Overzicht
1. Kelsen: partijenstaat;
2. Schumpeter: elitisme;
3. Dahl: pluralisme;
4. Ely: representatieve democratie volgens Madison's checks and balances;
5. Overeenkomsten en verschillen Ely en Dworkin;
6. Dworkin: constitutionele democratie
1. Kelsen (1920): partijenstaat
Typerend voor het relativisme van Kelsen is het onderscheid tussen
politieke ideologie en realiteit. Er bestaat in een democratie niet
zoiets als de absolute waarheid; de autocratie wordt daarentegen
gekenmerkt door de claim over de absolute waarheid te beschikken.
Sommige auteurs menen in de theorie van Kelsen een contradictie te
bespeuren: "een absolute waarheid bestaat niet, dus de meerderheid dient
te beslissen." Dit is een te ongenuanceerde lezing van Kelsen. Mertens
komt met een goede samenvatting van de gedachte van Kelsen: "Je bent
democraat als je bereid bent te aanvaarden dat de waarheid relatief is.
Dat impliceert de bereidheid om de mening van de ander te aanvaarden als
rechtsregel, wanneer die mening op democratische wijze een meerderheid
achter zich heeft verzameld." (Mertens, 2012)
In Kelsens opvatting is de democratie een partijenstaat, gebaseerd op
vrijheid. Dat beeld komt overeen met de tijdgeest (1920): het ontstaan
van politieke partijen kon niet langer worden genegeerd door de
toentertijd bestaande instituties. Het is duidelijk dat Kelsen de
integratiefunctie van de politieke partij als een positieve factor
beschouwt voor het ontwikkelen van een "gemeenschapswil". In het
bestaande model is de volkswil niet meer dan een compromis tussen de
versnipperde belangen van individuen. De politieke partij kan bovendien
zelfs worden gezien als de aanzet om een daadwerkelijk "volk" te doen
ontstaan:
"De onderverdeling van het volk in politieke partijen betekent in feite
dat: de organisatorische voorwaarde voor het tot stand komen van
dergelijke compromissen, dat de mogelijkheid daarvoor geschapen wordt,
dat de gemeenschapswil zich beweegt in de richting van een in het midden
gelegen lijn. Juist omdat de democratie als partijenstaat de
gemeenschapswil alleen als resultante van de partij-willen wil laten
ontstaan, kan zij afzien van de fictie van een boven de partijen staande
'organische' algemene wil. De democratische ontwikkeling laat de massa
van individuen tot (constitutioneel verankerde) politieke partijen
integreren en ontketent daarmee sociale entiteiten die men als volk kan
aanduiden."
Waarom is de parlementaire democratie niet voldoende om "democratisch"
te heten? Omdat, volgens Kelsen, de politieke vrijheid tot niet meer dan
een stemrecht verwordt. De natuurlijke vrijheid wordt ingeperkt tot
politieke zelfbeschikking op basis van meerderheidsbesluiten, het ideële
begrip van volk wordt gereduceerd tot diegenen die stemrecht hebben en
hun stem ook uitbrengen. Op die wijze wordt de sociale werkelijkheid die
de democratie wordt genoemd, niet daadwerkelijk gecreëerd.
2. Schumpeter (1942): elitisme
Schumpeter richt zich tegen de klassieke SCT: er
bestaat niet zoiets als de "volonté générale" of een gemeenschappelijke
wil van de bevolking. Aangezien de besluitvorming door het volk niet
gericht is op het gemeenschappelijk belang, leidt de regering door het
volk tot onacceptabele uitkomsten.
In de opvatting van Schumpeter is democratie daadwerkelijk een
concurrentiestrijd tussen politieke elites, om de stem van het volk en
daarmee een strijd om de macht.
3. Dahl (1956): pluralisme
De kritiek van Dahl op de procedures richt zich in eerste instantie op
het Madisoniaanse systeem van checks and balances. Het Madisoniaanse
systeem van checks and balances beoogt de democratie te bewaken tegen de
"tirannie der meerderheid". Vanuit theoretisch perspectief is het
volgens Dahl niet duidelijk, waarom een meerderheid noodzakelijkerwijs
leidt tot tirannie. Vanuit het empirische perspectief kan niet worden
verklaard, waarom het model sterk geconcentreerd is rond instituties en
niet ook rond sociale en democratische aspecten.
