Ik mis mijn huis. Niet omdat ik moet wennen in mijn nieuwbouwbunker, niet omdat ik aan nostalgie hang, want dat doe ik niet.
Ik mis vanaf het moment dat ik hier gedwongen binnenstapte, de openheid. Ik was altijd buiten in mijn vorige omgeving. Dat gaat niet met dit saaie, onmenselijke betonblok in een omgeving waar de afhaalrestaurants en cafés als paddenstoelen uit de grond schieten en net zo snel weer ten onder gaan.
Het is donker in mijn bunker. De architect dacht dat het leuk was om vier kleine raampjes aan te brengen, met stukken muur ertussen. Overdag is het somber omdat het huis precies in de slagschaduw ligt en 's avonds zie ik geen hand voor ogen. Ik heb drie lampen permanent aan staan omdat er anders niet normaal te werken valt. Ik ben ieder vrij moment aan het schoonmaken, omdat de vorige bewoners een puinzooi hebben achtergelaten ná de formuliere overdracht. Natuurlijk heb ik gelijk geklaagd, want een klachtplicht mag niet worden verzuimd (anders zit ik volledig opgescheept met de kosten van de schade die de rancuneuze vorige bewoners hebben aangericht).
Volledig onbruikbaar is het dat ik mijn spullen, zoals gereedschap, schoonmaakmiddelen en juridische documenten in mijn woonkamer en slaapkamer moet opslaan. Ik kreeg van een monteur al de vraag waarom ik mijn klusmateriaal in de woonkamer heb staan. "Omdat ik geen kast of berging heb".
Hij deed het cv-hok open en zei: 'Oh, je hebt echt geen ruimte om iets op te bergen!'.
Nee, ik ga voor de lol met die troep in de woonkamer zitten. Ik ga voor de lol tussen de dozen slapen. Ik doe voor de lol de strijkplank weg, omdat er geen plaats is om te strijken. Ik heb voor de lol geen bedframe, omdat er geen ruimte is.
Schreeuwende en scheldende laveloze afhaalpassanten, iedere dag tot 03:00
De balans ontbreekt. Ik kan niet tegen rust en stilte, maar gekrijs is het andere uiterste.
Overdag is het stil en levenloos in deze geïsoleerde bunker, vanaf de namiddag lopen de eerste afhaalpassanten al laveloos over straat en blijven ze ook doordeweeks tot 03:00 voor de zaken hangen en schreeuwen. Het wordt gedoogd, want de politie surveilleert maar tot de nacht en laat ze daarna de boel bij elkaar brullen. Blowen en zuipen tegelijk, krijsen en schelden: het gaat iedere nacht zo. Dit kán nooit een woonwijk worden.
De overburen in het verpauperde gedeelte van deze wijk hebben 's nachts tijdens een rampage het balkon en de ruit aan gort geslagen en vanmiddag dreigde een buur van het oude gedeelte de boel op te blazen. Een overbuurman die in het oude gedeelte woont, kwam in zijn bananenpyjama naar buiten toen hij me zag. Nu gaat hij iedere keer als hij mijn deur open ziet gaan, op zijn balkon staan loeren. Hij stond op een avond al buiten in zijn onderbroek naar me te kijken. Hij kan precies over de rand van zijn balkon naar mijn slaapkamer en woning kijken- en dat doet hij dan ook.
Ik vind het hier vreselijk. Het maakt niet uit of er nog meer "designwoningen" worden geplaatst om het uiterlijk van de wijk op te leuken, gentrificatie heeft geen zin als de debiliteit onder het hier rondhangende uitgaanspubliek hoog is en er mensen met ernstige gedragsproblemen in het oude gedeelte wonen en 's nachts voor onrust zorgen. Mijn bunker houdt mensen tegen om me op te komen zoeken; zoiets simpels
als een ontbrekende parkeerplaats is al een obstakel voor kennissen om
hier langs te komen.
Waar ik nu woon, is mijn vijand. Iedere
ochtend vind ik het weer een verschrikking om hier wakker te worden. Ik
haat deze bunker hardgrondig.
Dit was mijn huis. Een echt huis. Ik was niet gehecht aan het verkrotte vastgoed (bouwfraude!), maar aan de openheid. Er was altijd ruimte voor inspiratie en voor anderen. Hier had ik graag visite. Mensen konden met gemak binnenlopen, het was uitnodigend. Ik was zelf altijd buiten. Toen wij hier nog woonden, was het mooi onderhouden. Ik was volmaakt tevreden.