Structuurvennootschap: instelling van de RvC en RvB |
Is een vennootschap een afhankelijke maatschappij in de zin van art. 2:262, dan geldt de vrijstelling ex. art. 2:263 lid 3 BW; let op de verschillen tussen sub a tot en met d. Sub d is van toepassing als door twee of meer rechtspersonen wordt deelgenomen in ten minste de helft van het geplaatste kapitaal. Sub a is van toepassing als de vennootschap afhankelijk is van één rechtspersoon in de genoemde situaties.
Een voorbeeld. Welke vennootschappen zijn afhankelijke maatschappijen van A BV?
Vraag: welke bv's zijn afhankelijke maatschappijen van A BV? |
1. B BV is een van A BV afhankelijke maatschappij, want 50% van het kapitaal wordt verschaft door A BV;
2. C BV is géén van B BV afhankelijke maatschappij (want: 45%), maar wél een van A BV afhankelijke maatschappij; via de deelname in B BV en de deelname van 15% door A in C BV, houdt A BV gezamenlijk met B BV minstens 50% van het kapitaal in C BV;
3. D BV is een van C BV afhankelijke maatschappij, maar D BV kan nooit een van A BV afhankelijke maatschappij zijn. A BV deelt weliswaar in C BV, maar er is geen gezamenlijke deelname tussen A BV en C BV in D BV.
Dat houdt als volgt in dat:
- B BV en D BV onder de vrijstelling van art. 2:263 lid 3 sub a BW vallen;
- C BV onder de vrijstelling van art. 2:263 lid 3 sub d BW valt.