zondag 21 januari 2018

Erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse rechterlijke beslissingen, van (verkapte) exequatur tot Brussel I-Bis

Overzicht 
1.       Inleiding
2.1.    Verkapte exequatur;
2.1.1. Criteria voor erkenning buitenlands vonnis op de voet van art. 431 lid 2 Rv;
2.1.2. Formele uitvoerbaarheid;
2.2.    Exequatur;
3.       Erkenning en tenuitvoerlegging onder Brussel I-Bis;
3.1.1. Materieel en formeel toepassingsgebied;
3.1.2. Automatische erkenning;
3.1.3. Tenuitvoerlegging zonder exequatur: wederzijds vertrouwen;
3.2.    Weigering van erkenning en tenuitvoerlegging onder Brussel I-Bis;
3.2.1. Restricties en uitzonderingen op de restrictieve toepassing van weigeringsgronden

1. Inleiding
Behoudens het bepaalde in art. 985-994 Rv, kunnen noch door vreemde rechters gegeven beslissingen, noch buiten Nederland verleden authentieke akten binnen Nederland ten uitvoer worden gelegd (art. 431 lid 1 Rv). Beslissingen van buitenlandse rechters die in Nederland uitvoerbaar zijn krachtens een verdrag of krachtens de wet, kunnen tenuitvoer worden gelegd na verkrijging van een exequatur (art. 985 Rv). In de procedure tot de afgifte van een rechterlijk verlof tot tenuitvoerinlegging mag de zaak niet aan nieuw onderzoek worden onderworpen (verbod van révision au fond, art. 985 Rv). Naast de exequaturprocedure bestaat de procedure op grond van art. 431 lid 2 Rv. De zaak wordt ten gronde opnieuw behandeld. Sinds het Bontmantelarrest uit 1921 wordt echter ook de 'verkapte exequaturprocedure' erkend, die inhoudt dat de rechter gezag aan een vreemd vonnis kan toekennen zonder een inhoudelijke herbeoordeling van de zaak. De erkenning van het vonnis is gebonden aan (minimale) criteria, die mede de belangen van verweerder beogen te waarborgen.

Het streven naar Europese 'eenwording'  heeft meegebracht dat het exequatur voor in de EU-lidstaten gegeven beslissingen is afgeschaft (zie art. 39 Brussel I-Bis). Het beginsel van reciprociteit ligt ten grondslag aan de (Europese) erkennings- en executieverdragen. De vraagt rijst, of het schijnbaar ongebreidelde vertrouwen in de rechtspraak van andere lidstaten de rechten van gedaagden in gevaar brengt, in het bijzonder de rechten welke voortvloeien uit internationaal erkende bepalingen als art. 6 EVRM (Article 6 ECHR) en art. 47 van het Handvest van de EU-Grondrechten (Article 47 EU Charter of Fundamental Rights). In deze bijdrage ga ik in op de vraag, hoe de rechten van de verweerder binnen het Europees beslag- en executierecht worden gewaarborgd, in het bijzonder na de afschaffing van het exequatur. Met andere woorden: verandert het materiële recht wezenlijk? Na de behandeling van het verkapte exequatur en het exequatur zal ik ingaan op de tenuitvoerlegging van Europese executoriale titels onder Brussel I-Bis.
 
2.1. Verkapte exequatur
De gehekelde term 'verkapte exequatur' verwijst naar de procedure op grond van art. 431 lid 2 Rv. De partij die tenuitvoerlegging van een buitenlandse beslissing in Nederland wenst, kan het geding bij de Nederlandse rechter aanbrengen.  De verkapte exequatur verschilt van de procedure die feitelijk in art. 431 lid 2 Rv wordt voorgeschreven. De verkapte exequatur heeft namelijk betrekking op de erkenning van de beslissing van de vreemde rechter en niet op de behandeling van de materiële kwestie ten gronde. Indien op de voet van art. 431 lid 2 Rv het geding opnieuw bij de Nederlandse rechter aanhangig wordt gemaakt, dient deze te beoordelen of en in hoeverre hij, gelet op de omstandigheden van het voorgelegde geval, aan een beslissing van de buitenlandse rechter gezag toekent (vgl. HR 14 november 1924, NJ 1925, p. 91 (Bontmantel)).

