maandag 16 december 2019

Het onaangekondigde huisbezoek in het kader van de Participatiewet: veralgemenisering leidt tot een verkeerde rechtsopvatting

In juni 2018 schreef ik een overzicht van de rechten van de persoon die een uitkering krachtens de Participatiewet ontvangt ingeval van onderzoek door de Sociale Recherche. Onder paragraaf 6 van dit overzicht besteedde ik specifiek aandacht aan de rechten van de betrokkene bij onaangekondigd huisbezoek voor de opsporing van fraude en de vaststelling van het recht op een uitkering krachtens de Participatiewet. Mij is opgevallen dat sinds de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in 2007 een verkeerde rechtsopvatting is ontstaan: dat géén redelijke grond voor het betreden van specifieke ruimten is vereist, indien reeds een redelijke grond bestaat voor het afleggen van een onaangekondigd huisbezoek. Uit de vaak geciteerde zaken blijkt juist dat steeds concrete feiten en omstandigheden aanwezig waren die maakten dat het betreden van specifieke ruimten noodzakelijk was voor de vaststelling van het recht op een uitkering.

Veralgemenisering van een redelijke grond voor het betreden van specifieke ruimten is onjuist
Sinds de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BB6239) wordt, mede dankzij veelvuldig kritiekloos geciteerde samenvattingen van de sindsdien ontwikkelde jurisprudentie, een verkeerde dan wel onvolledige uitleg van het recht gegeven.
CRvB 27 september 2007 wordt zodanig uitgelegd, dat géén redelijke grond zou hoeven bestaan of specifiek toestemming behoeft te worden gevraagd voor het betreden van specifieke andere ruimten, zoals schuren, indien een redelijke grond bestaat voor het afleggen van het huisbezoek. Uit CRvB 27 september 2007 volgt echter dat in het individuele geval een redelijke grond bestond om toegang tot de schuur te verzoeken. Het College heeft de aanvraag van de uitkering af mogen wijzen omdat op basis van concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs getwijfeld kon worden aan de juistheid van de mededelingen die door de aanvragers van de uitkering zijn gedaan. Appellanten beschikten reeds tijdens een eerste aanvraag van een uitkering over audio-apparatuur met een verzekeringswaarde van 34.000 Euro.

Dat appellanten bij een tweede aanvraag van een uitkering geen volledig inzicht in de waarde van de inboedel verschaften, omdat de apparatuur niet langer aanwezig zou zijn en een zendmast naast de schuur anders deed vermoeden, was het verzoek van de ambtenaar om in de schuur te kijken in deze situatie gerechtvaardigd. Het huisbezoek had dus betrekking op het bezichtigen van de apparatuur, die wat betreft de verzekeringswaarde bepalend was voor het vaststellen van het recht op de uitkering. Hieruit mag niet worden afgeleid dat voor het betreden van specifieke ruimten, zoals schuren, geen aparte redelijke grond zou hoeven bestaan. Met andere woorden: het veralgemeniseren van de redelijke grond voor een (onaangekondigd) huisbezoek voor het inkijken in andere ruimten getuigt van een verkeerde uitleg van het recht.

Ook de samenvatting van de uitspraak van de Rechtbank Arnhem 12 juli 2012, dat géén aanvullende redelijke grond nodig is voor het bekijken van specifieke zaken, zoals een schuur en een tas, indien reeds een redelijke grond is voor het afleggen van het huisbezoek (ECLI:NL:RBARN:2012:BX8900), geeft bij veralgemenisering blijk van een verkeerde rechtsopvatting. In deze zaak ontving eiseres een uitkering voor een alleenstaande ouder. De melding van de politie van een geweldsincident waarbij een man betrokken was die op het adres van eiseres zou wonen, was aanleiding om onderzoek in te stellen naar de juistheid van de gegevens op grond waarvan het recht van de eiseres op een uitkering was bepaald. Tijdens het huisbezoek is aan eiseres verzocht om toestemming te geven tot het bezichtigen van de schuur en het bekijken van een tas waaruit een boek met informatie over hennep stak.

