zaterdag 16 januari 2016

De volmacht: gevolgen voor de verbintenis

Volmacht: bevoegdheid, omvang en overschrijding
Als onderdeel van de vertegenwoordiging, is de volmacht neergelegd in art. 3:60. Dit artikel vindt haar uitwerking in art. 3:66 lid 1:  "een door de gevolmachtigde binnen de grenzen van zijn bevoegdheid in naam van de volmachtgever verrichte rechtshandeling treft in haar gevolgen de volmachtgever".

Duidelijk komt hier de onmiddellijke vertegenwoordiging tot uitdrukking: de rechtsgevolgen treffen de principaal, indien de gevolmachtigde handelt voor zover er sprake is van volledige bevoegdheid. Bij het ontbreken van bevoegdheid van (pseudo)vertegenwoordiger om handelingen namens de (pseudo)principaal te verrichten, of  overschrijding van de volmacht, kunnen verschillende rechtshandelingen worden benut, afhankelijk van de partijverhoudingen.

De pseudoprincipaal kan bekrachtigen (art. 3:69); de wederpartij kan bekrachtiging van de hand wijzen (art. 3:69 lid 3); de pseudovertegenwoordiger kan door de wederpartij worden aangesproken (art. 3:70). Nadere uitwerking van deze rechtshandelingen volgt.

Gerechtvaardigd vertrouwen wederpartij
De pseudoprincipaal kan worden gebonden aan de rechtshandeling, verricht door de pseudogevolmachtigde. Zoals bij iedere totstandkoming van een verbintenis of rechtshandeling, is het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij cruciaal. Zie het verband met artt. 3:35, 3:36 en 3:11 (goede trouw). Artikel 3:61 lid 2 is relevant voor zover de grenzen van de bevoegdheid zijn overschreden of indien er in het geheel geen volmacht bestond; derhalve wordt gesproken van pseudogevolmachtigde resp. pseudovolmachtgever.

"Is een rechtshandeling in naam van een ander verricht, dan kan tegen de wederpartij, indien zij op grond van een verklaring of gedraging van die ander heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend, op de onjuistheid van de veronderstelling geen beroep worden gedaan", aldus art. 3:61 lid 2.

 Art. 3:61 lid 2 bestaat uit twee voorwaarden: de wederpartij heeft aangenomen dat er toereikende volmacht was (1) en hij verkeert in die veronderstelling door verklaringen of gedragingen van de pseudoprincipaal (2). Wat kan men verstaan onder "verklaringen of gedragingen"? Vanouds werd aangenomen dat er sprake diende te zijn van "toedoen" door de pseudoprincipaal. Hierbij kan worden opgemerkt dat het opwekken van een schijn van volmacht niet aan de pseudoprincipaal behoeft te worden toegerekend; dat zulk een schijn "in het belang" van de wederpartij van de pseudoprincipaal wordt aangenomen, heeft direct betrekking op wat gebruikelijk is in het rechtsverkeer.

Dat de schijn van volmacht niet uitsluitend door toedoen aan de pseudoprincipaal wordt toegerekend, blijkt uit het arrest-ING/Bera, HR 19 februari 2010, NJ 2010, 11: ook feiten en omstandigheden kunnen  aan de pseudoprincipaal worden toegerekend. Heeft de pseudoprincipaal nagelaten om de handelingen van de vertegenwoordiger te controleren, is de pseudoprincipaal niet ingegaan op verzoeken van de wederpartij?

Een bijzondere toepassing van de risico-aansprakelijkheid voor onbevoegde vertegenwoordiging, is die voor handelingen verricht in naam van de overheid. Gerechtvaardigd vertrouwen wordt sneller aangenomen wanneer de burger onderhandelt met een functionaris die een hogere positie inneemt binnen een overheidsorgaan. De onrechtmatige daad, begaan door een pseudogevolmachtigde, kan bijvoorbeeld aan een overheidsorgaan worden toegerekend via art. 6:162 jo. 6:170.

Wanneer is er geen sprake van gerechtvaardigd vertrouwen?
Zolang de pseudoprincipaal niet heeft bekrachtigd, kan de wederpartij eenzijdig terugtreden, ex. art. 3:69 lid 3- wederom afhankelijk van de goede trouw. Natuurlijk kan de wederpartij zich ten aanzien van de rechtsgevolgen (ongewilde gebondenheid of ondervonden nadeel) niet beroepen op "naïviteit", indien door hem redelijkerwijs de nodige zorgvuldigheid te betrachten was. Om te bepalen of de wederpartij te goeder trouw was, dient te worden nagegaan of zij haar onderzoeksplicht niet heeft verzaakt.

Ten eerste heeft de wederpartij de mogelijkheid om het bestaan van de volmacht te verifiëren, ex. art. 3:71, uitgezonderd lid 2 van dit artikel. Ten tweede kan de wederpartij de openbare registers raadplegen, waaronder het Handelsregister van de Kamer van Koophandel (Handelsregisterwet). Voor de toerekening van de schijn van bekrachtiging aan de pseudoprincipaal biedt voorts art. 3:69 lid 4 de mogelijkheid om de pseudoprincipaal een termijn voor bekrachtiging te stellen.

Heeft de wederpartij kennis van het ontbreken van de (volledige) volmacht, dan is zij niet gerechtigd om terug te treden. Factoren die mee worden gewogen in het oordeel of er van gerechtvaardigd vertrouwen gesproken kan worden, zijn onder meer de (juridische) vaardigheden van de wederpartij, diens niveau van ontwikkeling, positie en de eventuele aanwezigheid van een professionele speler.
De wederpartij die wordt bijgestaan door een notaris, wordt geacht zich niet klakkeloos op de verbintenis toe te leggen. Of de wederpartij op haar beurt een vordering op grond van wanprestatie jegens de notaris kan instellen, valt buiten het bestek van dit onderwerp.