woensdag 1 februari 2017

Strafprocesrecht: het aanwenden van gewone rechtsmiddelen (1)

Algemene opmerkingen: hoger beroep (art. 404 Sv) en cassatie (art. 427 Sv)
Tegen het vonnis van de rechter in eerste aanleg is beroep opengesteld, art. 404 Sv en art. 60 Wet RO. In hoger beroep wordt de zaak opnieuw behandeld op de grondslag van de tenlastelegging, zie de schakelbepaling, art. 415 lid 2 Sv. Cassatie staat open tegen arresten van de gerechtshoven, art. 427 Sv en art. 78 Wet RO. Cassatie ziet niet op een hernieuwde feitelijke behandeling van de zaak; artt. 431 Sv en 79 Wet RO wijzen op de mogelijkheid van vernietiging wegens vormverzuimen.

Het recht op het aanwenden van rechtsmiddelen hangt samen met het recht op "fresh determination" en het verwezenlijken van de verdedigingsrechten uit art. 6 EVRM. Het oneigenlijke "rechtsmiddel" der verzet kan worden uitgelegd in het licht van het recht op "fair and public hearing", zoals dat voortvloeit uit art. 6 van het EVRM.

1. Verzet tegen strafbeschikking
Tegen de strafbeschikking ex. art. 257a Sv, kan door de verdachte verzet worden gedaan, art. 257e Sv. Verzet moet worden gedaan binnen een termijn van veertien dagen, nadat het afschrift van de beschikking in persoon aan de verdachte is uitgereikt, dan wel zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de verdachte met de strafbeschikking bekend is (lid 1). Een uitzondering is te vinden in de tweede volzin van lid 1: "tegen een strafbeschikking waarin een geldboete van niet meer dan 340 Euro is opgelegd, wegens een overtreding welke ten hoogste vier maanden voor toezending is gepleegd, kan verzet worden gedaan tot uiterlijk zes weken na toezending". Dat de termijn alsdan ook veertien dagen is, blijkt uit de zinsnede "onverminderd de vorige zin".

De tenuitvoerlegging van de beschikking geschiedt veertien dagen na de uitreiking in persoon of toezending van het afschrift, art. 257g lid 1 Sv. Het verzet schorst of schort de tul op, zie lid 2.

1.2. afstand van verzet
Voldoet de verdachte "vrijwillig" aan de strafbeschikking, dan doet hij daarmee afstand van de bevoegdheid tot verzet, art. 257e lid 1, laatste volzin. Hoewel dat niet logisch lijkt, kan de verdachte ook schriftelijk afstand doen van de bevoegdheid tot verzet. Hij moet dan wel worden bijgestaan door een raadsman. In het eerste geval kan de verdachte "per ongeluk" afstand doen van zijn recht door te menen dat hij tot voldoening gehouden is; in het tweede geval eist de wet expliciet dat de verdachte zijn wil tot het doen van afstand uitdrukkelijk kenbaar maakt.

1.3. het doen van verzet
Het verzet wordt gedaan bij het parket; wordt verzet gedaan bij het verkeerde parket, dan dient het verzet te worden doorgeleid naar de OvJ die het verzet bij de bevoegde rechter aanhangig kan maken, art. 257e lid 2 Sv. Het verzet kan door de verdachte of door een bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde, in persoon op het parket worden gedaan, art. 257e lid 3 Sv. Er kan direct gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om de oproeping tot de verschijning ter terechtzitting aan de verdachte te betekenen. Schriftelijk verzet is mogelijk, door de verdachte of een advocaat die verklaart bepaaldelijk door hem te zijn gevolmachtigd. De brief, die aan de OvJ wordt gericht, moet voldoen aan de criteria in art. 257e lid 4 Sv. Mededeling van de bezwaren tegen de beschikking is optioneel.

1.4. behandeling van het verzet ter terechtzitting
De OvJ brengt het verzet ter kennis van de rechtbank, art. 257f lid 1 Sv. De artt. 260 lid 5 en 265 lid 2 Sv worden van overeenkomstige toepassing verklaard. Tussen de oproeping van de verdachte en de dag der terechtzitting moeten ten minste tien dagen verlopen. De omschrijving van de gedraging in de oproeping wordt als een tenlastelegging aangemerkt, art. 257f lid 3 Sv. Deze is gelijk aan de korte omschrijving van de gedraging in de strafbeschikking of betreft een opgave die voldoet aan de eisen van art. 261 lid 1 en 2 Sv. Daarbij moet worden opgemerkt dat de korte omschrijving ter terechtzitting met deze eisen in overeenstemming kan worden gebracht, zie de verwijzing van art. 314a naar 257a lid 6 Sv.

De behandeling van de zaak ter terechtzitting verloopt, zoals gebruikelijk, via de bepalingen uit titel V en titel VI, met dien verstande dat de nietigheid ex. art. 257f lid 3 Sv afwijkt van art. 349 lid 1 Sv. De niet-onvankelijkheid wordt uitgesproken op grond van art. 257f lid 4 Sv; wordt het OM niet ontvankelijk verklaard, dan wordt de strafbeschikking vernietigd. Uitspraken op grond van art. 257f lid 3 en 4 Sv worden gelijkgesteld met einduitspraken; tegen een uitspraak op verzet kan dan ook beroep worden ingesteld.

2. Gewone rechtsmiddelen
2.1. algemene opmerkingen

De gewone rechtsmiddelen kunnen worden aangewend tegen einduitspraken in de zin van art. 138 Sv. Nevenuitspraken, waaronder een uitspraak op de vordering tot schadevergoeding door een benadeelde, alsmede tussenuitspraken (waaronder uitspraken als bedoeld in art. 283 en 313 Sv), worden ingevolge art. 406 Sv slechts gelijktijdig met het hoger beroep tegen een einduitspraak behandeld.

