Een leuk onderdeel van het arbeidsrecht, wat mij betreft: de Werkloosheidswet sinds mei 2016. Vaak wordt over de WW opgemerkt dat de wet moeilijke materie zou zijn. Terecht? Oordeel zelf.
Of de werkloze een WW-uitkering zal ontvangen, is afhankelijk van de vraag of er recht bestaat op een uitkering. Deze vraag dient op zichzelf te worden beantwoord, evenals de vraag of het recht op de WW-uitkering vervolgens ook te gelde gemaakt kan worden.
Hoogte en duur van de WW-uitkering
In de eerste twee maanden van de werkloosheid, omvat de uitkering 75% van het maximale laatstverdiende dagloon; de derde maand wordt de uitkering gesteld op 70% van het laatstverdiende dagloon, zie art. 47 WW. De drie maanden tezamen vormen de basisuitkering (art. 42 lid 1 WW).
De maximale duur van de WW-uitkering is 24 maanden, inclusief de basisuitkering. Of de verlengde uitkering (42 lid 2 WW) na drie maanden wordt toegekend, is geheel afhankelijk van de afstand van de werkloze tot de arbeidsmarkt. Specifiek geldt voor de verlengde uitkering de "4-uit-5"-eis uit art. 42 lid 2 sub a, waarbij vóór januari 2013 over ten minste 52 dagen, respectievelijk vanaf januari 2013 over ten minste 208 uren per kalenderjaar loon is ontvangen.
Art. 47 lid 1 WW vermeldt de formules voor berekening van de hoogte van de uitkering.
Voor de basisuitkering, sub a, geldt 0,75 x (A-B x C/D)- E;
Vanaf de derde maand, sub b, geldt: 0,70 x (A-B x C/D)- E.
De voorwaarden voor het recht op de basisuitkering, zijn als volgt. De uitkeringsgerechtigde dient verzekerde te zijn in de zin van de WW (1); hij dient werkloos te zijn conform art. 16 WW (2); voorts dient hij te voldoen aan de referte-eis uit art. 17 WW (3). Toepassing van een uitsluitingsgrond ex. art. 19 WW staat het recht op een (basis)uitkering in de weg (4).
1. Is de werknemer verzekerd?
Art. 15 en 16 WW verwijzen naar het begrip "werknemer" in art. 3 WW.
Deze definitie is uitgebreid met art. 5, 6 en het Besluit aanwijzing
gevallen waarin arbeidsverhouding als dienstbetrekking wordt beschouwd.
Het is niet direct uit de wet af te leiden, maar het verzekeringsbegrip heeft betrekking op de definitie van "werknemer" in de zin van de WW. Of de werknemer recht heeft op een uitkering, is niet afhankelijk van het feitelijk afdragen van premies. Wél relevant en indicatief is in dit kader, of er verzekeringsplichtige arbeid is verricht. Zijn de premies niet correct afgedragen, dan is het de werkgever die met een naheffingsaanslag te maken kan krijgen. Bij de beantwoording van de vraag of de werknemer verzekerd is, kan kort worden gezegd dat de CRvB aangeeft voornamelijk de nadruk te leggen op het aan de civiele rechtspraak ontleende materiële gezagsbegrip in de arbeidsverhouding tussen partijen.
2. Het criterium "werkloosheid"
Blijkens art. 16 lid 1 sub a WW is de werknemer werkloos, indien hij per kalenderweek ten minste vijf uren, óf de helft van het gemiddeld aantal uren per kalenderweek verliest. Een "werkloze" in de zin van de WW kan dus evengoed werkzaam blijven binnen de organisatie waarmee hij de arbeidsovereenkomst is aangegaan. Voor de arbeidsduur, zie art. 1a lid 1 WW.
Het tweede element van de werkloosheid is activerend: de werkloze dient beschikbaar te zijn om arbeid te aanvaarden (sub b).
3. Referte-eis
Dat de afstand tot de arbeidsmarkt relevant is voor het recht op een uitkering, komt tevens in de referte-eis tot uitdrukking. In de zesendertig kalenderweken voorafgaand aan de werkloosheid, dient de werkloze minimaal zesentwintig kalenderweken arbeid te hebben verricht (art. 17 WW). Een bescheiden omvang van een half jaar en een maand arbeid volstaat, maar daar staat dan ook vooralsnog "slechts" een basisuitkering van drie maanden tegenover. Zeker verklaarbaar in het licht van het aflopen van overeenkomsten voor bepaalde tijd. Werknemers die te maken krijgen met de keerzijde van de flexibele arbeid, hebben behoefte aan sociale zekerheid.
4. Géén uitzonderingsgrond
Als alle overige criteria op positieve wijze zijn vervuld, kan de uitzonderingsgrond het recht op een WW-uitkering nog altijd in de weg staan.
Gelet op sub a-d van art. 19 is dit begrijpelijk: de werknemer maakt immers in de genoemde gevallen al aanspraak op een andere verzekering of voorziening. Ook bij pensioen, vakantie, christelijke en niet-christelijke feestdagen, illegaliteit en detentie heeft de "werkloze" geen recht op een uitkering. Een open deur? De wetgever laat er liever geen misverstanden over bestaan en gaat voor de codificatie van genoemde categorieën.
Klik hier voor het vervolg, deel II.