woensdag 28 december 2016

Formeel strafrecht: inhoud en motivering van het vonnis, art. 358/ 359 Sv

1. Inhoud van het vonnis (art. 358 Sv)
1. In het geval van art. 349 lid 1 Sv, bevat het vonnis de daarbij vermelde beslissingen. De antwoorden op de formele vragen die in het vonnis dienen te worden opgenomen, zijn dus: nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid van de rechtbank, niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en schorsing der vervolging;
2. Stuit de zaak niet af op één van de formele vragen, dan bepaalt het tweede lid dat het vonnis in de andere gevallen de beslissing van de rechtbank over de materiële vragen uit art. 350 Sv bevat;
3.Wordt in strijd met het te dien aanzien door de verdachte uitdrukkelijk voorgedragen verweer uit art. 349 lid 1 Sv, niet toegepast, of aangenomen dat het bewezen verklaarde een strafbaar feit oplevert, of dat een bepaalde strafverminderings- of strafuitsluitingsgrond níet aanwezig is, dan geeft het vonnis daarover een beslissing.

Hoe moeten het eerste en derde lid van art. 358 Sv- in onderlinge samenhang- gelezen worden?
a. de rechter hoeft de formele vragen niet in het vonnis op te nemen, indien géén van de dicta uit art. 349 lid 1 wordt uitgesproken én wanneer er door de verdachte geen uitdrukkelijk verweer zoals bedoeld in de eerste volzin van art. 358 lid 3 jo. 349 lid 1 Sv is gevoerd (nietigheid dagvaarding, onbevoegdheid rechter, niet-ontvankelijkheid OM en schorsing vervolging);
b. wordt een van de verweren uit art. 358 lid 3 Sv aangenomen door de rechter, dan dient een beslissing te worden genomen op grond van art. 358 lid 1 en 2 Sv jo. 349 lid 1 (de formele vragen) jo. 350 Sv (de materiële vragen);
c. voorts dienen de kwalificatieverweren, verweren gebaseerd op de wettelijke strafverminderingsgronden als bedoeld in art. 358 lid 3 Sv en verweren op basis van de schulduitsluitingsgronden en rechtvaardigingsgronden, gemotiveerd te worden verworpen.

Het bewijsverweer is géén verweer in de zin van het derde lid van artikel 358 Sv.

2. Inhoud en motivering van het vonnis (art. 359 Sv)
Het tweede lid van art. 359 Sv bepaalt dat beslissingen op grond van art. 358 lid 1-3 Sv, gemotiveerd dienen te worden in het vonnis. Het derde lid van dit artikel voegt daaraan toe dat de gemotiveerde verwerping van het bewijsverweer in het vonnis wordt opgenomen: "de beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe reden gevende feiten en omstandigheden". Indien de verdachte heeft bekend, is de motivering van de bewezenverklaring uit de bewijsmiddelen niet nodig, dan volstaat immers de eenvoudige opgave van de bewijsmiddelen, tenzij de verdachte nadien anders heeft verklaard dan wel hij of diens raadsman vrijspraak heeft bepleit.

Relevant voor de behandeling van art. 359 lid 2 en 3 Sv zijn de zogenaamde "Meer en Vaart-verweren", "Dakdekkerverweren", "zuivere" bewijsverweren en kwalificatieverweren. Voorts kunnen de vragen worden gesteld, wat de reikwijdte van de responsieplicht volgens de tweede volzin van art. 359 lid 2 Sv is, wanneer er sprake is van ernstig vormverzuim en wanneer bewijs mag worden uitgesloten, ex. art. 359a Sv.

2.1. Meer en Vaart-verweer

Kijk naar de tweede volzin van art. 359 lid 2 Sv (van kracht sinds 2005): "Het vonnis geeft, indien de beslissing afwijkt van de verdachte dan wel door de officier van justitie uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, in het bijzonder de redenen op, die daartoe hebben geleid". Zoals nog zal blijken, is snel voldaan aan de eis dat een standpunt in de zin van art. 358 lid 3 jo. 359 lid 2 Sv uitdrukkelijk is onderbouwd (HR 8 april 2008, NJ 2008, 231; ECLI:NL:HR:2008:BC5969).

Een dergelijk verweer wordt van oudsher uitgelegd als, zie HR 19 februari 1972, NJ 1974, 450:
1. een beroep op een met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid (die tot vrijspraak zou leiden);
2. die niet in strijd is met de bewijsmiddelen (de bewijsmiddelen sluiten het door de verdachte geschetste scenario niet uit).
Daarbij geldt, dat het verweer door de verdachte niet slechts een uit vele scenario's is; of de door verdachte voorgedragen mogelijkheid plausibel is, dient te worden beoordeeld op basis van de bewijsmiddelen.

Dat een Meer en Vaart-verweer onder de definitie van art. 359 lid 2 Sv valt, is bevestigd in het arrest-Uitleg verweren ex. art. 359 lid 2 Sv (HR 13 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4714).

2.2. Dakdekkerverweer
Het Dakdekkerverweer is, evenals het Meer en Vaart-verweer, een bewijsverweer. Anders dan het Meer en Vaart-verweer is het Dakdekkerverweer in materieel opzicht een kwalificatieverweer, zie HR 16 februari 1982, NJ 1982, 411.

Het kwalificatieverweer komt reeds bij de behandeling van de bewijsvraag, de eerste materiële vraag uit art. 350 Sv, aan de orde. Derhalve valt het Dakdekkerverweer onder het bereik van art. 358 lid 3 Sv.

3. Relevantie art. 359 lid 2 Sv
De motivering van het vonnis naar aanleiding van een bewijsverweer, Dakdekkerverweer en Meer en Vaart-verweer is sinds de invoering van de tweede volzin van art. 359 lid 2 Sv, niet veranderd. De criteria voor de uitleg en weerlegging van de verweren ex. art. 359 lid 2 Sv zijn dezelfde gebleven als de criteria die vóór 2005 gelding hadden. De wetgever heeft de plicht tot motivering, zoals die in de rechtspraak bestaat, slechts gecodificeerd, omdat niet in alle zaken werd voldaan aan de processuele criteria. Inhoudelijk gezien is er echter geen verandering gebracht in de plicht om, behoudens de aard van het verweer van de verdachte, een gedegen motivering te geven.

Een overzicht van het beslissings- en motiveringsschema van art. 358/ 359 Sv:

Motiveringsplicht ex. art. 359 Sv en de relevante jurisprudentie