donderdag 29 juni 2023

[ Eenzaamheid en hoogbegaafdheid als rode draad] Heb ik het leven dat bij me past? [ Nee ]

'Ik weet waarom je eenzaam bent. Mensen merken dat je alles doorhebt. Ze kunnen je niet voor de gek houden'. 

In de laatste weken voor haar dood merkte mijn moeder op dat ik volgens haar een unieke persoonlijkheid had. Ze heeft in haar leven veel mensen ontmoet. Ze zei het niet omdat ze mijn moeder was, maar omdat ze een helder analytisch vermogen had. 

Ik kon me niet voorstellen dat je eenzaam kunt zijn door intelligent te worden gevonden door anderen. Toch is het wel de rode draad in mijn leven. De stigma's zijn er en die zijn hardnekkig. Bij mij komt eenzaamheid niet alleen door de aannames die mensen vanaf beginsel hebben over intelligentie, maar ook door langdurige ervaring met afgunst van leeftijdsgenoten. Het heeft ertoe geleid dat ik nooit echt kansen heb gehad, dat ik met sociale uitsluiting te maken kreeg en dat ik niet het leven heb dat bij me past.

Hoge intelligentie betekent voor mij niet dat ik een moeilijk persoon ben, niet dat ik verlegen ben, niet dat ik introspectieve focus heb, niet dat ik van moeilijkdoenerij houd (sterker nog, ik heb een hekel aan alles tot op het bot analyseren), niet dat ik perfectionistisch en ook niet dat ik hyperkritisch ben. Ik ben niet meegaand, ik ben absoluut geen people-pleaser. Dat maakt me nog geen bitch!

Mensen proberen bij het onderwerp eenzaamheid, zeker in combinatie met hoogbegaafdheid of hoge intelligentie, altijd iets te vinden om een weerlegging tegen te werpen: er moet "iets" aan die hoogbegaafde persoon zijn dat hem of haar eenzaam maakt. Ik ben juist helemaal niet complex en moeilijk, ik ben alleen duidelijk en doe niet aan nepperij. Ik ben meer uitgesproken dan de meesten, maar dat betekent niet dat ik tactloos ben. Het heeft er alleen mee te maken dat ik een zeer zelfstandige denker ben en mijn mening goed weet te verwoorden.

Ik ben heel sterk van het fysiek bezig zijn, ik kan nooit stilzitten en dans en muziek en artistiek/expressief zijn staat voor mij voorop
Ik maak een sprong naar hoe zo'n leven eruit zou moeten zien. Wat bij mijn persoonlijkheid en vaardigheden past, is een leven vol artistieke uitspattingen en artistiek uitdagende/inspirerende vrienden, beweging, fysiek werk, veel lichamelijke activiteit, dans, expressie en muziek. Ik ben altijd expressief en actief geweest. Ik kan met van alles tegelijk bezig zijn. Het allesoverstijgende dat ik heb, is de drang om te experimenteren.

In mijn stadse omgeving zijn er nooit culturele mogelijkheden geweest. Het was geen stimulerende omgeving om op te groeien. Er was en is 0,0 gemeenschapszin en een broedplaats voor kunst, muziek, dans en ambachtelijk werk is er nooit geweest, afgezien van de faux-artistieke banen die opkomen en net zo snel weer verdwijnen. Ook in het academische leven worden fysieke activiteit, artistieke expressie en beroepen waarin doen centraal staat, niet erg gewaardeerd.

Snelheid van handelen en denken en veel lichamelijke energie hebben
Intelligent zijn wordt nog steeds niet geassocieerd met fysieke energie en de drang om altijd met iets bezig te zijn dat voor de meeste mensen fysiek uitputtend lijkt. Van een baan aan een kantoorbureau of urenlange vergaderingen zou ik geestelijk kapotgaan, omdat ik snel denk en handel.

Hoogbegaafdheid? Of intelligentie?
De meeste hoogbegaafden of (hyper)intelligenten zijn niet getest en/of kiezen er niet voor om zichzelf aan te duiden met de term "hoogbegaafd" of "intelligent". De termen worden als beladen beschouwd; uiteindelijk komt dat door een opgedrongen gelijkheidsgedachte. Al vanaf jonge leeftijd krijgen heel intelligente kinderen te horen dat ze zich maar moeten aanpassen aan de meerderheid en als er problemen rijzen door die aanpassingsdrang, moeten ze "maar gewoon gaan doen". Educatie van kinderen op hun eigen niveau wordt nog altijd geassocieerd met neerkijken op het gemiddelde niveau. Die negatieve connotatie komt in de kern door de drang om te vergelijken. Dat is jammer, want het doet net zo weinig beroep op iemands capaciteiten als iemand op een te hoog prestatieniveau plaatsen.

