donderdag 6 juli 2017

Een waardering van de Wet Nadeelcompensatie en Schadevergoeding bij onrechtmatige overheidsbesluiten (deel IV)

Klik hier voor deel III

3.1  Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de procedurele aspecten van schadevergoeding voor de rechtmatige overheidsdaad. Daarbij wordt de betekenis van de formele rechtskracht besproken. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de vraag, welke procedurele knelpunten er bestaan onder de huidige praktijk van schadevergoeding wegens de rechtmatige overheidsdaad.

3.2  Procedurele aspecten

3.2.1  Competentieverdeling
Ten aanzien van de competentieverdeling tussen de burgerlijke rechter en bestuursrechter kan het volgende worden gezegd. Zowel de burgerlijke rechter als de bestuursrechter is bevoegd in zaken waarin schadevergoeding op grond van schending van het evenredigheidsbeginsel in art. 3:4 lid 2 Awb wordt gevorderd.
            De vordering tot vergoeding van schade vanwege de rechtmatige overheidsdaad, kan door de burgerlijke rechter worden behandeld, mits deze vordering kan worden gefundeerd op schending van het evenredigheidsbeginsel van art. 3:4 lid 2 Awb. Succesvol procederen bij de burgerlijke rechter is slechts mogelijk, indien geen rechtsmiddelen open hebben gestaan tegen het schadeveroorzakende besluit. Heeft de burger geen rechtsmiddelen aangewend, dan verkrijgt het besluit formele rechtskracht; het gevolg is dat de burgelijke rechter aan moet nemen, dat het bestuursorgaan de betrokken belangen zorgvuldig heeft afgewogen.[1]
            In het arrest-Hagenaars/Noord-Brabant doorkruiste de formele rechtskracht het recht op schadevergoeding op grond van schending van het evenredigheidsbeginsel van art. 3:4 lid 2 Awb. De weg van nadeelcompensatie op grond van schending van het égalitébeginsel was daarmee niet vanzelfsprekend afgesloten; betrokkene heeft echter van de verkeerde rechtsgang gebruik gemaakt.[2]  Het égalitébeginsel kan uitsluitend voor de bestuursrechter worden ingeroepen; in overweging 2.19 van zijn conclusie onder Hagenaars, geeft A-G mr. Keus aan, dat het égalitébeginsel niet impliceert, dat de burger naar eigen inzicht tussen de civielrechtelijke en bestuursrechtelijke weg kan kiezen.

3.2.2   Zuivere en onzuivere schadebesluiten

Een vordering op grond van art. 3:4 lid 2 Awb is een zogeheten onzuiver schadebesluit;[3] het bestuursorgaan had bij het aangevochten besluit de schadeaspecten mee dienen te nemen in de belangenafweging. Voorwaarde voor het beroep op schending van art. 3:4 lid 2 Awb, is dat aan het bestuursorgaan discretionaire bevoegdheid met betrekking tot de belangenafweging toekomt.
            Het zuiver schadebesluit heeft betrekking op het schade als gevolg van de uitoefening van publiekrechtelijke bevoegdheden door het bestuursorgaan. Tot de inwerkingtreding van art. 4:126 Awb, wordt de grondslag voor zuivere schadebesluiten en nadeelcompensatie, gevonden in bijzondere wetten en buitenwettelijke regelingen.[4]   
            Wordt de vordering gebaseerd op schending van het égalitébeginsel, dan staat de weg van het zuiver schadebesluit open. Zoals onder 3.2.1 is aangehaald, kan bij een beroep op de burgerlijke rechter de formele rechtskracht van een besluit in de weg staan aan een succesvol beroep op grond van art. 3:4 lid 2 Awb. Het niet hebben gebruikt van rechtsmiddelen verhindert echter niet dat de burger een zuiver schadebesluit op de grondslag van het égalitébeginsel kan uitlokken. De competentieverdeling tussen de burgerlijke rechter en bestuursrechter brengt met zich, dat alleen de bestuursrechter bevoegd is om over schadevergoeding op basis van het égalitébeginsel te oordelen.[5]

3.3  Knelpunten
In de huidige situatie moet de burger een vordering tot vergoeding van schade, veroorzaakt door een appellabel besluit, indienen bij de bestuursrechter. Slechts als een appellabel besluit door de bestuursrechter is vernietigd, kan de civiele rechter over het schadeaspect oordelen.
            Een door het bestuursorgaan genomen schadebesluit is alleen appellabel, indien de schade is veroorzaakt door een appellabel besluit of op de grondslag van een wettelijk voorschrift of een behoorlijk bekendgemaakte beleidsregel.[6] Beslissingen op een verzoek om nadeelcompensatie op andere gronden, kunnen niet bij de bestuursrechter worden aangevochten. Een vordering tot vergoeding van schade, veroorzaakt door feitelijk handelen, kan slechts bij de burgerlijke rechter worden ingediend.[7]
            Het belangrijkste procedurele knelpunt vanuit het perspectief van de burger, is de onduidelijkheid over de competentieverdeling tussen de burgerlijke rechter en bestuursrechter.

3.4  Conclusie
De burgerlijke rechter is bevoegd om over een vordering op grond van art. 3:4 lid 2 Awb te oordelen. Heeft de burger geen openstaande rechtsmiddelen tegen een overheidsbesluit aangewend, dan moet de burgerlijke rechter aannemen dat het bestuursorgaan de betrokken belangen zorgvuldig heeft afgewogen. Een vordering tot schadevergoeding op grond van het égalitébeginsel is niet uitgesloten, maar de competentieverdeling maakt dat slechts de bestuursrechter over schadevergoeding op basis van het égalitébeginsel kan oordelen. De onduidelijkheid over de competentieverdeling tussen burgerlijke rechter en bestuursrechter, is voor de burger een belangrijk procedureel knelpunt.



[1] HR 6 december 2002, NJ 2003, 616, m.nt. M. van Scheltema (Hagenaars/Noord-Brabant), r.o. 3.3.
[2] HR 6 december 2002, NJ 2003, 616, m.nt. M. van Scheltema (Hagenaars/Noord-Brabant), r.o. 3.7.
[3] Kamerstukken I 2011/12, 32 621, B, p. 2.
[4] Voorbeelden: art. 7.14 Waterwet en art. 2 Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014.
[5] HR 28 maart 2008,  NJ 2008, 475, m.nt. M.R. Mok (Asha/Amersfoort), r.o. 3.4.2.
[6] Kamerstukken II 2010/11, 32 621, nr. 3, p. 10-11.
[7] Kamerstukken II 2010/11, 32 621, nr. 3, p. 11.