1. Bewaring (art. 63 Sv)
De R-C kan, op vordering van de OvJ, bevel tot bewaring verlenen, art. 63 lid 1 Sv. De R-C geeft het bevel niet ambtshalve af; de vordering van de OvJ is een vereiste. Bevindt de verdachte zich voorafgaand aan de bewaring niet in verzekering, dan kan een bevel tot medebrenging worden gelast, zie art. 63 lid 3 en art.77 Sv. Hoewel de fasen van inverzekeringstelling en bewaring ieder zelfstandig zijn, kan de inverzekeringstelling eerder worden beëindigd, art. 57 lid 5 Sv. Veelal zal de aflooptermijn van de inverzekeringstelling geheel worden benut.
De verdachte dient door de R-C te worden gehoord, art. 63 lid 3 Sv, tenzij het voorafgaand verhoor niet kan worden afgewacht of lid 2 van dit artikel van toepassing is.
De termijn van de bewaring is, art. 64 lid 1 Sv, ten hoogste veertien dagen, te rekenen vanaf de tul. Is de grond voor de voorlopige hechtenis komen te ontvallen, art. 64 lid 2 Sv, dan wordt de invrijheidstelling gelast. De OvJ kan hoger beroep instellen tegen de beschikking tot invrijheidstelling, art. 64 lid 3 Sv. Aan de verdachte komt niet het recht toe om beroep in te stellen tegen het bevel tot bewaring; hij heeft wel het recht te worden gehoord, teneinde om om opheffing van de voorlopige hechtenis te verzoeken, art. 69 lid 2 Sv.
In art. 78 Sv worden de formele vereisten die aan de bevelen tot voorlopige hechtenis zijn gesteld, opgesomd. Belangrijk is het tweede lid: de omschrijving van het strafbare feit ten aanzien waarvan de verdenking is gerezen, de feiten en omstandigheden waarop de ernstige bezwaren tegen de verdachte zijn gegrond, alsmede de feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden ex. art. 67a Sv zijn vervuld, dienen zo nauwkeurig mogelijk te zijn. Het bevel met motivering ex. art. 67 en 67a Sv dient immers als grondslag voor de bewaring en eventuele gevangenhouding/ gevangenneming.
1.1. onregelmatigheden in een eerdere fase van het voorarrest
Is het bevel tot de inverzekeringstelling op onjuiste gronden verleend, dan raakt dit de rechtsgeldigheid van de voorlopige hechtenis niet. Het kan zo zijn dat voortzetting van het "voorarrest" na een onrechtmatige inverzekeringstelling, de R-C ertoe beweegt om geen bevel tot bewaring te verlenen, maar onregelmatigheden in de eerdere fase van het voorarrest kunnen geen zelfstandige grond vormen voor het weigeren van de vordering tot bewaring. Toepassing van art. 59a Sv betekent in de praktijk vaak slechts een verkorting van een eerdere fase van het voorarrest, waaronder de inverzekeringstelling. De verdachte wordt niet op vrije voeten gesteld, want de termijn van de bewaring volgt direct op de wegens onregelmatigheden verkorte inverzekeringstelling. Is de bepaling in art. 59a Sv daarmee tot een illusie verworden?
2. Gevangenhouding/ gevangenneming (art. 65 Sv)
De rechtbank kan, op vordering van de OvJ, de gevangenhouding bevelen van de verdachte die zich reeds in bewaring bevindt. De verdachte dient voorafgaand aan het bevel te worden gehoord. Bevindt de verdachte zich niet in bewaring, dan kan de rechtbank of voorzitter medebrenging van de verdachte bevelen.
2.1. wijziging van de grondslag gedurende de voorlopige hechtenis
Opvallend is dat de grondslag voor de voorlopige hechtenis mag worden gewijzigd, art. 67b Sv. Het beginsel van ne bis in idem ex. art. 68 Sr, staat niet in de weg aan een wijziging van de feiten. Een en ander kan begrepen worden in het licht van "het belang van het onderzoek". Gedurende de voorlopige hechtenis wordt het opsporingsonderzoek voortgezet. De resultaten van het opsporingsonderzoek kunnen nopen tot een wijziging van de grondslag. Ten behoeve van het strafproces dient het OM immers tot een adequate tenlastelegging te komen. Hoe de grondslag voor de voorlopige hechtenis kan worden gewijzigd, blijkt uit art. 67b lid 1 Sv:
"Indien tijdens de tul van de voorlopige hechtenis, de OvJ overgaat tot vervolging of verdere vervolging ter zake van nog een ander feit dan hetwelk in het bevel tot voorlopige hechtenis is omschreven, ofwel uitsluitend voor een met het in dat bevel omschreven feit samenhangend feit en voor dit andere feit voorlopige hechtenis kan worden bevolen, kan hij bij de vordering tot gevangenhouding of de verlenging daarvan, vorderen dat de voorlopige hechtenis mede onderscheidenlijk alleen voor dat andere feit wordt bevolen."
De mogelijkheid tot wijziging eindigt, als eenmaal de dagvaarding is betekend, zie het derde lid van art. 67b Sv. Pas dan gaat ne bis in idem spelen: de vervolging neemt een aanvang, de verdachte kan niet tweemaal ter zake van hetzelfde feit worden vervolgd. Het OM dient de tenlastelegging zo nauwkeurig mogelijk te formuleren, op straffe van niet-ontvankelijkheid of vrijspraak/ OVAR van de verdachte.
