donderdag 24 december 2015

Strafrechtelijke excepties: strafuitsluitingsgronden

Gevolgen voor het schema van art. 350 Sv: vrijspraak of OVAR?
Voor het strafprocesrecht is het van belang om een onderscheid te maken tussen de wettelijke en buitenwettelijke strafuitsluitingsgronden, respectievelijk de rechtvaardigingsgronden en de schulduitsluitingsgronden.
In verband met het beslissingsschema van art. 350 Sv dienen namelijk eerst de wettelijke én buitenwettelijke rechtvaardigingsgronden (tweede vraag art. 350 Sv) aan de orde te komen, daarna de wettelijke en buitenwettelijke schulduitsluitingsgronden (derde vraag art 350 Sv). Als door de toepassing van een strafuitsluitingsgrond de wederrechtelijkheid komt te ontvallen aan de ten laste gelegde gedraging, dan heeft de strafuitsluitingsgrond al 'effect' bij de eerste materiële vraag van art. 350 Sv en kan het ten laste gelegde niet worden bewezen. Dan zal vrijspraak moeten volgen.

Het Huizense Veearts-arrest is een baanbrekend voorbeeld van een geslaagd beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid; door de wet te overtreden werd de aan de wet ten grondslag liggende norm vervuld. In art. 82 van de Veewet ontbrak het bestanddeel 'wederrechtelijk'.  Het beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid moet in de specifieke omstandigheden van dit geval worden aangemerkt als een kwalificatieverweer. Het beroep op de rechtvaardigingsgrond brengt mee dat OVAR zal moeten worden uitgesproken.

Elementen en bestanddelen
Is de wederrechtelijkheid als bestanddeel opgenomen in de delictsomschrijving, dan wordt de betrokkene, die met succes een rechtvaardigingsgrond inroept, vrijgesproken. Hetzelfde geldt voor het culpoos delict: in 'culpa'  als bestanddeel, moeten "wederrechtelijkheid "en "verwijtbaarheid" als elementen worden ingelezen. Bestanddelen kunnen expliciet in de delictsomschrijving zijn opgenomen, zij worden bijvoorbeeld uitgedrukt als  'zonder eigen recht'. Met de opname van bestanddelen in de delictsomschrijving beoogt de wetgever de strafrechtelijke aansprakelijkheid te beperken. Elementen verruimen daarentegen de aansprakelijkheid; elementen in de strafbare gedraging kunnen worden gelezen als 'in strijd met het geldende recht'.

De wettelijke rechtvaardigingsgronden zijn:
Noodtoestand, art. 40 Sr;
Noodweer, art. 41 lid 1Sr;
Wettelijk voorschrift, art. 42 Sr;
Ambtelijk bevel, art. 43 lid 1 Sr.

De wettelijke schulduitsluitingsgronden zijn:
Ontoerekenbaarheid, art. 39 Sr;
Psychische overmacht, art. 40 Sr;
Noodweerexces, art. 41 lid 2 Sr;
Onbevoegd gegeven ambtelijk bevel, art. 43 lid 2 Sr.

De rechtvaardigingsgronden ontnemen de wederrechtelijkheid aan de gedraging. Daarom werken zij in beginsel onpersoonlijk, zij het dat de noodtoestand, bij wijze van uitzondering, een persoonlijk werkende rechtvaardigingsgrond is.

De schulduitsluitingsgronden tasten de wederrechtelijkheid van de gedraging niet aan; zij heffen de verwijtbaarheid op. Slechts de dader is niet strafbaar. Het verschil in werking tussen beide strafuitsluitingsgronden is als volgt:
- de rechtvaardigingsgrond resulteert in ontslag van alle rechtsvervolging wegens niet strafbaarheid van het feit;
- de schulduitsluitingsgrond resulteert in ontslag van rechtsvervolging wegens niet strafbaarheid van de dader.

De algemeen erkende buitenwettelijke schulduitsluitingsgrond is AVAS: afwezigheid van alle schuld. Slechts in een zeldzaam geval heeft de Hoge Raad AVAS toegepast: het bekende voorbeeld is het Melk- en waterarrest, waarbij de schuld niet in de delictsomschrijving voorkwam en géén beroep op een wettelijke schulduitsluitingsgrond mogelijk was, maar de afwezigheid van alle schuld van betrokkene niet tot een ander oordeel kon leiden dan niet-strafbaarheid. Een algemene buitenwettelijke rechtvaardigingsgrond is nimmer erkend. Logisch: een onpersoonlijk werkende, buitenwettelijke strafuitsluitingsgrond die van grote betekenis is voor de rechtsvorming, betekent immers een (ongewenste) strafrechtelijke verruiming.

