vrijdag 7 juli 2017

Een waardering van de Wet Nadeelcompensatie en Schadevergoeding bij onrechtmatige overheidsbesluiten (deel V)


Kijk hier voor deel IV 

4.1 Inleiding
Centraal in dit hoofdstuk staat de waardering van de Wns: in hoeverre kunnen de knelpunten die bestaan in de huidige praktijk van nadeelcompensatie, worden opgelost? Eerst zal het doel van Wns worden besproken; daarna volgt een analyse van de sterke en zwakke kanten van de Wns. Er wordt onder 4.3.1 apart aandacht besteed aan de vraag, of de procedurele inefficiëntie onder de Wns toeneemt door wijzigingen in het wetsvoorstel.

4.2  De wenselijkheid van een centraal wettelijk kader: het doel van de Wns
Reeds in de jaren ’90 heeft de wetgever kenbaar gemaakt eenheid te willen scheppen in het aantal wettelijke en buitenwettelijke regelingen omtrent schadevergoeding wegens de rechtmatige overheidsdaad.[1] Het ontbreken van één centrale wettelijke regeling zorgt voor procedurele onoverzichtelijkheid en onduidelijkheid over het invullen van bepaalde materiële aspecten, waaronder de abnormale en speciale last als de pijlers van het égalitébeginsel.[2]
            Het doel van de Wns kan als volgt worden omschreven: enerzijds wordt de burger meer rechtszekerheid geboden door de uniformering van het materiële en procedurele recht omtrent nadeelcompensatie; anderzijds wordt een vermindering van de bestuurslasten bereikt door de vereenvoudiging van de de procedures.[3]

4.3  Analyse van de sterke en zwakke kanten van de Wns

In een aantal opzichten verbetert de Wns de situatie ten opzichte van de bestaande regelingen op het gebied van schadevergoeding wegens de rechtmatige overheidsdaad.[4] Ik noem een aantal aspecten op grond waarvan ik verwacht dat de Wns in staat is om de genoemde knelpunten onder huidig recht op te lossen:

In de eerste plaats is er het systematische aspect. Dit houdt in dat de Wns in wezen codificatie betreft van de bestuursrechtelijke praktijk.  Artikel 4:126 awb verschaft een algemene grond voor vergoeding van schade in de vorm van nadeelcompensatie. Het égalitébeginsel, zoals het zich heeft ontwikkeld binnen de rechtspraak, vindt door de Wns erkenning binnen een wettelijk kader.
            Het tweede aspect betreft overzichtelijkheid. Met de Wns wordt een veelheid aan (buiten)wettelijke regelingen voor het toekennen van schadevergoeding voor de rechtmatige overheidsdaad, geüniformeerd.
            Het derde aspect betreft de procedurele en bestuurlijke efficiëntie. Titel 4.5 Awb maakt het mogelijk om een zelfstandig schadebesluit aan te vragen. Het schadeaspect kan worden behandeld in een afzonderlijke procedure voor het bestuursorgaan of de bestuursrechter. De onderliggende besluitvorming door het bestuursorgaan lijdt daardoor geen oponthoud. Vanuit perspectief van de burger, wordt de onduidelijkheid over de competentieverdeling tussen burgerlijke rechter en bestuursrechter bij appellabele besluiten en feitelijk handelen, weggenomen door het zelfstandig schadebesluit (vgl. 2.2, “Procedurele knelpunten).
            Bijkomend voordeel van een wettelijk geregeld zuiver schadebesluit is, dat de betekenis van art. 3:4 lid 2 Awb zal afnemen, aangezien het mogelijk is om schadeaspecten in het kader van het onzuiver schadebesluit “door te schuiven” naar een zuiver schadebesluit. In de huidige situatie gebruikt het bestuursorgaan de evenredigheidstoets van art. 3:4 lid 2 Awb als “kapstokregeling” om schadeverzoeken als onderdeel van het onzuiver schadebesluit te beoordelen.
            De wetgever noemt het voorbeeld van bestuursorganen die referentiegroepen hanteren om invulling te geven aan het evenredigheidsbeginsel van art. 3:4 lid 2 Awb.[5] De maatstaf van de evenredigheid in art. 3:4 lid 2 Awb is echter, zoals eerder opgemerkt, een andere dan die van het égalitébeginsel. De wettelijk geregelde mogelijkheid tot doorschuiven maakt oneigenlijk gebruik van art. 3:4 lid 2 Awb overbodig.


[1] Kamerstukken II 1997/98, 25 600 VI, nr. 46, p. 39.
[2] Tjepkema 2004, p.12-22.
[3] Kamerstukken II 2010/11, 32 621, nr. 3, p. 8.
[4] Kamerstukken II 2010/11, 32 621, nr. 3, p. 11-12.
[5] Kamerstukken II 2010/11, 32 621, nr. 3, p. 8-9.