerkt in art. 1:90 lid 2 BW. De definitie van beheer in gemeenschappelijke betrekkingen is te vinden in art. 3:170 lid 2; wat onder "gewoon beheer" moet worden verstaan, kan worden opgemaakt uit art. 3:170 lid 1 BW.

1.2 Bestuursverdeling
Een goed dat op naam van een echtgenoot staat of dat hij krachtens erfopvolging bij versterf, making, lastbevoordeling of gift heeft verkregen, staat onder diens bestuur (privatief bestuur). Voor het overige is ieder van de echtgenoten bevoegd over het bestuur van de gemeenschapsgoederen (cumulatief bestuur) (art. 1:97 lid 1 BW). Op grond van art. 3:170 lid 1 BW is ieder van de echtgenoten cumulatief bevoegd tot het verrichten van handelingen dienende tot gewoon onderhoud of behoud van de gemeenschapsgoederen (art. 1:97 lid 1 laatste volzin BW).

De regeling inzake beheersbevoegdheden ten aanzien van de gemeenschap van goederen op grond van art. 1:97 BW is bijzonder ten opzichte van afdeling 3.7.1. Op grond van afdeling 3.7.1 zijn deelgenoten namelijk slechts gezamenlijk bevoegd tot het beheer van goederen (art. 3:170 leden 2 en 3 BW), terwijl echtgenoten op grond van art. 1:97 BW cumulatief bevoegd zijn.

Voor de volledigheid moet hier worden opgemerkt dat onder "goederen op naam" moeten worden verstaan aandelen op naam, registergoederen, aandelen in een BV, vorderingen op naam, aandelen op naam in een NV en een bankrekening op naam. Roerende zaken die geen registergoederen zijn en rechten aan toonder vallen onder "voor het overige" in art. 1:97 lid 1, tweede volzin (cumulatieve bevoegdheid). 

1.3 Obligatoire overeenkomsten en goederenrechtelijke rechtshandelingen
Het aangaan van obligatoire overeenkomsten wordt niet bestreken door de bestuursbevoegdheidsregeling ex. art. 1:90 BW. Het algemene verbintenissenrecht staat er niet aan in de weg dat een beschikkingsonbevoegde het goed van een ander verkoopt. Echtgenoot A kan dus een verkoopovereenkomst sluiten ten aanzien van het privégoed van echtgenoot B. Problematisch wordt het pas, wanneer het goed moet worden overgedragen aan de koper. A is namelijk niet beschikkingsbevoegd in de zin van art. 1:84 lid 1 BW. De obligatoire overeenkomst wordt dus niet verhinderd door bestuursonbevoegdheid, maar de goederenrechtelijke rechtshandeling wel.

Hetzelfde geldt ten aanzien van de vestiging van beperkte rechten. Enigszins verwarring schept de nieuwe toevoeging van lid 3 onder b aan art. 1:94 BW. Op grond van art. 1:94 lid 2 onder a NBW (op 1 januari 2018 in werking getreden) vallen goederen die krachtens erfopvolging bij versterf zijn verkregen, niet in de gemeenschap van goederen, ongeacht de clausulering. Vervolgens bepaalt art. 1:94 lid 3 onder b NBW dat goederen die geërfd zijn met toepassing van een insluitingsclausule ('bij uiterste wilsbeschikking is bepaald dat zij in de gemeenschap vallen'), wel in de gemeenschap vallen.
De ongewijzigde artikelen 1:90 lid 2 en 1:97 lid 1 BW blijven onverkort gelden. De andere echtgenoot wordt dus niet beschikkingsbevoegd ten aanzien van het door erfopvolging verkregen goed dat op grond van een insluitingsclausule in de gemeenschap valt.

