Overzicht
1.1. Verhouding Grondenfuik I, II en III;
2. Gronden- en onderdelenfuik;
2.1. Ondergang van de onderdelenfuik in de jurisprudentie;
3. Grondenfuik;
3.1. Jurisprudentie fuiken in hoger beroep: één vaste lijn?
1.1. Verhouding tussen Grondenfuik I, II en III
In Grondenfuik I (ABRvS 3 februari 2010, AB 2010, 112) oordeelt de Raad dat er géén grondenfuik is tussen bezwaar en beroep;
In Grondenfuik II (CRvB 4 juni 2013, AB 2013, 330) oordeelt de Centrale Raad dat er géén grondenfuik is tussen beroep en hoger beroep;
In Grondenfuik III (ABRvS 22 januari 2014, AB 2014, 144) oordeelt de Raad dat er wél een grondenfuik tussen beroep en hoger beroep is.
Er is geen rechtseenheid tussen de ABRvS en CRvB. Zoals ik onder 3.1. zal bespreken, heeft de ABRvS in Grondenfuik III echter goede reden om een grondenfuik te hanteren: de belanghebbende is namelijk een curator, van wie redelijkerwijs mag worden verwacht dat hij zijn rechtsmiddelen zorgvuldig gebruikt.
2. Gronden- en onderdelenfuik
Op grond van art. 6:13 awb
kan géén beroep worden ingesteld door de belanghebbende aan wie
redelijkerwijs kan worden verweten, geen zienswijzen als bedoeld in art.
3:15 awb naar voren te hebben gebracht. Gronden kunnen niet voor het
eerst in hoger beroep
worden aangevoerd, art. 6:13 awb wordt via art. 6:24 awb namelijk van
overeenkomstige toepassing verklaard op het hoger beroep. De
bestuursrechter doet immers uitspraak op de
grondslag van het beroepschrift, art. 8:69 awb.
De grondenfuik houdt in, dat de belanghebbende die reeds in de bezwaarfase of de fase van beroep in eerste aanleg de beroepsgronden heeft kunnen aanvoeren en dat heeft nagelaten, riskeert dat het beroep resp. hoger beroep ongegrond verklaard zal worden.
De onderdelenfuik is een afgeleide van de grondenfuik; de onderdelenfuik houdt verband met de vraag, of de belanghebbende diverse onderdelen die samenhangen met één besluit, elk in de fase van bezwaar had moeten bestrijden.
2.1 Ondergang van de onderdelenfuik in de jurisprudentie
Tot
de inwerkingtreding van de Wabo 2010 was de onderdelenfuik als bedoeld
in art. 6:13 awb, voornamelijk binnen het omgevingsrecht een rigide
stelregel: tegen alle onderdelen van een besluit diende bezwaar te
worden aangetekend en alle zienswijzen moesten naar voren worden
gebracht, op straffe van niet-onvankelijkverklaring van het beroep door
de bestuursrechter. De invoering van de onderdelenfuik werd beoogd bij de
wijziging van de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedures, zie
26 mei 2005, Stb. 282 en de brief van de minister van justitie,
Kamerstukken II 2005-2005, 29 421, nr. 11. De onderdelenfuik die van
2005 tot 2010 (niet zonder de nodige kritiek) diende te worden
toegepast, vloeide voort uit de grondenfuik die tot 2005 gelding had.
Waarom
was de onderdelenfuik, als middel ter bevordering van de procesorde en
de rechtszekerheid, met het oog op het algemeen belang, vrijwel direct
gedoemd om te mislukken? De vraag in het proces is: kan een besluit,
bijvoorbeeld de omgevingsvergunning, worden opgedeeld in verschillende
categorieën? Men kan pogen om de gevolgen van een besluit te
categoriseren, maar vaak wordt geconcludeerd dat alle onderdelen van een
besluit, één geheel vormen, namelijk het in beroep betwiste besluit in
de zin van art. 1:3 awb. Het doet kunstmatig aan om een besluit op grond
van de Wabo op te delen naar gelang de mogelijke gevolgen voor de
omgeving en het kan ook niet de bedoeling zijn, dat met het besluit zo
creatief moet worden omgegaan. Het resultaat van toepassing van de
onderdelenfuik in de geschetste situatie, is bovendien tegenstrijdig aan
het beoogde doel, de bevordering van de rechtszekerheid en het algemeen
belang in het proces.