Naar een simpele uitleg van de rechtvaardigingsgronden: aan welke voorwaarden dient een beroep op de rechtvaardigingsgrond te voldoen?

Noodtoestand (geobjectiveerde overmacht)
1. Acute nood, conflict van twee rechtsplichten;
2. Zwaarstwegende plicht prevaleert;
3. Proportionaliteit (De Hullu: adequatievereiste) en subsidiariteit;
4. Garantenstellung.

De noodtoestand is een geobjectiveerde vorm van de rechtvaardigingsgrond overmacht. Het criterium, dat de beslissing de uitkomst is van de afweging van twee conflicterende rechtsplichten, geeft aan dat de noodtoestand vaak zal worden ingeroepen vanuit een professie. Van een persoon die vanuit de medische professie handelt en ter zake de medische exceptie inroept, mag worden verwacht dat geen sprake is van psychische overmacht. Een beroep op noodtoestand vergt een zorgvuldige afweging van belangen (HR 27 november 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8615 (Schoonheim)), waarbij uit hoofde van de medische ethiek wordt geobjectiveerd.
De verdachte moet het zwaarstwegende belang laten prevaleren (HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5967).

Geeft het handelen van een medicus geen blijk van de toepassing van een 'redelijk middel voor het beoogde doel', ofwel: laat de medicus andere, objectief gerechtvaardigde opties zonder redelijke afweging buiten beschouwing, dan zal het beroep op de noodtoestand worden afgewezen op het ontbreken van proportionaliteit en subsidiariteit (Rb. Leeuwarden 21 februari 1973, ECLI:NL:RBLEE:1973:AB5464 (Postma)).

Noodweer:
1. Ogenblikkelijke aanranding;
2. Wederrechtelijke aanranding;
3. Lijf, eerbaarheid of goederen (tezamen de gelimiteerde rechtsgoederen);
4. Proportionaliteit en subsidiariteit;
5. Garantenstellung (ervaring, beroepsuitoefening).

De noodweer is vanzelfsprekend een gerechtvaardigde noodzakelijke verdediging; ontbeert de noodweer de proportionaliteit, dan komt het aan op een beroep op noodweerexces.

Criteria voor een beroep op de schulduitsluitingsgrond:

Psychische overmacht (subjectieve overmacht):
1. Prangende omstandigheden;
2. Extern (= overmacht als van buiten komende psychische drang);
3. Acuut;
4. Subsidiariteit en proportionaliteit: gebreken hieraan worden geëxcuseerd voor zover betrokkene redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden;
5. Garantenstellung: leeftijd, ontwikkeling van de persoon en andere persoonlijke omstandigheden worden meegewogen in het oordeel;
6. Culpa in causa. Voor beide vormen van overmacht (noodtoestand en psychische overmacht), dus zowel de rechtvaardigingsgrond als de schulduitsluitingsgrond, is de anterieure verwijtbaarheid een regulatief beginsel, zij het dat culpa in causa veeleer bij de psychische overmacht wordt overwogen.

Noodweerexces
1. Noodweer. Aan het vereiste van de noodweer dient te zijn voldaan: de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de rechtsgoederen wordt getoetst;
2. Disproportionaliteit. Direct volgt het criterium waarop een beroep op noodweer faalt: de handeling is buitenproportioneel;
3. Hevige gemoedsbeweging zet aan tot de buitenproportionele, strafbare handeling;
4. Dubbele causaliteit. De wederrechtelijke aanranding brengt een hevige gemoedsbeweging teweeg (1) en de handeling is het directe gevolg van deze gemoedsbeweging (2);
5. Garantenstellung. Ervaring speelt een belangrijke rol (wat mag men beroepsmatig van een persoon verwachten?);
6. Culpa in causa. Enige anterieure verwijtbaarheid behoeft niet in de weg te staan aan een beroep op noodweer(exces); zie het arrest-Taxichauffeurs, HR 28 maart 2006, NJ 2006, 509.

Zie met betrekking tot de dubbele causaliteit, het arrest-Causaliteit noodweerexces: wie de deur achter zich dichttrekt om zijn aanvaller af te weren, de tijd neemt om zich te bewapenen en terugkeert om de aanvaller te lijf te gaan, handelt wellicht onder invloed van een hevige gemoedsbeweging, maar heeft de schijn tegen zich waar het de causaliteit of zelfs noodweer betreft.

Overzicht: voorwaarden en theorieën noodweer(exces)