2.1.1. Criteria voor erkenning van een buitenlands vonnis op de voet van art. 431 lid 2 Rv
Een beroep op het nationale recht van het land van executie, in Nederland art. 431 Rv, is nodig als de tenuitvoerlegging van het buitenlandse vonnis niet gegrond kan worden op enig verdrag of een verordening. Feitelijk valt HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838 (Gazprombank) op te delen in twee fasen. In de eerste fase dient de rechter te beoordelen of en in hoeverre hij gezag toekent aan de beslissing van de buitenlandse rechter (erkenning). Als aan de criteria voor erkenning van het buitenlandse vonnis is voldaan, komt de rechter toe aan de beoordeling van de vraag of het vonnis uitvoerbaar is (tenuitvoerlegging). Met betrekking tot het oordeel over de tenuitvoerlegging is sprake van een 'verkapt exequatur', omdat géén nieuwe procedure hoeft te worden gevoerd, tenzij een partij een nieuw inhoudelijk oordeel op de voet van art. 431 Rv wenst.
Een buitenlands vonnis wordt in beginsel erkend, indien:

(i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is;
(ii) de buitenlandse beslissing tot stand is gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging (due process);
(iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde;
(iv) de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is (vgl. art. 45 lid 1 sub c en d Brussel I-Bis/EEX-Vo II) (r.o. 3.6.4).

De eerste drie criteria in Gazprom zijn de 'klassieke' criteria voor erkenning, waarvan enkele kunnen worden herkend van de criteria die onder het Bontmantel-arrest nog werden gevonden aan de hand van de redelijkheid en billijkheid. Het vierde criterium is geconstrueerd in het licht van de EEX-Verordening (oud). Is voldaan aan genoemde criteria, dan dient de rechter de gebondenheid van partijen aan die beslissing tot uitgangspunt te nemen, en is de vordering in beginsel toewijsbaar (HR 17 december 1993, ECLI: NL: HR: 1993: ZC1183, NJ 1994/348 (Esmil/Enka) en HR 17
december 1993, ECLI: NL: HR: 1993: ZC1184, NJ 1994/350 (Esmil/PGSP).

2.1.2. Formele uitvoerbaarheid
Evenwel kan een praktisch probleem bestaan. Toewijzing kan afstuiten op de grond dat de voor erkenning vatbare buitenlandse beslissing volgens het recht van het land van herkomst niet, nog niet
dan wel niet meer uitvoerbaar is. De Hoge Raad verwijst naar de rechtspraak van het HvJEU in het kader van art. 38 lid 1 EEX-Vo (oud), thans art. 39 EEX-Vo II/Brussel I-Bis. In Coursier/Fortis Bank (HvJ 29 april 1999, zaak C-267/97, Coursier/Fortis Bank) is beslist dat het begrip "uitvoerbaar" in art. 39 Brussel I-Bis, uitsluitend ziet op de formele uitvoerbaarheid van in het buitenland gegeven beslissingen en niet op de voorwaarden waaronder die beslissingen in de staat van herkomst ten uitvoer kunnen worden gelegd.

Onder de formele niet-uitvoerbaarheid moet worden verstaan dat het gezag van gewijsde van het buitenlandse vonnis is aangetast. Van een beletsel met betrekking tot de formele uitvoerbaarheid is sprake indien tegen de niet bij voorraad uitvoerbaar verklaarde beslissing een rechtsmiddel met schorsende werking is aangewend, dan wel de beslissing door een hogere rechterlijke instantie is vernietigd. Ook een in de beslissing bepaalde termijn die nog niet is aangevangen dan wel reeds is verstreken, staat in de weg aan de formele uitvoerbaarheid van de beslissing. Verjaring en verval van de tenuitvoerlegging van de beslissing krachtens het recht van het land van herkomst daarvan, leveren geen beletsel voor de formele uitvoerbaarheid op, omdat het gezag van de beslissing niet wordt aangetast door verjaring en verval.