De focus op begaafdheid is ook beperkt: het gaat niet zozeer om de opbouw van feitenkennis of geheugen (al is het vermogen tot memoriseren een onderdeel van intelligentie en begaafdheid), maar ook om het begrijpen van concepten, het leggen van verbanden, sociaal invoelingsvermogen, het vermogen om vooruit te zien en problemen vanuit verschillende dimensies te beschouwen.

Het is een grote misvatting dat hoogintelligente mensen op sociaal-emotioneel niveau achterblijven: het niet frequent in contact komen met mensen die op gelijkwaardig niveau functioneren, is iets anders dan sociale capaciteiten ontberen. 
De omgeving is echt belangrijk. Wat betreft impulsen is niet te onderschatten dat het intelligente brein behoefte heeft aan voldoende stimulans. Een netwerk van "vrienden" die niet op een gelijkwaardig niveau van energie of sociaal-emotionele vaardigheden zitten, gaat geen eenzaamheid tegen.

Bewustzijn en het begrip van concepten als de dood
Ik begon met 5 maanden mijn eerste woorden te spreken. Met 10 maanden voegde ik daar meerdere (moeilijke) woorden aan toe. Als baby was ik al erg op de buitenwereld gericht. Het duurde niet lang voordat ik me als grappenmaker en entertainer gedroeg. Ik wilde altijd dansen en muziek op hebben. Op foto's uit mijn vroegste jeugd ben ik altijd aan het lachen of grappen aan het uithalen. Ik was helemaal vergeten dat ik een vrolijk kind was. Op mijn derde kon ik lezen, schrijven, Engelse woorden herkennen en had ik getalbegrip. Hoewel dat aanwijzingen zijn voor de cognitieve ontwikkeling, had ik iets heel typisch.

Ik had ongeveer na mijn 2e het gevoel dat ik al eerder een bewustzijn had meegemaakt. Het voelde alsof de wereld niet helemaal nieuw voor me was. Dat kon ik niet verklaren. Concepten zoals de dood, het bestaan en ophouden van bewustzijn, waren onderwerpen die mij op die leeftijd bezighielden. Ik vond het soms een nare gedachte dat ik dit alles op een dag kwijt zou raken en kon me niet voorstellen dat andere kinderen dat besef niet hadden. Ik kon me niet aan de indruk onttrekken dat mensen opgingen in de waan het leven van de dag en ik vond  het raar dat iedereen dat als vanzelfsprekend beschouwde.

Ik was als kind een mensenlezer en kon intenties, maar ook verborgen gedachten van anderen aanvoelen
Ik was direct een echte "mensenlezer" en kon intenties van anderen aanvoelen. Ik heb mijn ouders een keer gewaarschuwd toen we met een terror-buurvrouw te maken kregen. Ze kwam op iedereen charmant over en was zeer belezen, maar ik kreeg een naar gevoel van haar. Dat gevoel bleek terecht te zijn toen ze werd opgepakt voor geweldpleging. Op mijn zesde vertelde ik mijn ouders dat ik voelde een oud-buurman zware problemen had. Hij deed net of hij het allemaal perfect ging, in zijn functie als teamleider. Hij hield zijn alcoholisme zo goed verborgen dat pas jaren later bekend werd dat hij zichzelf tot aan een hartinfarct had doodgezopen.

Ik wist wat mensen dachten of verborgen hielden en dat vond ik moeilijk, omdat ik daar één van de weinigen in was. Het is niet zo dat ik wantrouwend was: ik had geen ervaring nodig met mensen, ik voelde intuïtief aan of er iets mis was. De meeste mensen vinden zichzelf deugen als ze iedereen op het eerste gezicht maar vertrouwen en vertellen vol trots dat iedereen een kans verdient. Ik leef heel sterk samen met mijn gevoel.

Het was niet zo dat ik zogezegd in mijn hoofd zat of zorgelijk was. Ik was me alleen heel sterk bewust van mijn eigen bewustzijn. Dat hoorde bij me: zo snel als ik kon praten, was ik in staat om mijn eigen mening onder woorden te brengen. Ik ging op mijn derde op feesten van vrienden van mijn ouders voor de gein met de microfoon bij gasten langs om ze te interviewen over wat ze van het feest vonden. Ik vond het hilarisch. Sommige volwassenen ergerden zich mateloos aan me, met alles. Die vonden me een wijsneus en een bemoeial. Ik wist heel goed wie ik was, wat mijn grenzen en voorkeuren waren en wat ik kon.

