Ik herinner me een dorp dat zo vaak is getroffen door besluiten die door de Rijksoverheid zijn doorgedrukt. Het dorp was gevormd door middenstanders en agrarische ondernemers, met
hun kenmerkende stolpboerderijen en kleine villa's. Al eeuwen hadden zij
hun landerijen in bezit. De expansiedrift van de stad heeft het dorp in het nauw gebracht. Nog geen tienduizend inwoners werden voor gasboringen, asielzoekerscentra, grote instellingen, industriële ondernemingen van miljardenbedrijven, de opslag van afval uit de warmtewinning en megaprojecten van de spoorwegen geplaatst. Eenvoudigweg omdat een landelijk gebied de ruimte biedt om alles van de stad op af te wentelen.
Decennia geleden werd de weg daartoe vrijgebaand in een onbeduidend lijkend krantenbericht: "Rijkswaterstaat betrekt dit dorp in de overweging om het project uit te kunnen breiden". Op dit ogenschijnlijk nietszeggende stukje volgden planologische voorstellen en werd de gemeente door de Rijksoverheid een megasubsidie in het vooruitzicht gesteld om actief gevolg te geven aan de plannen, terwijl het zogenaamd nog om de oriëntatiefase ging.
Die "oriëntatiefase" hield natuurlijk in dat de plannen in werking waren gesteld en niets de uitvoering nog werkelijk in de weg gelegd kon worden. Om de snelle uitvoering zeker te stellen, werd de gemeente gechanteerd met de intrekking van de beloofde subsidie door het Rijk.
Er werden inspraakavonden georganiseerd, waar de bewoners voor voldongen feiten werden geplaatst. De gemeente presenteerde de plannen voor het slopen van complete wijken met het excuus dat "er nu eenmaal noodzaak is aan herbestemming van het landschap vanwege uitbreiding door de industrie, spoorwegen en andere voorzieningen". In de buurt die als eerste aan de beurt zou zijn voor het wegvagen van de landerijen van de bewoners, werd een "informatiecentrum" geopend.
Van inspraak door burgers was geen sprake, wel kregen de eerste te duperen bewoners een brief met een voorstel tot minnelijke onteigening. In de bezwaar- en beroepsprocedure strekte het rechterlijk oordeel slechts tot het beoordelen van de formaliteiten: voor formele misslagen krijgt de burger een kleine vergoeding, inhoudelijk heeft de burger geen rechten.
Burgers die wel voor hun onroerende eigendommen opkwamen, werden gereduceerd tot "die ene dwarsligger", het publieke sentiment werd gevoed dat de plannen toch écht door moesten gaan in het belang van de maatschappij en dat de laatste tegensputteraars de projecten alleen maar langer lieten voortsukkelen. "Tegensputteraars", die waren maar eigenwijs en vervelend, want de plannen konden "toch niet meer worden tegengehouden".
Uiteindelijk is het onteigende gebied een braakliggend terrein, want de projecten waren (zoals meestal het geval is bij megalomane projecten van het Rijk en de gemeenten) gedoemd om te mislukken.
Een groot advocatenkantoor dat de belangen van gemeenten behartigt, kreeg de opdracht om de onteigeningsprocedure in hun "case study" te omschrijven als een "voorbeeld van geslaagd overleg tussen burger en overheid, waarbij de mogelijkheid tot inspraak een succesfactor bleek". De gedupeerden werden uiteraard niet gehoord.