De stelplicht en bewijslast ten aanzien van de (formele) (niet-)uitvoerbaarheid rust op de partij die een beroep doet op het beletsel. Het arrest wekt de indruk, dat de rechten van verweerder in het gedrang kunnen komen, nu verjaring en verval in het interne recht wel, maar in een grensoverschrijdende zaak niet in de weg kunnen worden gelegd aan het recht van eiser om het vonnis te executeren.  Een nadere lezing van het arrest nuanceert dit beeld enigszins. De overwegingen inzake de criteria voor erkenning van het buitenlandse vonnis en de uitvoerbaarheid van het vonnis, laten onverlet dat degene die zich verweert tegen toewijzing van een vordering op de voet van art. 431 lid 2 Rv, daartoe kan aanvoeren dat hetgeen in de buitenlandse beslissing is toegewezen, geheel of gedeeltelijk niet (langer) verschuldigd is, mits dit verweer niet aan de orde kon worden gesteld in de procedure die heeft geleid tot de buitenlandse beslissing, of dit verweer nadien is opgekomen. In een procedure op de voet van art. 431 lid 2 Rv kan derhalve een beroep worden gedaan op een betaling of verrekening die heeft plaatsgevonden nadat de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen.

2.2. Exequatur (art. 985 Rv)
De exequaturprocedure moet worden gevolgd, indien de beslissing van de rechter van een vreemde staat uitvoerbaar is krachtens verdrag of wet (art. 985 Rv). De zaak zelf wordt niet aan een nieuw onderzoek onderworpen (verbod révision au fond). Het exequatur wordt gevraagd bij verzoekschrift (art. 986 Rv). De verweerder wordt gehoord (art. 987 Rv). Zonder wederhoor, althans behoorlijke oproeping, wordt géén rechterlijk verlof verleend. De beschikking van de rechtbank is niet vatbaar voor verzet (art. 989 Rv), maar hoger beroep en cassatie zijn wel mogelijk (art. 989 lid 2 Rv; art. 990 Rv). De exequaturprocedure komt neer op een controle van de inachtneming van formaliteiten; tevens wordt het buitenlandse vonnis aan de hand van het toepasselijke verdrag getoetst (HR 7 november 1975, NJ 1976, 274).

Ten grondslag aan de exequaturprocedure naar nationaal recht ligt de soevereiniteitsgedachte. Zoals zal blijken, is die gedachte tegengesteld aan het beginsel van wederzijds vertrouwen dat ten grondslag ligt aan Brussel-I Bis (expliciet: punt 26 van de considerans EEX-Vo II), waarmee de exequaturprocedure naar nationaal recht is vervallen voor de grensoverschrijdende erkenning en tenuitvoerlegging van binnen de lidstaten bij de EEX-Vo II gewezen vonnissen.

3. Erkenning en tenuitvoerlegging onder Brussel I-Bis (EEX-Vo II)
3.1.1. Materieel en formeel toepassingsgebied 
Het materiële toepassingsgebied ten aanzien van de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen, is hetzelfde als ten aanzien van de rechterlijke bevoegdheid (art. 1 Brussel I-Bis).

Het formele toepassingsgebied van de erkennings- en executieregels wordt bepaald door art. 36 lid 1, art. 39 en art. 2 onder a Brussel I-Bis. Er zijn verschillen met het formele toepassingsgebied ten aanzien van de bevoegdheidsregeling onder Brussel I-Bis. Zo is, blijkens art. 36 lid 1, niet relevant of de beslissing is gegeven binnen het formele toepassingsgebied van de bevoegdheidsregeling. Beslissingen in uitsluitend nationale kwesties in één lidstaat, zijn ook voor tenuitvoerlegging in een andere lidstaat vatbaar.

Op grond van art. 35 Brussel I-Bis kan de rechter van een lidstaat op grond van nationaal recht bevoegd zijn om voorlopige of bewarende maatregelen te treffen, zelfs indien de rechter van een andere lidstaat bevoegd is in de bodemzaak (vgl. Uden/Deco Line en Mietz/Intership Yachting). Het formele toepassingsgebied van de erkennings- en executiebepalingen vereist echter wel connexiteit. De regeling inzake erkenning en tenuitvoerlegging is slechts van toepassing op voorlopige en bewarende maatregelen die gelast zijn door een gerecht dat overeenkomstig Brussel I-Bis bevoegd is om van het bodemgeschil kennis te nemen (art. 2 onder a Brussel I-Bis). Als de rechter bevoegd is om van het bodemgeschil kennis te nemen, valt de voorlopige of bewarende maatregel niet onder de bepalingen inzake erkenning en tenuitvoerlegging, indien de verweerder niet is opgeroepen om te verschijnen (ex parte beslissing), tenzij de beslissing die de maatregel bevat, vóór de tenuitvoerlegging aan verweerder is betekend (art. 2 onder a Brussel I-Bis; HvJEU 21 mei 1980, zaak 125/79, Denilauler/Coucet Frères).