Vanaf mijn 4e had ik duidelijke momenten van heldervoelendheid. Mijn kleuterjuf vond het maar eng. Ze begreep mij totaal niet. Ze had toch al geen affiniteit met kinderen. Vanaf dag één botste het met haar. Omdat ik al kon lezen en schrijven en een eigen gevoel voor creativiteit had, verveelde ik me op school. De dagen waren lang, omdat ik niet van de poppenhoek, het zandbakje, de schoonmaakspullen voor meisjes en de kassa hield. Als ik een vraag aan haar stelde, kreeg ik een snauw.

Ik heb de klas een keer gewaarschuwd omdat ik bang was dat een meisje dat de hele dag nietsontziend op een houten autootje door de klas reed, over iemands handen zou rijden. Achteraf gezien was ze zwaar zwakzinnig. Op een ochtend schoot het meisje uit met haar auto. Ik dook onder een tafel, waar ze mijn vinger (zoals ik had voorspeld) aan gort reed. Terwijl het vel van mijn vinger lag, vroeg de juf waarom ik onder de tafel zat. Ik was geen jankebalk, dus zonder dat ik zat te jammeren werd de boel goed afgedekt en afgeplakt. Mijn ouders kregen een klacht van de juf: ze vond het lastig dat ik nu niet in de zandbak buiten mócht spelen (ik wilde niet eens in de zandbak, dat vond ik veel te kinderachtig)!

Ik kreeg echt een hekel aan mijn juf toen ze een autistische jongen in zijn ondergoed op een stoel vastbond en een pleister over zijn mond plakte. Het was een lieve jongen die alleen maar stil was, maar daar kon ze kennelijk al niet mee omgaan. Mijn ouders zijn naar de directeur gestapt om dit te melden, die reageerde laconiek met 'Tja, pedagogische vaardigheden heeft ze niet, mijn smaak is 't ook niet'. Haar gedrag gaf mij de indruk dat ze niet te vertrouwen was: bij alles wat zij als "raar" kon zien, zou je zomaar halfnaakt kunnen worden vastgebonden, zonder verdere uitleg.

In groep 3 werden de eerste lessen in lezen en schrijven gegeven. Ik verveelde me omdat het tempo te laag lag en de stof te makkelijk was. Om de tijd door te komen, maakte ik woordgrappen of zat ik met mijn tafelgenoten te praten. Ik kreeg voortdurend op mijn donder. Dan werd ik eruit gestuurd of moest ik achter mijn stoel gaan staan. 'Ga zelf maar achter je stoel staan', riep ik naar de juf. Ik werd er toen al recalcitrant van en associeerde school met straf, verveling en algehele negativiteit. Het verschilde heel sterk per klassendocent, of ik het zag zitten om naar school te moeten.

Helaas vielen groep 6, 7 en 8 onder dezelfde klassendocente. Ze begreep mijn vragen niet, omdat ze alleen maar kon voorlezen wat er in het instructieboek stond. Rekenen, Nederlands en Engels beheerste ze niet goed. De Montessori-methode werd misbruikt om vragen te verwerpen onder het mom van "Zelfstandig werken! Als je uitleg nodig hebt, vraag je het aan een oudere medeleerling!"
Ik heb daarop het instructieboek van de docente uit de kast gepakt en daaruit gelezen. Ik verbaasde me erover dat zelfs de "verhaaltjes" die soms door de docente werden verteld, letterlijk in het boek stonden uitgewerkt. Er was niets dat ze zelf kon bedenken. Dat was op zich niet zo erg, ware het niet dat ik alweer op mijn donder kreeg als ik te moeilijke vragen stelde. Toch ging ik toen nog niet maskeren. 

Afgunst
Met directe afgunst van leeftijdsgenoten kreeg ik pas op het voortgezet onderwijs te maken. In eerste instantie ging het voortdurend over mijn voorkomen. Vanaf de kennismaking werd gedacht dat ik voor een modellenbureau werkte en dat ik danseres, gymnast of ballerina was. Ik weet niet waar ze dat op baseerden, maar het was mijn fysieke verschijning die de aandacht trok. Ik ben in het bijzijn van mijn zogenaamde "vriendinnen" een paar keer belaagd door mannen en ik kreeg het verwijt ze daardoor een blok aan het been te zijn. Ik hoorde dat er altijd over me gekletst werd en dat de onnozele roddel was verspreid dat ik plastische chirurgie zou hebben ondergaan. Jongens uit de examenklas probeerden met me aan te pappen.