In ECLI:NL:RBALK:2008:BF8850
oordeelt de rechtbank in rechtsoverweging 4: "Naar het oordeel van de
rechtbank biedt art. 6:13 awb noch de toelichting op dit artikel,
aanknopingspunten voor het standpunt, dat de gronden van het beroep die
niet reeds naar voren zijn gebracht in de zienswijze, buiten beschouwing
moeten worden gelaten. Het onderhavige besluit moet op grond van art.
17 lid 2 WRO, voor de toepassing van art. 6:13 awb als één besluit, dat
zich niet laat opdelen in meerdere besluitonderdelen, worden aangemerkt.
Nu eiser een zienswijze heeft ingediend tegen het besluit, staat het
hem vrij om in beroep gronden aan te voeren die zien op ditzelfde
besluit. Die gronden hoeven niet noodzakelijkerwijs aan te sluiten bij
hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht."
Wanneer
kon een besluit, onder toepassing van de onderdelenfuik, wel worden
gecategoriseerd? De niet-ontvankelijkverklaring van gronden wordt
mogelijk geacht in ABRvS 1 november 2006, LJN AZ1265, waarbij het besluit ten aanzien van de milieuvergunning, verschillende onderdelen bevat.
In ABRvS 9 maart 2011, LJN BP7155 (ECLI:NL:RVS:2011:BP7155)
wordt in r.o. 2.4.1. opgemerkt, dat een omgevingsvergunning als bedoeld
in art. 2.1. en 2.2 Wabo, betrekking heeft op het uitvoeren van een
project dat uit verschillende activiteiten kan bestaan. Derhalve ligt
het in de rede om de bedoelde toestemmingen die in de
omgevingsvergunning zijn opgenomen, elk als een besluitonderdeel op te
vatten. Vervolgens wordt geoordeeld over de toepassing van art. 6:13 awb
op de beslissingen over de aanvaardbaarheid van de verschillende
categorieën milieugevolgen die in een omgevingsvergunning zijn vervat.
Uit r.o. 2.4.2., gelezen in samenhang met r.o. 2.5., blijkt dat de
Afdeling de onderdelenfuik niet langer toe zal passen bij de beoordeling
van milieu- en omgevingsvergunningen.
3. Grondenfuik
De Afdeling overweegt in ABRvS 28 januari 2009, 200801973/1,
ECLI:NL:RVS:2009:BH1136, r.o. 2.3.1.: "Het standpunt van college, dat
aan de grond niet kan worden toegekomen, nu deze niet reeds in bezwaar
is aangevoerd, vindt geen steun in het recht, in het bijzonder art. 6:13
awb. Ook overigens vloeit niet uit de wet of enig ander rechtsbeginsel
voort, dat gronden die niet expliciet in bezwaar werden aangevoerd,
vanwege die enkele omstandigheid buiten de inhoudelijke beoordeling van
het beroep zouden moeten blijven.
Het is duidelijk wat het verschil is tussen de onderdelen- en grondenfuik:
a. de onderdelenfuik ziet voornamelijk op de aanvaardbaarheid van differentiatie naar consequenties van een besluit, om te beoordelen of besluitonderdelen elk in de fase van bezwaar hadden moeten worden bestreden;
b. de grondenfuik ziet op het al dan niet expliciet aanvoeren van gronden in de bezwaarfase.
De onderdelenfuik is echter een afgeleide van de oorspronkelijke grondenfuik en beide fuiken zien op de omvang van het geding.