EEX-Vo II/Brussel I-Bis vervangt de tussen de lidstaten gesloten executieverdragen (art. 69 Brussel I-Bis). De executieverdragen blijven geldig ten aanzien van onderwerpen die op grond van art. 1 Brussel I-Bis buiten het materiële toepassingsgebied van Brussel I-Bis vallen (art. 70 lid 1 Brussel I-Bis).

3.1.2. Automatische erkenning (art. 36 Brussel I-Bis)
Een in een lidstaat gegeven beslissing wordt in de overige lidstaten erkend zonder enige vorm van proces (art. 36 Brussel I-Bis; HvJEU 4 februari 1988, zaak 145/86, Hoffmann/Krieg).
De erkenning van de beslissing kan evenwel worden betwist. De belanghebbende kan om een beslissing verzoeken, dat er geen weigeringsgronden als bedoeld in art. 45 zijn (art. 36 lid 2 Brussel I-Bis).

3.1.3. Tenuitvoerlegging zonder exequatur: wederzijds vertrouwen
Voor tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen binnen het toepassingsgebied van Brussel I-Bis, is géén exequatur vereist. Een in een lidstaat gegeven beslissing die in die lidstaat uitvoerbaar is, is in andere lidstaten uitvoerbaar zonder uitvoerbaarverklaring (art. 39 Brussel I-Bis). Een uitvoerbare beslissing houdt van rechtswege in de bevoegdheid om bewarende maatregelen te treffen die zijn voorzien in het recht van de aangezochte lidstaat (art. 40 Brussel I-Bis). De procedure voor de tenuitvoerlegging van in andere lidstaten gegeven beslissingen, wordt beheerst door het recht van de aangezochte lidstaat; een in een andere lidstaat gegeven beslissing die in de aangezochte lidstaat uitvoerbaar is, wordt volgens het nationale executierecht van de aangezochte staat ten uitvoer gelegd (art. 41 lid 1 Brussel I-Bis). Deze bepalingen zijn in overeenstemming met het beginsel van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten (punt 26 e.v. van de considerans).

De partij die tenuitvoerlegging van een beslissing van de rechter van een andere lidstaat verlangt, verstrekt een afschrift van de beslissing en het overeenkomstig art. 53 afgegeven certificaat (art. 42 lid 1 sub a en b Brussel I-Bis).
De voorlopige of bewarende maatregel is niet uitgesloten, mits uit het certificaat blijkt dat het gerecht dat de voorlopige of bewarende maatregel heeft gelast, bevoegd is om van het bodemgeschil kennis te nemen en dat de beslissing in de lidstaat van herkomst uitvoerbaar is (art. 42 lid 2 sub b onder i en ii Brussel I-Bis). Is de maatregel ex parte gelast, dan dient de partij die tenuitvoerlegging verlangt, te bewijzen dat de beslissing uit de staat van herkomst aan de verweerder is betekend (art. 42 lid 2 sub c Brussel I-Bis), dit gelezen in samenhang met art. 2 sub a Brussel I-Bis.

De beslissing van het gerecht van de lidstaat van herkomst en het certificaat dienen aan verweerder te worden betekend, alvorens tot executie kan worden overgegaan (art. 43 lid 1 Brussel I-Bis). De beslissing en het certificaat worden in Nederland aangemerkt als executoriale titel ex. art. 430 Rv en verlof ex. art. 700 Rv (art. 7 Uitvoeringswet EU-executieverordening en Verdrag van Lugano). De termijn voor de tenuitvoerlegging na betekening van het certificaat binnen Nederland, is één maand (art. 9 lid 1 Uitvoeringswet EEX/Lugano).

Bevat de beslissing van een andere lidstaat maatregelen of bevelen die in de aangezochte lidstaat onbekend zijn, dan dient de maatregel of het bevel in overeenstemming te worden gebracht met een maatregel die of een bevel dat in het recht van de aangezochte staat wel bestaat, gelijkwaardige gevolgen heeft en dezelfde doelstellingen en belangen beoogt (art. 45 lid 1 Brussel I-Bis). Deze bepaling omwille van het bevorderen van eenheid doet wat kunstmatig aan en ook op dit punt rijst de vraag, of de belangen van degene die de tenuitvoerlegging tegen zich moet laten gelden, voldoende worden gewaarborgd.