2.2. onrechtmatigheden in de fase van de bewaring
Zoals gezegd, leveren onregelmatigheden in de fase van de inverzekeringstelling géén zelfstandige grond voor afwijzing van de vordering tot bewaring op. Deze regel is ook van toepassing op de relatie tussen een onrechtmatige bewaring en de gevangenhouding. De rechtbank heeft zelfs niet de bevoegdheid om te controleren of het bevel tot bewaring op juiste gronden is verleend. Onregelmatigheden in de fase van de bewaring, kunnen echter door de rechtbank worden meegewogen in de redelijkheidstoets (niet: rechtmatigheidstoets). De redelijkheidstoets die wordt toegepast om te oordelen of het bevel tot gevangenhouding kan worden verleend, omvat dezelfde criteria die dienen te worden opgenomen in de rechtmatigheidstoetsing van de inverzekeringstelling, zie 2.2. van het vorige bericht.
2.3. beroepsmogelijkheid en duur gevangenhouding
Van het bevel tot gevangenhouding/ gevangenneming kan de verdachte in hoger beroep komen, art. 71 lid 1 Sv. Let op de beperkingen die gelden op grond van het tweede lid van dit artikel. De verdachte kan daarnaast een verzoek tot opheffing indienen ex. art. 69 Sv.
Het bevel tot gevangenneming/ gevangenhouding is van kracht gedurende de door de rechtbank te bepalen termijn van ten hoogste negentig dagen, art. 66 lid 1 Sv. Eventuele verlengingen van de voorlopige hechtenis in acht genomen, mag de termijn van negentig dagen gevangenneming in geen geval worden overschreden, zie art. 66 lid 3 Sv. De termijn gedurende welke het bevel van kracht is, kan, op vordering van de OvJ, vóórdat het onderzoek op de terechtzitting is aangevangen, slechts tweemaal worden verlengd. Is het bevel gegeven op de terechtzitting, dan blijft het bevel tot gevangenhouding van kracht totdat zestig dagen na de einduitspraak zijn verstreken, zie art. 66 lid 2 Sv.
2.4. totale duur voorlopige hechtenis in relatie tot hoger beroep
14 dagen (art. 64 Sv) + 90 dagen (art. 66 Sv) = 104 dagen voorlopige hechtenis. Is daarmee alles gezegd over de maximale termijn van de voorlopige hechtenis? Kijk naar art. 66 lid 2 Sv in samenhang met art. 75 lid 1 Sv: de rechter in hoogste feitelijke aanleg (het hof) kan de gevangenhouding verlengen na aantekening van beroep van de einduitspraak. Let op de laatste volzin van art. 75 lid 1 Sv: na het aantekenen van hoger beroep oordeelt het hof over de gevangenhouding. De gevangenhouding kan worden verlengd op de grond dat in het bestreden vonnis een vrijheidsbenemende straf is opgelegd van ten minste even lange duur als de door de verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd na verlenging. Logisch: de voorlopige hechtenis kan uiteraard niet langer duren dan de vrijheidsbenemende straf.
Een bevel dat ingevolge art. 66 lid 2 Sv voortduurt (= 60 dagen), kan door de rechter in hoogste feitelijke aanleg, vóór de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, op vordering van het OM, worden verlengd met ten hoogste honderdtwintig dagen. De geldigheidsduur van het bevel kan tweemaal worden verlengd, met dien verstande dat de duur van het bevel tot gevangenhouding en de verlengingen daarvan tezamen, een periode van honderdtachtig dagen, te rekenen vanaf de einduitspraak in eerste aanleg, niet te boven gaat, zie art. 75 lid 3 Sv. Daarbij gelden de beperkingen uit lid 4 en lid 7 van art. 75 Sv.
Met het feit dat een tijdige afronding van het vooronderzoek en daarmee de uitvaardiging van een adequate tenlastelegging in de praktijk niet altijd gerealiseerd kan worden, is rekening gehouden in art. 261 lid 3 Sv. De OvJ kan het onderzoek ter terechtzitting schorsen op grond van art. 282 lid 4 Sv. Schorst de rechtbank het OTT voor bepaalde tijd, dan wordt de termijn van de schorsing op niet meer dan één maand gesteld, art. 282 lid 2 Sv; om klemmende redenen kan echter de termijn op ten hoogste drie maanden worden gesteld. Bij een schorsing voor onbepaalde tijd, bepaalt de rechtbank een uiterste termijn, zie art. 282 lid 3 Sv. In de schakelbepaling van art. 415 Sv wordt art. 282 Sv van overeenkomstige toepassing verklaard.
De verdachte heeft op grond van art. 33 Sv recht op kennisgeving van de processtukken, zodra de dagvaarding ter terechtzitting in eerste aanleg aan hem is betekend.
Na de einduitspraak in hoogste feitelijke aanleg blijft, onverminderd art. 75 lid 8 Sv, het bevel tot gevangenhouding van kracht, totdat de einduitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, zie art. 75 lid 5 Sv.
2.5. einde van de voorlopige hechtenis
De opheffing van de voorlopige hechtenis geschiedt:
1. indien beschikkingen van onbevoegdverklaring en van buitenvervolgingstelling zijn uitgevaardigd (art. 72 lid 1 Sv);
2. indien dit bij einduitspraak wordt bepaald (art. 72 lid 3 Sv);
3. indien de duur van de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf die van de voorlopige hechtenis met minder dan 60 dagen overtreft, de tijd van de inverzekeringstelling meegerekend (art. 72 lid 4 jo. lid 5 Sv);
4. indien de rechtbank daartoe ambtshalve of op verzoek van de verdachte oordeelt (art. 69 lid 1 Sv);
5. in het geval, genoemd in art. 75 lid 6 Sv, door de rechter in hoogste feitelijke aanleg;
6. indien de OvJ de invrijheidstelling van de verdachte gelast en dit verzoek wordt ingewilligd (art. 69 lid 3 Sv).