vrijdag 9 december 2016

Bestuursprocesrecht: voorlopige voorziening en hoger beroep (4)

15 Voorlopige voorziening

15.1. voorlopige voorziening
In beginsel heeft het instellen van bezwaar of beroep, géén schorsende werking, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald, art. 6:16 awb. Op grond van art. 8:81 awb is het mogelijk om bij de voorzieningenrechter een verzoek in te stellen om een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening kan slechts worden getroffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Uit art. 8:81 lid 2 en 3 awb blijkt, dat de volgende partijen een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in kunnen dienen: indien bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, de partij in de hoofdzaak (lid 2); indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de indiener van het bezwaarschrift of de indiener van het beroepschrift (lid 3, eerste zinsdeel); de belanghebbende die géén recht heeft op het instellen van administratief beroep (lid 3, laatste zinsdeel).

Bij belanghebbenden die géén recht hebben op het instellen van administratief beroep, valt vooral te denken aan derde-belanghebbenden in zaken die betrekking hebben op het omgevingsrecht en de daarmee samenhangend de verstrekking van vergunningen aan de partij die wél het administratief beroep toekomt.  Vaak vereisen milieu-, monumenten- en Wro-zaken een spoedige behandeling door de voorzieningenrechter. Het afwachten van het dictum in de hoofdzaak kan voor derde-belanghebbenden tot onherstelbare schade leiden.

De voorzieningenrechter maakt een belangenafweging: het belang van de belanghebbende bij de voorlopige voorziening, wordt afgewogen tegen het algemeen belang. Het rechtmatigheidsoordeel vormt een belangrijke maatstaf in de belangenafweging: de voorlopige voorziening wordt eerder getroffen, naarmate de voorzieningenrechter meer zekerheid heeft dat het besluit in de bodemprocedure zal worden vernietigd. Tegen de voorlopige voorziening kan géén hoger beroep worden ingesteld, ex. art. 8:104 lid 2 onder d awb.

15.2. connexiteitseis
Voor de ontvankelijkheid van het verzoek tot de voorlopige voorziening, dient te zijn voldaan aan het connexiteitsvereiste: de hoofdzaak is aanhangig gemaakt (formele connexiteit) en het verzoek tot de voorlopige voorziening heeft betrekking op de inhoud van het aanhangig gemaakte zaak (materiële connexiteit), zie art. 8:81 lid 1 awb. Daarbij is het beroep in de bodemprocedure bovendien ontvankelijk.

Wat als de connexiteit komt te ontvallen, bijvoorbeeld doordat op het bezwaar of beroep wordt beslist, vóórdat de zitting van de voorzieningenrechter is gehouden? De verzoeker wordt in een dergelijk geval in de gelegenheid gesteld om beroep in te stellen bij de rechtbank resp. hoger beroep in te stellen (art. 8:81 lid 5 awb). Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter. Hetzelfde heeft te gelden in hoger beroep (art. 8:108 awb).

15.3. vervallen voorlopige voorziening
De voorzieningenrechter kan in zijn uitspraak een termijn voor het vervallen van de voorlopige voorziening bepalen, art. 8:85 lid 1 awb. De voorlopige voorziening vervalt zodra de termijn voor het instellen van beroep bij de bestuursrechter tegen het besluit dat op bezwaar of in administratief beroep is genomen, ongebruikt is verstreken, art. 8:85 lid 2 onder a awb.
Op grond van art. 8:72 lid 5 awb, kan de bestuursrechter bepalen dat de voorlopige voorziening op een ander tijdstip vervalt, dan het tijdstip van de uitspraak (in de bodemprocedure).

Het vervallen van de connexiteit tussen de bodemprocedure en de voorlopige voorziening, brengt mee dat de voorlopige voorziening komt te vervallen, art. 8:85 lid 2 onder a en b awb.

15.3.1. opheffing of wijziging

De voorzieningenrechter kan op verzoek van belanghebbende óf ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen, art. 8:87 lid 1 awb. Dat geldt ook, indien de voorziening is getroffen met toepassing van art. 8:72 lid 5 awb.

15.4. dicta

De dicta van de voorzieningenrechter zijn opgesomd in art. 8:84 awb. Het vijfde lid van dit artikel, verklaart een aantal artikelen uit afdeling 8.2.6. van overeenkomstige toepassing. Zo kan via art. 8:72 lid 6 awb, een dwangsom aan de voorlopige voorziening worden verbonden.