3.2. Weigering van erkenning (en tul) onder Brussel I-Bis
De rechten van de partij jegens wie tenuitvoerlegging wordt verzocht, worden gewaarborgd door de procedure van weigering van tenuitvoerlegging (art. 46 en 47 Brussel I-Bis). De weigering van tenuitvoerlegging volgt de weigering van de erkenning op de voet van art. 45 Brussel I-Bis. De weigering van de erkenning wordt verzocht bij de rechter die naar nationaal recht bevoegd is om kennis te nemen van executiegeschillen. In Nederland wordt het verzoek tot weigering ingediend bij de voorzieningenrechter (art. 10 lid 1 Uitvoeringswet EEX/Lugano jo. art. 438 Rv).

Tegen de beslissing op het verzoek tot weigering kan een rechtsmiddel worden ingesteld (art. 49 Brussel I-Bis). In Nederland is het gerechtshof bevoegd om kennis te nemen van het rechtsmiddel (art. 10 lid 2 Uitvoeringswet EEX). Tegen de op het rechtsmiddel gegeven beslissing staat een volgend rechtsmiddel open (art. 50 Brussel I-Bis). Ter zake van het volgende rechtsmiddel is de Hoge Raad bevoegd (art. 10 lid 3 Uitvoeringswet).

De weigeringsgronden in art. 45 Brussel I-Bis zijn niet minder streng dan de criteria voor erkenning die hadden te gelden vóór afschaffing van het exequatur. Het materiële recht is dus niet wezenlijk anders onder Brussel I-Bis. In feite worden de belangen van de partij jegens wie tenuitvoerlegging wordt verzocht, op eenzelfde wijze gewaarborgd.

De erkenning (en daarmee de tenuitvoerlegging) van een beslissing wordt op verzoek van een belanghebbende partij geweigerd, indien:
(i) de erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat (art. 45 lid 1 sub a Brussel I-Bis). De openbare orde-exceptie mag slechts in uitzonderlijke gevallen worden gehanteerd. Het huidige art. 45 lid 1 sub a EEX-Vo II (art. 27 Executieverdrag (oud)) wordt restrictief uitgelegd, omdat het de verwezenlijking van een van de fundamentele doelen van het Executieverdrag (thans: Verordening) belemmert. Op de openbare-ordeclausule kan een beroep worden gedaan, indien de erkenning of tenuitvoerlegging op onaanvaardbare wijze zou botsen met de rechtsorde van de aangezochte staat, doordat inbreuk op een fundamenteel beginsel zou worden gemaakt. Het HvJEU laat zich leiden door de gemeenschappelijke fundamentele rechten. Daarbij komt bijzondere betekenis toe aan het EVRM. Het recht om zich te verdedigen is één van de fundamentele rechten die lidstaten gemeen hebben. De uniformering van EU-recht mag geen afbreuk doen aan de rechten van de verdediging. Bijzondere betekenis komt toe aan  (HvJ 28 maart 2000, zaak C-7-98, Krombach/Bamberski, punt 21, 25, 26, 37, 38, 43 en 44);
(ii) verweerder bij verstek is veroordeeld, het inleidend stuk niet tijdig en op zodanige wijze aan verweerder is betekend als voor zijn verdediging nodig was, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend, terwijl hij daartoe in staat was (art. 45 lid 1 sub b Brussel I-Bis). Ook al komt de toetsing van de eerbiediging van de rechten van de niet-verschenen verweerder toe aan de rechter van de lidstaat van herkomst van de beslissing, de rechter van de aangezochte lidstaat wordt krachtens art. 45 lid 1 sub b in staat gesteld om de eerbiediging van de rechten van verweerder tijdens de oorspronkelijke procedure te toetsen. In de jurisprudentie van het HvJEU wordt gesproken van een "dubbele toetsing"( HvJ 15 juli 1982, zaak 228/81 (Pendy Plastic Products/Pluspunkt, punt 13); Conclusie A-G Léger, zaak C-283/05 (ASML/SEMIS, punt 112); HvJ 14 december 2006, zaak C-283/05 (ASML/SEMIS, punt 29); HvJ 6 september 2012, zaak C-619/10 (Trade Agency/Seramico, punt 32 en 34);
(iii) de beslissing onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen in de aangezochte lidstaat gegeven beslissing (art. 45 lid 1 sub c Brussel I-Bis);
(iv) de beslissing onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen in een andere lidstaat of in een derde land gegeven eerdere beslissing, betreffende hetzelfde onderwerp en dezelfde oorzaak van het geschil, mits de eerdere beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de aangezochte lidstaat (art. 45 lid 1 sub d Brussel I-Bis);
(v) sprake is van schending van de beschermende bevoegdheidsbepalingen van art. 10-16 (verzekeringen), art. 17-19 (consumentenovereenkomsten), art. 20-23 (arbeidsovereenkomsten). Ook strijd met de exclusieve bevoegdheidsregeling van art. 24 (gelezen in samenhang met art. 27) levert een grond voor weigering van de erkenning van de buitenlandse beslissing op (art. 45 lid 1 sub e onder (i) en (ii) Brussel I-Bis).