Een voorbeeld. Op 2 januari 2018 zijn Renate en Johan met elkaar getrouwd. Renate heeft op 28 februari 2018 de oldtimer van haar vader geërfd. Haar vader was erg gecharmeerd van Johan en heeft in het volste vertrouwen bij uiterste wilsbeschikking bepaald dat de auto in de gemeenschap van goederen van zijn dochter en schoonzoon zal vallen. Renate heeft evenmin huwelijkse voorwaarden bedongen ten aanzien van de oldtimer. Op grond van art. 1:94 lid 3 onder b NBW valt de oldtimer in de gemeenschap (art. 1:94 lid 2 onder a NBW vindt geen toepassing). Dat de auto in de huwelijksgemeenschap valt, brengt niet mee dat Johan bevoegd is om beperkte rechten op de auto te vestigen. Onder toepassing van art. 1:97 lid 1 i.v.m. art. 1:90 lid 2 BW is alleen Renate beschikkingsbevoegd, omdat de oldtimer krachtens erfopvolging van haar zijde in de gemeenschap valt.

1.4 Uitzonderingen 
1.4.1 Bestuursovereenkomst in huwelijkse voorwaarden
Bij huwelijkse voorwaarden kan worden afgeweken van de hoofdregel van de bestuursverdeling ingevolge art. 1:97 BW (art. 1:93 BW). Tijdens het huwelijk kan een bestuursovereenkomst worden overeengekomen (art. 1:114 BW).

1.4.2 Dienstbaarheid aan beroep of bedrijf
Is een goed der gemeenschap met toestemming van de echtgenoot onder wiens bestuur dat goed (mede) stond, dienstbaar gemaakt aan de uitoefening van het beroep of bedrijf van de andere echtgenoot, dan berust het privatief bestuur van het goed bij de echtgenoot die het beroep of bedrijf uitoefent, voor zover het handelingen betreft die als normale uitoefening van het beroep of bedrijf zijn te beschouwen. Voor het overige rust het bestuur in de zin van deelgenootschap (art. 3:170 leden 2 en 3 BW) bij de echtgenoten gezamenlijk (art. 1:97 lid 2 BW).

1.4.3 Overlaten van bestuur
Een echtgenoot kan het aan hem toekomend bestuur overlaten aan de andere echtgenoot (art. 1:90 lid 3 BW). In dat geval zijn tussen de echtgenoten de bepalingen omtrent opdracht van toepassing (titel 7.7). De andere echtgenoot dient in de rol van opdrachtnemer verantwoording af te leggen en rekening te doen (art. 7:403 lid 2 BW).

1.4.4 Rechterlijke bestuursopdracht
Een echtgenoot kan de rechtbank verzoeken om het bestuur, dat bij de andere echtgenoot rust, aan hem op te dragen. De bestuursopdracht kan worden verzocht, indien de bevoegde echtgenoot door afwezigheid of een andere oorzaak in de onmogelijkheid verkeert zijn goederen of de gemeenschapsgoederen te besturen, of in ernstige mate tekortschiet in zijn bestuur (art. 1:91 lid 1 BW). De echtgenoot aan wie het bestuur wordt opgedragen, is vertegenwoordigingsbevoegd bij andere handelingen dan bestuurshandelingen (art. 1:91 lid 4 BW). Aangezien het aangaan van obligatoire overeenkomsten niet door de bestuursregeling wordt bestreken, is de met de bestuursopdracht uitgeruste echtgenoot vertegenwoordigingsbevoegd met betrekking tot obligatoire overeenkomsten. De consequentie hiervan is dat de auto op grond van vertegenwoordigingsbevoegdheid verkocht kan worden en op grond van de bestuursopdracht  daadwerkelijk geleverd kan worden.

1.5 Bestuursonbevoegdheid: mogelijkheid tot toetreding door bevoegde echtgenoot
De echtgenoot die een goed bestuurt, kan als partij naast de andere echtgenoot toetreden tot de rechtshandeling die de de bestuursonbevoegde en daarmee beschikkingsonbevoegde echtgenoot met betrekking tot het goed heeft verricht (art. 1:90 lid 4 BW).

Treedt de bevoegde echtgenoot níet toe tot de rechtshandeling, dan kan de schuldeiser zich ingevolge art. 1:96 leden 1 en 2 BW op de privégoederen van de schuldenaar of op de gemeenschapsgoederen verhalen. De bestuursbevoegde echtgenoot kan regres nemen op de onbevoegde echtgenoot.