vrijdag 24 januari 2020

Wijziging Participatiewet: sancties: willekeur bij de toetsing van dringende redenen en bij toepassing van de inkeerregeling


6. Sancties: willekeur bij de toetsing van dringende redenen en de toepassing van de inkeerregeling
Als de uitkeringsgerechtigde naar het oordeel van de klantmanager of het uitvoerende orgaan niet aan de participatieverplichtingen voldoet, dan kan de uitkering worden verlaagd (art. 18 lid 2 Participatiewet) of ingetrokken (‘100%-verlaging’, art. 18 lid 5 in verband met lid 4 Participatiewet). Het punitieve karakter werkt contraproductief. Door te dreigen met  financiële sancties wordt een grotere uitstroom uit de uitkering beoogd, maar het tegengestelde effect wordt hiermee bereikt.[1]
  
De Inspectie heeft geconstateerd dat gemeenten in hun verordeningen niet of nauwelijks criteria hebben aangelegd ter beoordeling van het ontbreken van verwijtbaarheid (art. 18 lid 9 Participatiewet) of de aanwezigheid van dringende redenen om af te zien van de intrekking van de uitkering (art. 18 lid 10 Participatiewet). Bij gebreke van regelgeving ligt het initiatief voor het maken van een afweging bij de klantmanager.[2] Om deze willekeur aan banden te leggen, moet in de Participatiewet worden bepaald dat gemeenten beleid dienen te ontwikkelen ten aanzien van de toetsing van de verwijtbaarheid en de aanwezigheid van dringende redenen. 

Zoals ik eerder heb opgemerkt, kan langdurige ziekte de uitkeringsgerechtigde belemmeren in het functioneren, waardoor de uitkeringsgerechtigde niet in staat is om te voldoen aan alle opgelegde verplichtingen. Dit is een reden om aan te nemen dat de uitkeringsgerechtigde geen verwijt treft. Gemeenten gaan, bij gebreke van geüniformeerd beleid ten aanzien van de plicht om de aanwezigheid van verwijtbaarheid te onderzoeken, zeer uiteenlopend om met de toepassing van hoor en wederhoor.[3] Ook de inkeerregeling (art. 18 lid 11 Participatiewet) is thans aan willekeur onderworpen. Aanscherping van de inkeerregeling is vereist, door de termijn en voorwaarden voor het indienen van een herzieningsverzoek te uniformeren.

Verhuisplicht: een dode letter die geschrapt kan worden
De verhuisplicht van 18 lid 4 onder e Participatiewet is niet werkbaar. Een verhuisplicht kan worden opgelegd als de uitkeringsgerechtigde een arbeidsovereenkomst voor de duur van minimaal één jaar kan krijgen en de netto beloning minimaal de voor hem geldende netto bijstandsnorm bedraagt. Het niet naleven van de verhuisplicht zou met intrekking van de uitkering moeten worden gesanctioneerd. Terecht wijzen gemeenten de verhuisplicht af als een theoretische bepaling die bij tenuitvoerlegging tot een onacceptabele aantasting van het netwerk van de uitkeringsgerechtigde zou leiden. De verhuisplicht stuit vooral op grote financiële bezwaren. Aangezien een beloning gelijk aan de bijstandsnorm voldoende wordt geacht om een verhuisplicht op te leggen, is het inkomen van de betrokkene ontoereikend om te kunnen verhuizen. Om een betrokkene financieel in staat te stellen om te kunnen verhuizen, moet bijzondere bijstand worden toegekend onder toepassing van art. 35 Participatiewet. Ik geef in overweging om de verhuisplicht te schrappen, omdat deze verplichting als een dode letter wordt beschouwd.


[1] Sociaal en Cultureel Planbureau, Samenvatting Eindevaluatie van de Participatiewet, 19 november 2019, p. 18.
[2] Inspectie SZW, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Handhaving arbeidsverplichtingen, juni 2017, p. 8.
[3] Inspectie SZW, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Handhaving arbeidsverplichtingen, juni 2017, p. 25.