2.2. uitzonderingen op de beperkingen inzake hoger beroep en cassatie

Tegen vonnissen betreffende overtredingen kan  hoger beroep worden ingesteld, tenzij:
1. met toepassing van art. 9a Sr geen straf of maatregel werd opgelegd (art. 404 lid 2 sub a Sv);
2. geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete of geldboetes met een maximum van vijftig Euro (art. 404 lid 2 sub b Sv).

Uitzonderingen op de beperkingen uit lid 2 worden gemaakt in art. 404 lid 3 en lid 4 Sv. Lid 3 van art. 404 Sv ziet op een bij verstek gewezen vonnis, indien de dagvaarding voor de terechtzitting in eerste aanleg niet in persoon is gedaan of betekend én de verdachte niet anderszins met de dag van de terechtzitting bekend kon zijn.
Lid 4 van art. 404 Sv bepaalt dat tegen de vonnissen die onder de beperking van lid 2 sub a of b vallen en waartegen geen hoger beroep openstaat, beroep in cassatie openstaat, indien het overtredingen betreffen van een verordening van een provincie, gemeente of waterschap.

2.3. het aanwenden van gewone rechtsmiddelen
Hoger beroep en cassatie worden ingesteld door een verklaring af te leggen op de griffie van het gerecht, art. 449 Sv. Wordt het rechtsmiddel niet door de verdachte in persoon aangewend, dan bepaalt de wet expliciet dat:
1. een advocaat de rechtsmiddelen kan aanwenden, indien deze verklaart daartoe door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd (art. 450 lid 1 sub a Sv);
2. een vertegenwoordiger, bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigd (art. 450 lid 1 sub b Sv).

De gemachtigde neemt de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep in ontvangst (lid 2 ); de uitreiking van de oproeping aan gemachtigde geldt als een uitreiking in persoon aan verdachte, art. 450 lid 4 Sv. Opvallend is de bepaling, dat aan de schriftelijke bijzondere volmacht, verleend aan de medewerker van de griffie, tot het voor de verdachte aanwenden van het rechtsmiddel slechts gevolg wordt gegeven, indien de verdachte instemt met het door deze medewerker voor de verdachte aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping, zie art. 450 lid 3 Sv. Daarmee wordt beoogd, dat de verdachte zich niet eenvoudig aan de bekendmaking van de dag van de terechtzitting kan onttrekken door niet in persoon te verschijnen.

Bij weigering van het in ontvangst nemen van de oproeping door de gemachtigde, wordt de oproeping geacht te zijn uitgereikt, art. 450 lid 5 Sv, om te bereiken dat onder meer de termijn van veertien dagen voor het instellen van cassatieberoep ex. art 432 lid 1 Sv van kracht wordt.

2.4. afstand doen/ intrekken van de bevoegdheid tot het instellen van rechtsmiddelen
Afstand kan worden gedaan door een verklaring of te leggen op de griffie, art. 454 lid 1 Sv. Het is mogelijk om ter terechtzitting afstand te doen van de rechtsmiddelen, zie in het bijzonder artt. 381 en 397a Sv. De advocaat-generaal kan het hoger beroep, ingesteld door de OvJ, intrekken op grond van art. 453 lid 2 jo. 454 lid 2 Sv. Intrekking is afstand, zo volgt uit art. 453 lid 1 Sv.

2.5. termijnen
De bepalingen over de termijnen voor het instellen van hoger beroep of cassatie zijn nagenoeg identiek, vgl. art. 408 Sv met 432 Sv.
Hoger beroep of cassatie moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld, indien, lid 1:
a. de dagvaarding of oproeping aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend;
b. de verdachte op de terechtzitting is verschenen;
c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat de verdachte met de dag der terechtzitting bekend  was;
d. de dagvaarding of oproeping binnen zes weken nadat door de verdachte verzet ex. art. 257e Sv
is gedaan, rechtsgeldig aan verdachte is betekend met inachtneming van art. 588 a Sv en in eerste aanleg geen onvoorwaardelijke straf of maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming meebrengt van langere duur dan zes maanden.

In 432 lid 1 sub d Sv zijn de woorden "verzet" en "eerste aanleg" uiteraard vervangen door "hoger beroep" resp. "hoger beroep".

Het uitgangspunt is dat het niet bekend raken met de dag van de terechtzitting, in beginsel niet tegen de verdachte mag worden gebruikt. Artt. 408 lid 2 en 432 lid 2 Sv formuleren het dan ook zo, dat in andere gevallen hoger beroep moet worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich "een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat de verdachte met de einduitspraak bekend is". Omwille van de voortvarendheid wordt de verstekverlening dan ook aan de verdachte medegedeeld, art. 366 Sv. De nodige waarborgen worden voorts ingebouwd door te bepalen dat:
a. de verdachte voor hoger beroep dient te worden opgeroepen (art. 408 a Sv);
b. indien alleen door de OvJ hoger beroep is ingesteld, het beroep aan verdachte wordt betekend
(art. 409 lid 2 Sv);
c. het beroep in cassatie aan de verdachte in persoon wordt aangezegd (art. 433 sv).

Aan de contradictoire procedure, zoals bedoeld in art. 279 lid 2 Sv, wordt het argument ontleend dat de termijn voor het instellen van een gewoon rechtsmiddel, veertien dagen na de einduitspraak beloopt, indien de verdachte op de dag van sluiting van het onderzoek ter terechtzitting is vertegenwoordigd door een uitdrukkelijk gemachtigde raadsman.