Concrete feiten die in deze specifieke situatie maakten dat tevens een redelijke grond bestond voor het vragen van toestemming tot het bezichtigen van de schuur en de tas, waren de melding van de politie, de waarneming van een fraudepreventiewerker dat meerdere malen per week een auto voor het huis en op verschillende plaatsen in de directe omgeving van eiseres stond die niet aan eiseres toebehoorde, het feit dat eiseres niet over een rijbewijs beschikte en de tijdens het huisbezoek geconstateerde aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid mannenkleding die niet aan eiseres toebehoorde. Deze feiten maken aannemelijk dat het bezichtigen van de schuur en de tas gerechtvaardigd waren om het recht van eiseres op de uitkering vast te stellen.

Op grond van CRvB 27 september 2007 en Rechtbank Arnhem 12 juli 2012, mag niet worden aangenomen dat tassen en schuren zonder specifieke redelijke grond mogen worden ingezien.

Evenmin kan worden aangenomen dat voor het aanzetten en inkijken van computers géén specifieke redelijke grond vereist is, indien reeds een redelijke grond voor het afleggen van het huisbezoek bestaat. In de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 18 november 2019 werden concrete feiten en aanwijzingen gevonden die een redelijke grond vormden voor het afleggen van een onaangekondigd huisbezoek (ECLI:NL:RBMNE:2019:5299). Het betrof op geld waardeerbare activiteiten die door eisers zijn verricht bij het bedrijf van de dochter, waarbij gebruik werd gemaakt van het IP-adres van één van de eisers en het telefoonnummer van beide eisers werd vermeld. Andere concrete feiten en omstandigheden werden gevonden in waarnemingen van handhavers, administratieve documenten en onderzoeken naar ondernemingsrekeningen.

De rapporteur die het huisbezoek aan eisers heeft afgelegd, heeft echter zijn inlichtingenplicht geschonden door onjuiste mededelingen te doen aan de dochter van de eisers. De redelijke grond om een huisbezoek af te leggen en inzage te verlangen in andere ruimten, strekt niet mede tot het inzien van zaken en ruimten die niet aan de hoofdbewoners toebehoren. Het schenden van de inlichtingenplicht en het zichzelf verlenen van toegang tot computers en laptops die niet toebehoren aan de uitkeringsgerechtigden, maakt dat het op de laptop gevonden bewijs buiten beschouwing moet worden gelaten.

Conclusie
De aanname, dat het betreden van afgezonderde ruimten en specifieke voorwerpen géén specifieke redelijke grond vereist als de redelijke grond gegeven is voor het afleggen van een (onaangekondigd) huisbezoek, getuigt van een verkeerde uitleg van de jurisprudentie. Het is juist dat het afleggen van een huisbezoek in het kader van de Participatiewet een specifieke, redelijke grond vereist. Het huisbezoek is immers slechts toegelaten, indien het recht op de uitkering van de betrokkene niet op minder belastende wijze vastgesteld kan worden. Een redelijke grond bestaat, indien concrete aanwijzingen erop duiden dat getwijfeld moet worden aan de juistheid van mededelingen van de persoon die een uitkering aanvraagt of ontvangt.

Deze concrete aanwijzingen kunnen maken dat een redelijke grond bestaat om te verzoeken om inzage in andere ruimten dan de woning. In de kwesties die tot de jurisprudentie inzake het bestaan van een redelijke grond voor inzage in andere ruimten en persoonlijke voorwerpen zoals tassen hebben geleid, hadden deze ruimten en voorwerpen specifiek betrekking op het redelijke vermoeden dat de aanvrager respectievelijk ontvanger van een uitkering geen juiste informatie hadden verstrekt. Voor een veralgemenisering van de 'redelijke grond' voor het afleggen van een huisbezoek, die mee zou brengen dat ook specifieke ruimten en voorwerpen zouden mogen worden ingezien, bestaat geen grond.