15.5. kortsluiting
Is de voorzieningenrechter van oordeel dat nader onderzoek in de hoofdzaak, redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, dan kan hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, art. 8:86 lid 1 awb. Hieruit volgt logischerwijs dat kortsluiting alleen mogelijk is, wanneer de bodemprocedure bij de rechter aanhangig is, niet wanneer de zaak zich nog in de bezwaarfase bevindt. Indien de bestuursrechter in eerste en hoogste aanleg uitspraak doet, dan is kortsluiting van de zaak slechts mogelijk, indien partijen hun toestemming hebben verleend, zie het tweede lid.

16 Hoger beroep

16.1. competentie en verzoek om een conclusie
Uitgangspunt is dat de ABRvS hoger-beroepsrechter is; kijk voor bijzonderheden echter in hoofdstuk 4 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, art. 8:105 lid 1 awb. De voorzitter van de ABRvS, de president van de CRvB en de president van het CBb kunnen op grond van art. 8:12a awb, om een conclusie verzoeken. De conclusie is een onafhankelijk advies (lid 7) en de conclusie bindt het college niet (lid 8).

16.2. bevoegdheid tot het instellen van hoger beroep
Het hoger beroep kan worden ingesteld door belanghebbenden in de zin van art. 1:2 awb en het bestuursorgaan, art. 8:104 lid 1 awb. Er wordt niet gesproken van "partijen", maar "belanghebbenden", omdat ook belanghebbenden die géén partij waren bij de procedure in eerste aanleg, deel kunnen nemen, indien zij zich ernstig in hun belangen getroffen zien.

Via de schakelbepaling in art. 6:24 awb zijn uitgezonderd van beroep, de belanghebbenden aan wie kan worden verweten geen gebruik te hebben gemaakt van de procedure van bezwaar, administratief beroep of beroep op de rechter in eerste aanleg, art. 6:13 awb. Let daarbij op de bepaling van art. 8:26 awb.

16.3. subject van het hoger beroep
Hoger beroep kan worden ingesteld, art. 8:104 lid 1 awb, van:
a. een uitspraak als bedoeld in art. 8:66 lid 1 of art. 8:67 lid 1 awb (einduitspraak rechtbank);
b. een uitspraak als bedoeld in art. 8:86 lid 1 awb, van de voorzieningenrechter.
Er kan géén hoger beroep worden ingesteld tegen de voorlopige voorziening; art. 8:86 awb heeft dan ook betrekking op een uitspraak bij wijze van kortsluiting door de voorzieningenrechter.

Hoger beroep tegen een een tussenuitspraak is niet mogelijk. Het hoger beroep tegen de einduitspraak van de rechtbank brengt met zich, dat het hoger beroep tegen de tussenuitspraak in het proces wordt meegenomen (processuele connexiteit). De mogelijkheid die wordt geboden in art. 8:104 lid 3 onder a awb, is géén zelfstandig hoger beroep en géén beroep tegen de bestuurlijke lus.

Door de schakelbepaling in art. 6:24 awb, is het hoger beroep van rechtswege van toepassing op een nieuw besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, genomen hangende het hoger beroep, ex. art. 6:19 awb.

16.4. appelverboden

Géén hoger beroep kan worden ingesteld, art. 8:104 lid 2 awb, van:
a. de vereenvoudigde behandeling (art. 8:54 lid 1 awb);
b. een uitspraak waarin het beroepschrift als bezwaarschrift wordt behandeld (art. 8:54a lid 2 awb);
c. een uitspraak op een verzetschrift (art. 8:55 lid 7 awb);
d. de voorlopige voorziening (8:84 lid 1 awb);
e. de wijziging of opheffing van de voorlopige voorziening (art. 8:87 awb).

16.5. voorlopige voorziening in hoger beroep
Ook het hoger beroep heeft in beginsel geen schorsende werking, tenzij het hoger beroep is ingesteld van uitspraken als bedoeld in art. 8:106 lid 1 onder a of b awb én de uitzondering van lid 2 niet van toepassing is. In de procedure kan een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening worden ingediend, art. 8:108 awb. Deze schakelbepaling verklaart titel 8.3. awb van overeenkomstige toepassing.

16.6. incidenteel hoger beroep
De wederpartij van degene die principaal hoger beroep instelt, loopt het risico om in zijn belangen getroffen te worden. Indien hoger beroep is ingesteld, kan degene die ook hoger beroep had kunnen instellen, incidenteel beroep instellen, art. 8:110 lid 1 awb. De gronden van het hoger beroep vormen de aanleiding voor het instellen van het incidenteel hoger beroep, zoals blijkt uit art. 8:110 lid 2 awb.