De "mooiste jongen" van de scholengemeenschap stond iedere middag naar me te kijken. Zijn vriendin bestookte me met allerlei onzinverzoeken om me in de gaten te kunnen houden. Ik werd door mijn leeftijdsgenoten voor uitdaagster, slet, verleider en arrogant versleten. De band met de meeste vrouwelijke leeftijdsgenoten is vanaf die tijd altijd slecht geweest. Ik had één vriendin die intelligent was (ik weet dat ze net als ik jurist is geworden!), maar met haar had ik een haat-liefdeverhouding. Vanuit het niets heeft ze mijn ketting van mijn nek gerukt, omdat ze het niet uit kon staan dat ik "goud" droeg (het was nep...). Ze vond mij ook al een snob, maar dat zei ze op een amicale manier.

In het bijzijn van mijn volledige klas werd door een docente opgemerkt dat ik de sterleerling van de school was. Ik heb geen last van bescheidenheid, maar het was een vergelijking die ik sneu vond: ik hoefde geen moeite te doen om alles te halen. Ik had overal achten en negens voor, het was geen verdienste. Het was wel weer een aanzet tot verslechtering van de band met mijn leeftijdsgenoten. Bij alles kreeg ik te horen "Ja, jij weet het toch wel", "Jij hoeft niets te doen", "Er is toch niets waar jij moeite mee hebt". Wederom werd ik vermeden. Het is niet omdat ik arrogant en onbenaderbaar ben, ik ben ook geen moeilijk iemand! Stigma's zijn alleen zo hardnekkig dat ik er niets tegen kon doen om het beeld te bestrijden.

Introductiedagen
Op de introductiedag van mijn volgende opleiding had ik een simpel strak t-shirt aan met een nette zwarte broek. Een pantalon, dus geen legging en geen soepbroek. Het werd die dag 25 graden. Bij indeling in groepen vroegen een paar vrouwelijke medestudentes "of ik het niet koud had". We gingen met onze groep op pad naar het centrum. Daar waren mijn groepsgenoten getuige van een raar tafereel. We werden op de voet gevolgd door een groep onbekenden. De seksueel getinte opmerkingen die onze kant op werden geslingerd, waren tegen mij gericht. Eén medestudente nam het voor me op. Ze vond het belachelijk en beledigend wat ik over me heen kreeg. De rest van de groep richtte zich tegen mij: ik had maar iets anders aan moeten doen. Ik zou het nog vaak te horen krijgen. Het liefst hadden ze me in een skipak gestopt.

Bij een tweede studie werd ik onbedoeld door een compliment buiten de groep geplaatst. De docente merkte op dat ik eruitzag als een echt Russisch meisje en dat ik dat als een compliment moest beschouwen, omdat Russische meiden mooi werden gevonden. Ik hoorde al om me heen "Huh, tsss..." en "Nou zeg, dat kun je toch niet maken?!"

Op de universiteit ben ik impliciet gaan maskeren door me als stil voor te doen terwijl ik het tegenovergestelde ben. Ik kreeg iedere keer conflicten als ik mijn van de meerderheid afwijkende visie gaf, omdat "agree to disagree" niet werd gerespecteerd

Ik heb evenwel nooit de behoefte gevoeld om erbij te horen. Ik ben geen pleaser, geen meeloper, ik wil er niet uitzien zoals de meesten, modetrends zijn voor mij onbelangrijk omdat ik een geheel eigen (klassieke) smaak heb. In alles. Meedoen en bij een clique horen is voor mij onbelangrijk. Ik wil alleen maar leuk contact/vriendschappen, liefst met mensen die motiverend zijn. Het kan mij niet druk of chaotisch genoeg zijn, maar ik voel me leeggezogen als iemand alleen maar alles in negatieve zin uitlegt. Helaas is dat in de meeste gevallen zo; mensen hebben de neiging om alles op zichzelf te betrekken/zich constant te vergelijken. 

Op de universiteit wordt het onderwijs gegeven volgens de "Probleemgestuurd Leren"-methode (PGL). Dat houdt in dat een vraagstelling bij iedere werkgroep centraal staat en dat deelvragen rond dit thema moeten worden beantwoord. De achterliggende gedachte is dat studenten zich actief in de achtergrond verdiepen. In de praktijk is het vragen en antwoorden van Studeersnel afdrukken en in de klas voorlezen, omdat het onderwijs al jaren letterlijk langs dezelfde lijnen verloopt. 

