4.3
Verdringing voorkomen bij ‘additionele werkzaamheden gericht op
arbeidsinschakeling’
Het is niet vanzelfsprekend dat de zogenaamde ‘onbeloonde additionele werkzaamheden, gericht op arbeidsinschakeling’ als bedoeld in art. 10a lid 2 Participatiewet, niet tot verdringing van reguliere betaalde arbeid leiden. Aan de gemeente gelieerde besloten vennootschappen kunnen overeenkomsten sluiten met ondernemingen, waarbij uitkeringsgerechtigden onder het mom van ‘re-integratie’ of het ‘verrichten van werkzaamheden gericht op het opdoen van arbeidsritme’ binnen ondernemingen te werk worden gesteld.
Het is niet vanzelfsprekend dat de zogenaamde ‘onbeloonde additionele werkzaamheden, gericht op arbeidsinschakeling’ als bedoeld in art. 10a lid 2 Participatiewet, niet tot verdringing van reguliere betaalde arbeid leiden. Aan de gemeente gelieerde besloten vennootschappen kunnen overeenkomsten sluiten met ondernemingen, waarbij uitkeringsgerechtigden onder het mom van ‘re-integratie’ of het ‘verrichten van werkzaamheden gericht op het opdoen van arbeidsritme’ binnen ondernemingen te werk worden gesteld.
Van verdringing is
sprake, wanneer de werkzaamheden niet daadwerkelijk additioneel zijn, terwijl
de productiviteit van de gratis arbeidskracht (de uitkeringsgerechtigde) niet
wezenlijk verschilt van de productiviteit van de betaalde arbeidskracht en
cumulatief opgelegde re-integratietrajecten/activiteiten voor het opdoen van
arbeidsritme de toegang tot betaalde arbeid binnen dezelfde onderneming
verhinderen.[1]
Subtiele
aanwijzingen kunnen op verdringing duiden. Zo kan de onderneming alle externe
sollicitaties afstoten, terwijl de vacatures voor betaalde arbeid binnen de
betreffende onderneming via openbare bronnen nog te traceren zijn, omdat deze
recentelijk werden uitgegeven. De onderneming kan zelfs alle externe
communicatie afweren om contact met sollicitanten te vermijden.
Uitkeringsgerechtigden die binnen de onderneming onbetaald werk verrichten,
kunnen voor afloop van de termijn voor tewerkstelling, met een onderbreking of
verlenging van het traject worden geconfronteerd.
In de
Participatiewet dient een zelfstandige bepaling voor de preventie van
verdringing van reguliere arbeid te worden opgenomen. De strekking van art. 10a
lid 2 Participatiewet, inhoudende dat additionele werkzaamheden niet mogen
leiden tot verdringing van reguliere arbeid, vormen geen afdoende waarborg dat
de tewerkstelling van uitkeringsgerechtigden thans niet wordt aangegrepen om
vacatures voor reguliere arbeid te vullen met onbetaalde arbeid. Gemeenten
menen te kunnen volstaan met het woordelijk overnemen van art. 10a lid 2
Participatiewet, zonder concrete beleidsregels op te stellen voor de preventie
van verdringing van reguliere arbeid.[2]
Divosa heeft
vingerwijzingen ontwikkeld voor de preventie van verdringing. Gemeenten,
werkgevers en uitkeringsgerechtigden zouden gezamenlijk meldpunten en
interventieteams in kunnen stellen om signalen van verdringing van reguliere
arbeid te onderzoeken. Het is zeer de vraag of dergelijke instrumenten
effectief zijn, als de aan de gemeente gelieerde vennootschappen en de
ondernemingen waar uitkeringsgerechtigden aan het werk worden gezet
het wenselijk achten om verdringing in stand te houden. Hetzelfde geldt voor
niet-afdwingbare protocollen die door belangenbehartigers en enkele gemeenten
zijn opgesteld.
Niettemin stel ik voor om in verband met art. 10a lid 2
Participatiewet een wettelijke bepaling op te nemen om gemeenten te dwingen tot
het voeren van geüniformeerd beleid in de preventie van verdringing. Verplicht
gemeenten tot het instellen van meldpunten en interventieteams voor het
inspecteren van mogelijke verdringing. Stel een landelijke toezichthouder in,
die zal worden belast met de afgifte van keurmerken voor ondernemingen die aantoonbaar
aan een quotum voor het faciliteren van boventallige arbeid voldoen.
Ik breng in
herinnering dat de Wet verdringingstoets sinds 2015 op de plank ligt in
afwachting van de plenaire behandeling door de Kamer.[3] Op 3 december 2019 is
aangekondigd dat de Eerste Kamer de behandeling van het wetsvoorstel in de loop
van 2020 zal hervatten. Ik adviseer de wetgever om voortvarendheid te tonen in
het aannemen of verwerpen van het wetsvoorstel.
[1] Vgl.
Divosa, Handreiking Verdringing voorkomen bij het bevorderen van
arbeidsparticipatie, 27 november 2018, p. 4-5.
[2] Divosa,
Handreiking verdringing voorkomen bij het bevorderen van arbeidsparticipatie, p.
13.
[3] Kamerdossier
34 325.