3.2.1. Restricties en uitzonderingen op de restrictieve toepassing van weigeringsgronden
De gronden voor weigering zijn uitputtend opgesomd (HvJ 13 oktober 2011, zaak C-139/10 (Prism Investments/Van der Meer), punt 32 en 33). Evenwel zijn de in de aangezochte lidstaat wettelijk vastgestelde gronden voor weigering of schorsing van de tenuitvoerlegging toepasbaar, mits zij niet onverenigbaar zijn met de in art. 45 genoemde limitatieve gronden (art. 41 lid 2 Brussel I-Bis).

De bevoegdheid van het gerecht van herkomst mag niet worden getoetst (art. 45 lid 3 Brussel I-Bis; vgl. Krombach/Bamberski). De bevoegdheidsregels hebben geen betrekking op de openbare orde als bedoeld in art. 45 lid 1 sub a Brussel I-Bis. Ook een 'onbevoegdelijk' gegeven beslissing komt voor tenuitvoerlegging in aanmerking. Een uitzondering hierop wordt gemaakt, in het geval de beslissing in strijd is met de bevoegdheidsbepalingen die beogen om zwakkere wederpartijen (consumenten, huurders, verzekerden) te beschermen (art. 45 lid 1 sub e Brussel I-Bis).

In géén geval mag de juistheid van de in een lidstaat gegeven beslissing worden getoetst; het verbod van révision au fond wordt nogmaals onderstreept (art. 52 Brussel I-Bis).

Conclusie
Zoals duidelijk is geworden, is de exequaturprocedure (art. 431 jo. 985 Rv) op grond van nationaal recht, niet meer dan een toetsing van de inachtneming van formaliteiten en van toepassing zijnde verdragsbepalingen- weliswaar met toepassing van hoor en wederhoor (art. 987 Rv). Invoering van Brussel I-Bis heeft afschaffing van de nationale exequaturprocedure voor grensoverschrijdende erkenning en tenuitvoerlegging van in lidstaten gewezen vonnissen meegebracht. Wordt recht gedaan aan de rechten van de wederpartij die een buitenlands vonnis tegen zich geëxecuteerd ziet, in het bijzonder de rechten welke voortvloeien uit art. 6 EVRM en art. 47 Handvest van de EU-Grondrechten? De klassieke criteria voor erkenning zijn opgenomen in art. 45 Brussel I-Bis. De wederpartij kan een beroep doen op de limitatieve weigeringsgronden. Vergeleken met de wat magere exequaturprocedure, die immers slechts een toetsing van formaliteiten mogelijk maakt, lijkt art. 45 Brussel I-Bis de wederpartij meer waarborgen te bieden. Aan het fundamentele recht op verdediging komt bijzondere betekenis toe (openbare orde en verstekzaken) en schending van de bepalingen die "zwakkere partijen" beogen te beschermen, levert een weigeringsgrond op. In dat opzicht kan de vervanging van het exequatur door de weigeringsgronden onder Brussel I-Bis als een positieve ontwikkeling worden gezien. Voor zover het de materiële behandeling van de zaak betreft, is geen verschil tussen de exequaturprocedure en het beroep op de weigeringsgronden: voor beide procedures geldt het verbod van révision au fond. Bovendien valt nog een ander aspect aan Brussel I-Bis toe te juichen: ondanks de limitatieve opsomming van weigeringsgronden in art. 45 wordt ruimte geboden voor nationale gronden voor weigering of schorsing van de erkenning en tenuitvoerlegging (art. 41 lid 2 Brussel I-Bis).