3.1. Jurisprudentie fuiken in beroep en hoger beroep: één vaste lijn?
De lijn in de jurisprudentie is als volgt voortgezet. In ABRvS 3 februari 2010, AB 2010, 112 (Grondenfuik
I) volgt de Afdeling de uitspraak van 28 januari 2009. R.o. 2.3.1. uit
laatstgenoemde uitspraak, wordt overgenomen in r.o. 2.2.1 van
Grondenfuik I.
In CRvB 4 juni 2013, AB 2013, 330
(Grondenfuik II), aangaande het besluit tot intrekking van de bijstand
van appellant, overweegt de Raad in r.o. 4.13 dat in de awb, de
Beroepswet, noch in de rechtspraak van de Raad, grondslag is te vinden
voor een grondenfuik in hoger beroep.
Tot eenzelfde oordeel komt de Raad in ECLI:NL:CRVB:2009:BH2837 op het gebied van de WAO, in de zaak tussen appellante en de Raad van bestuur van UWV.
De Afdeling doet een bijdrage aan het leerstuk van de onderdelenfuik in ABRvS 22 november 2013, AB 2014, 208
(Onderdelenfuik). Zoals het een onderdelenfuik betaamt, wordt
beoordeeld of een meeromvattende beschikking bestaat uit afzonderlijke
besluitonderdelen waarop art. 6:13 awb van toepassing is en waartegen
[afzonderlijk] bezwaar dient te worden gemaakt. In r.o. 4.2. oordeelt de
Afdeling "..dat geen rechtsregel eraan in de weg staat, dat bij de
beoordeling van het beroep beroepsgronden worden betrokken, die na het
nemen van het besluit op bezwaar zijn aangevoerd en die niet als zodanig
in bezwaar naar voren zijn gebracht." Vanwege de nauwe verwevenheid tussen de afwijzing en het met de afwijzing in een meeromvattende beschikking vervatte besluit, bestaat er geen reden om het besluit in kwestie te beschouwen als een afzonderlijk besluitonderdeel waarop art. 6:13 awb van toepassing is (r.o. 4.2, laatste alinea).
Waarom wordt de
grondenfuik in ABRvS 22 januari 2014, AB 2014, 144 (Grondenfuik III) wél
toegepast? De gronden die in hoger beroep (let op: Grondenfuik I ziet op de grondenfuik in beroep, niet in hoger beroep) door de curator zijn
aangevoerd, dienen buiten beschouwing te blijven, omdat er geen reden is
waarom deze gronden niet al voor de rechtbank hadden kunnen worden
aangevoerd. De curator had dat vanuit het oogpunt van zorgvuldig gebruik
van rechtsmiddelen, behoren te doen.
In deze uitspraak komt
duidelijk naar voren, dat de grondenfuik kan worden toegepast, indien de
belanghebbende redelijkerwijs verwijt treft voor het niet aanvoeren van
gronden in de bezwaarfase, zoals bedoeld in art. 6:13 awb.
Mijns inziens ligt het in de aard der professie van de curator om te
handelen conform art. 6:13 awb. Het moge voor deze partij geen
verrassing zijn dat gronden tijdig dienen te worden aangevoerd; is dat
niet gebeurd, dan zal hem ook eerder verwijt treffen, dan wanneer het om
een belanghebbende gaat die juridisch niet onderlegd is en uit een
besluit van een bestuursorgaan veelal niet op kan maken of er sprake is
van besluitonderdelen die elk de aantekening van bezwaar of het
uitbrengen van een zienswijze behoeven.
200.000 bezoekers | Strafrecht & Privaatrecht | Juridisch: uitleg voor studenten die zich toeleggen op de togaberoepen | Medisch: 20 jaar SARS-corona, een bloedstollingsziekte (SARS-CoV-1 (2003)) | GLYCOCALYX Awareness! | | MITOCHONDRIA | LONG COVID-mechanismen |RAAS/KKS | Complement |