Een ander punt van kritiek is dat de bescherming tegen de tirannie der
meerderheid, nu juist resulteert in de tirannie van de minderheid. Het
populistisch model, waarin democratie wordt beschouwd als de integratie
van politieke gelijkheid, volkssoevereiniteit en regering door de
meerderheid, volstaat niet, omdat het zelden zo is dat de meerderheid
regeert. De conclusie van Dahl is dan ook, dat democratie in feite
"regering door een minderheid" en "regering door minderheden" is.
4. Ely: representatieve democratie, volgens Madison checks and balances
Ely neemt het bestaande Madisoniaanse systeem van checks and balances
als uitgangspunt. De procedure dient de representatieve democratie te
bewaken. Daarbij moeten de visies en belangen van alle betrokkenen
worden meegewogen. De taak van de rechter is om de grondrechten te
beschermen, maar wel in beperkte mate: zo wordt de uitkomst van de
politieke besluitvorming niet materieel getoetst; slechts de
grondrechten die onontbeerlijk zijn voor de representatieve democratie,
dienen te worden beschermd. Het door Ely als fundamenteel beschouwde
gelijkheidsbeginsel, betekent in de praktijk vooral formele gelijkheid.
De kritiek op Ely luidt dan ook, dat materiële gelijkheid met zijn
theorie niet zal worden bereikt.
5. Overeenkomsten en verschillen Ely en Dworkin
Zowel Ely als
Dworkin neemt de bestaande constituties (Madisonian checks and
balances) tot uitgangspunt van de door hen ontwikkelde
democratietheorieën; een andere belangrijke overeenkomst tussen beide
auteurs, is dat de rechter de grondrechten die van belang zijn voor het
functioneren van de democratie en de kwaliteit van het politieke proces,
dient te beschermen.
Dworkin heeft in het bijzonder de procedurele aard van Ely's visie
bekritiseerd: "Whether the value of the political opportunities a system
provides is equal, will depend on whether the legislation likely at the
end of the procedure treats everyone as equals".
Het gelijkheidsbeginsel, "equal concern and respect", aldus Dworkin,
heeft betrekking op de materiële uitkomst van het politieke proces
(output); voor de input dient een andere maatstaf te worden ontwikkeld.
In de visie van Dworkin heeft de Supreme Court bovendien de taak om álle
grondrechten te beschermen, niet slechts de grondrechten die wezenlijk
zijn voor het waarborgen van de integriteit van democratische
procedures.
6. Dworkin: constitutionele democratie
Dworkin verwerpt de meerderheidslezing, de "majoritarian premise", die hij als volgt omschrijft:
"The majoritarian premise insists that politcal procedures should be
designed so, that the decision that is reached, is the decision that a
majority or plurality of citizens would favor, if it had adequate
information and enough time for reflection."
"People who assume that the majoritarian premise is the ultimate
definition of democracy, accept that on some occasions the majority
should not govern. Though, it does insist that, even if some derogation
from majoritarian government is justified, something morally regrettable
has happened. The premise supposes, in other words, that it is always
unfair when a political majority is not allowed to have its way."
Vervolgens wordt de constitutionele opvatting van democratie voorgesteld:
"The constitutional conception of democracy takes the defining aim of
democracy to be a different one: that collective decisions be made by
political institutions, whose structure, composition and practices treat
all members of the community, as individuals, with equal concern and
respect."
Uit de laatste zin, "Political institutions should treat individuals with equal concern and respect", wordt het volgende afgeleid:
a. equal concern relates to "human beings are capable of suffering and frustration";
b. equal respect relates to "human beings who are capable of forming and
acting on intelligent conceptions of how their lives should be lived".
c. equal concern and respect does not imply equal treatment; rather, it implies treatment as an equal.
Uit deze kenschets van de constitutionele opvatting van democratie,
"equal respect and concern", vloeien de volgende criteria voort:
1. gelijke stem;
2. besluitvorming op basis van het meerderheidsprincipe (N.B. anders dan
"majoritarian premise"! Meerderheidsbeginsel wordt hier gelezen als één
van de onderdelen van de democratie (naast mensenrechten); eveneens
gebaseerd op gelijkheidsbeginsel van gelijke zorg en respect);
3. meerderheidsbeginsel aangevuld met bescherming van minderheden door grondrechten (corrigerende factor op meerheidsprincipe);
4. bescherming van de grondrechten door Supreme Court.
Literatuur
Burg, W. van der, Het democratisch perspectief (1991);
Dworkin, The Moral Reading and the Majoritarian Premise;
Kelsen, Vom Wesen und Wert der Demokratie (1929)
Mertens, Eenieder heeft recht op deelname aan het bestuur (2012).