16.6.1. ontvankelijkheid incidenteel hoger beroep
Niet-ontvankelijkheid van het principaal hoger beroep heeft geen gevolgen voor de ontvankelijkheid van het incidenteel hoger beroep, art. 8:111 awb, tenzij die niet-ontvankelijkheid het gevolg is van:
a. overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep;
b. overschrijding van de termijn voor het betalen van griffierecht;
c. de omstandigheid dat het hoger beroep is ingesteld door degene die daartoe niet gerechtigd was.

Het connexiteitsvereiste (vgl. de voorlopige voorziening) geldt in die zin niet voor het incidenteel hoger beroep, dat de intrekking van het principaal hoger beroep na aanvang van de termijn voor het instellen van incidenteel hoger beroep, géén gevolgen heeft voor de ontvankelijkheid van het incidenteel hoger beroep.
Voorwaardelijk incidenteel hoger beroep kan worden ingesteld, art. 8:112 awb, onder de voorwaarde dat het principaal hoger beroep gegrond is. Er geldt dan wel een connexiteitseis: intrekking of niet-ontvankelijkverklaring van het principaal hoger beroep, impliceert het vervallen van het incidenteel hoger beroep.

16.7. omvang van het geding in hoger beroep
Lees de uitgebreide uiteenzetting van het leerstuk van de onderdelen- en grondenfuiken in hoger beroep, Onderdelen en grondenfuiken. Opkomst en ondergang in de jurisprudentie?

Onderdelenfuiken zien op het uitgangspunt dat besluitonderdelen die in eerste aanleg niet bestreden zijn, in hoger beroep niet langer kunnen worden aangevochten. Het is aan de Afdeling of het College om te beoordelen, in hoeverre ter discussie staande besluitonderdelen zijn verweven met het bestreden besluit.
Grondenfuiken hebben betrekking op het beginsel dat beroepsgronden die in eerste aanleg hadden kunnen worden aangevoerd, niet voor het eerst in hoger beroep kunnen worden aangevoerd. De regel lijdt uitzondering, wanneer degene die de gronden niet in eerste aanleg heeft aangevoerd, geen verwijt treft. Het spreekt voor zich dat nova niet onder het beginsel vallen.

16.8. dicta hoger beroep

Kijk naar de schakelbepaling in art. 8:108 awb, in het bijzonder naar het tweede lid van dit artikel: een aantal artikelen, waaronder art. 8:70 en 8:72 awb, uit afdeling 8.2.6, is niet van toepassing.
Wordt de uitspraak van de bestuursrechter geheel of gedeeltelijk vernietigd, dan gebiedt art. 8:113 lid 1 awb dat de hogerberoepsrechter doet, hetgeen de rechtbank zou behoren te doen. De laatste zin wordt gelezen als: "het toepassen van art. 8:70 en 8:72 awb".

Het "vernietigen van het bestreden besluit" in art. 8:72 lid 1 awb betekent daarmee "het vernietigen van de bestreden uitspraak van de bestuursrechter" en/ of "het vernietigen van de beslissing op het bezwaar".

Nergens in titel 8.5. wordt de mogelijkheid genoemd om het hoger beroep gegrond te verklaren. Slechts het eerder besproken art. 8:112 awb (incidenteel hoger beroep) vermeldt impliciet de gegrondverklaring van het hoger beroep. De mogelijkheid kan dus uit dit artikel worden afgeleid.

16.9. judiciële lus
Omwille van een spoedige procesgang, kan de hogerberoepsrechter bepalen dat beroep tegen het te nemen besluit door het bestuursorgaan, slechts kan worden ingesteld bij de hogerberoepsrechter.

16.10. terugwijzing in hoger beroep, afdoen en herstel competentiegebrek
De hogerberoepsrechter wijst de zaak terug naar de rechtbank in eerste aanleg, art. 8:115 awb, indien:
a. de hogerberoepsrechter de rechtbank bevoegd heeft verklaard of het beroep ontvankelijk heeft verklaard;
b. de hogerberoepsrechter om andere redenen van oordeel is, dat de zaak opnieuw door de rechtbank moet worden behandeld.

De hogerberoepsrechter kan de zaak ook zonder terugwijzing afdoen, indien de zaak naar zijn oordeel geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft, art. 8:116 awb.
Een gebrek in de relatieve competentie van de rechtbank in eerste aanleg, kan door de hogerberoepsrechter worden hersteld met toepassing van art. 8:117 awb.