Ik hoefde ook op de universiteit niet te leren. In het beeld, dat redelijk intelligente mensen die op het Vwo niet veel moeite hebben gedaan, vastlopen omdat ze "moeten leren leren", herken ik me niet. In de trein las ik de voorgeschreven boeken. Ik kwam nooit in de bibliotheek en ik maakte geen huiswerk, omdat ik alles zo kon memoreren. Af en toe schreef ik mee op kladblaadjes, daarom werd ik gekscherend "die met die blaadjes" genoemd. In mijn eerste werkgroep van de bachelor werd me gevraagd of ik een fotografisch geheugen had. Eén medestudent sprak uit dat hij dacht dat ik het achterste puntje van mijn tong bewust niet liet zien. 

Hoe hij dat doorhad, weet ik niet. Ik ben impliciet gaan maskeren. In discussies benaderde ik een probleemstelling soms vanuit meerdere perspectieven. Gespreksleiders en werkgroepdocenten waren juist sterk gericht op het bereiken van eensgezindheid over een onderwerp. "Zijn we het er allemaal mee eens?", is de meest gestelde vraag in de werkgroepen op de universiteit. Ik was het bijna nooit met de rest van de groep eens en zei dat we best van mening mochten verschillen.

Toch was er in iedere werkgroep wel een medestudent die uit was op de confrontatie. Op de universiteit waren het de mannelijke medestudenten die het op de confrontatie aan lieten komen. Het dieptepunt was toen we echt ruzie kregen op het moment dat ik zei dat het Openbaar Ministerie niet namens het slachtoffer, maar namens de samenleving optreedt als openbaar aanklager. Mijn medestudent heeft vervolgens anderhalf uur ongeremd zitten zieken dat hij gelijk had als hij vond dat het OM in opdracht van een slachtoffer pleit. Ik zei "Nou, dan vind je dat toch lekker, jij je zin". Hij had zichzelf voor zak gezet en gaf mij daar de schuld van. Ik werd er door de werkgroepdocent op beoordeeld dat ik de dwarsligger was, omdat ik het nooit eens was met de meerderheid. 

Eén keer zat de gespreksleider bij handelsrecht constant op het verkeerde spoor door allerlei irrelevante vragen over waardepapieren te stellen. Ik zei er niets over omdat ik vond dat hij het zelf moest weten, maar toen ik een vraag kreeg zei eerlijk dat het anders in elkaar zat. "Hee, maar ik ben de gespreksleider!", was de beledigde reactie van de voorzitter. "Als je het zo goed weet, ga het zelf dan maar uitleggen".
"Is goed", zei ik. Ik pakte een stift en heb die zitting lesgegeven. Er werd eerst zachtjes gemompeld dat ik het lef had om naar voren te stappen. Vervolgens ontstond er interactie. Ik vond het leuk, dit was precies wat bij me paste: niet achterover leunen en wachten tot de vraag wordt toegeworpen, maar zelf uitleg geven. Het oordeel van de werkgroepdocent? "Ik kan jou niet peilen".

Ik zei uiteindelijk weinig en mengde me niet meer in discussies. Alleen als om mijn mening werd gevraagd, ventileerde ik die duidelijk. Door de expressie op mijn gezicht werd ik er toch altijd uitgepikt om mijn mening te geven, hoe stil en neutraal ik me ook probeerde op te stellen. Ik had alleen geen zin meer om mijn tijd te verdoen aan conflicten.

Een paar jaar geleden had ik in het ov een opvallende ontmoeting. Iemand vroeg mij vanuit het niets of ik het naar mijn zin had, daar waar ik me bevond in het leven. Ik vertelde haar over mijn ervaring met de universiteit. Ze zei "Het academische leven past niet bij je. Ik kan zo zien dat de mensen die je daar hebt ontmoet, niet bij jouw persoonlijkheid passen. Weet je dat je een heel open persoonlijkheid hebt?"

Ik weet nu waarom het zo vaak botste. Als ik mijn medestudenten en docenten buiten de werkgroepen tegenkwam, dan was het "Hee hallo, hoe is het ermee?!" en dan blablabla. Buiten de setting van de discussies waren er geen conflicten. In de setting van de discussie namen anderen aan dat ik vooruitliep op de zaken, dat ik de mening van anderen oninteressant vond en dat ik zo kon invullen wat een ander zou gaan zeggen. Dat laatste is deels waar, maar ik heb niet het oordeel gehad dat het oninteressant is wat anderen aandroegen. Die negatieve aannames hebben anderen vaak. Helaas durven mensen aannames opvallend weinig ter discussie te stellen.