maandag 5 juli 2021

Een vaccinatieplicht voor kinderen? Deel II

"De kans is kleiner dat je iets ergs krijgt van dit virus, dan dat je een ongeluk krijgt bij het oversteken van de weg". 

Het zou zo een veelgehoord citaat van anti-vaccin-groepen tijdens deze SARS-CoV-2-pandemie kunnen zijn. Ware het niet dat dit citaat uit 2013 komt en over een dreigende polio-epidemie ging. Het argument was dat het lage aantal ongevaccineerde kinderen geen of een gering gevaar zou lopen. In een poging om het argument kracht bij te zetten, werd het verkeer er weer eens bijgehaald. Zoals Pierik terecht stelt in zijn artikel uit 2013, gaat de analogie met ongelukken en anderen rampspoed niet op, omdat het vaccinatieprogramma om het bestrijden van vermijdbare risico's draait, daar waar ongelukken (behoudens nalatigheid en grove onachtzaamheid) niet een vermijdbaar risico vormen (Dan toch maar een vaccinatieplicht?, R. Pierik, NJB 2013/2362).

Essentie motiveringsplicht ouders: voorkomen dat kinderen stelselmatig worden uitgesloten van bescherming op grond van traditioneel denken zonder medisch houdbare argumenten

Nog belangrijker is dat in geen geval voor een vaccinatieplicht wordt gepleit. Ouders hebben het recht om bezwaren tegen vaccinatie van hun kind naar voren te brengen, maar dienen dit in het voorstel van Pierik wel onderbouwd voor te leggen aan een Commissie. Deze kan beoordelen of de bezwaren van ouders legitiem zijn, om vervolgens een vrijstelling van het vaccinatieprogramma te verlenen. Dit om te voorkomen dat kinderen stelselmatig worden uitgesloten van bescherming tegen infectieziekten, enkel omdat ouders traditionele patronen en opvattingen volgen die zijn gebaseerd op medisch-wetenschappelijk onhoudbare stellingen.

Is een vaccinatieplicht in strijd met de mensenrechten?
De mensenrechten die relevant zijn voor de discussie over een vaccinatieplicht, zijn art. 2 EVRM (recht op leven), art. 8 EVRM (recht op onaantastbaarheid van het lichaam en eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer), art. 10 Grondwet en artikelen 6 en 24 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).

De mensenrechten zijn niet absoluut geformuleerd. Met het ontwerp van de mensenrechten is bewust in een clausulering voorzien: in een civiele samenleving, waar burgers min of meer willekeurig met elkaar in het maatschappelijk verkeer te maken krijgen, kán een individu niet simpelweg absoluut zijn vrijheidsrechten uitoefenen zonder rekening te houden met de mensenrechten van andere burgers. Mensen laten het maar wat graag lijken alsof de Staat niet het recht heeft om in de vrijheidsrechten in te grijpen, maar dat is een valse voorstelling van zaken. 

Hoe vertaalt zich dit naar een vaccinatieplicht, hoe hypothetisch ook? Het recht op leven (art. 2 EVRM) houdt in dat burgers dienen te worden beschermd tegen ziekten en gevaren. Daaronder wordt begrepen dat de Staat de burger dient te beschermen tegen gevaren/ziekterisico's die door andere burgers worden opgeleverd. Dit is de horizontale werking van mensenrechten. "Ik moet zelf doen en laten wat ik wil" getuigt dan ook van een verkeerde uitleg van het recht op vrijheid (art. 8 EVRM en art. 10 Grondwet): de clausule in lid 2 van art. 8 EVRM geeft aan waar de grens ligt: beperkingen mogen en moeten worden opgelegd indien deze noodzakelijk zijn voor het functioneren van de samenleving (ECtHR, 28 oktober 1998, app. 87/1997/1083 (Osman/Verenigd Koninkrijk), r.o. 115). 

Het EHRM heeft in een oudere zaak expliciet geoordeeld dat een vaccinatieprogramma niet in strijd is met het recht op leven als bedoeld in art. 2 EVRM, omdat het doel van een vaccinatieprogramma is om het welzijn van de samenleving te beschermen door infectieziekten uit te roeien (European Court of Human Rights (7154/75)- Commission (Plenary)- Decision, 12 juli 1978 (Association of Parents/Verenigd Koninkrijk).

Hoewel een vaccinatieplicht een inmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven (art. 8 lid 1 EVRM) oplevert, betekent dit nog niet dat ook sprake is van een inbreuk. De bescherming van de gezondheid en veiligheid van de bevolking van een Staat is een legitiem doel in de zin van "noodzakelijk in een democratische samenleving (art. 8 lid 2 EVRM). Het valt binnen de discretionaire bevoegdheid van Staten om van burgers te verlangen dat zij zich aanpassen aan het algemeen belang én het leven van anderen niet in gevaar brengen (ECHR (26536/95)- Commission (First Chamber)- Decision, 15 januari 1998 (Boffa/San Marino)).

Van een inbreuk op de fysieke integriteit en het recht op eerbiediging van het privéleven is géén sprake, zolang wordt voldaan aan de EHRM-criteria:
1. Er is een formele rechtsbasis;
2. De inmenging in art. 8 lid 1 EVRM is strikt noodzakelijk in een democratische samenleving;
3. De toepassing van het middel voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Daarmee is niet gezegd dat een vaccinatieplicht vanzelf géén inbreuk op het recht op fysieke integriteit op kan leveren. Het Hof overweegt á contrario dat in geval van een verplichtend karakter van een vaccinatieprogramma, de Staat alle relevante informatie over de risico's en eigenschappen van vaccins en contra-indicaties dient te verstrekken en middels panels van medisch experts actief toe dient te zien op de veiligheid van vaccins, om de toets van art. 8 EVRM te kunnen doorstaan (European Court of Human Rights (7154/75)- Commission (Plenary)- Decision, 12 juli 1978 (Association of Parents/Verenigd Koninkrijk).

Wat als de jongere (tussen de 12 en 16 jaar oud) zélf aangeeft gevaccineerd te willen worden?

Een jongere tussen de 12 en 16 jaar kan wilsbekwaam worden geacht, behoudens stoornissen in de wilsbekwaamheid die uiteraard ook buiten deze leeftijdcategorieën voor kunnen komen. Vanaf de leeftijd van 12 jaar dienen zowel de jongere als de ouders in te stemmen met medische behandelingen, waaronder het toedienen van een vaccin wordt begrepen. Zonder de toestemming van de ouder kan de jongere tussen 12-16 jaar zelf beslissen over een medische behandeling onder toepassing van art. 7:450 lid 2 WGBO. Indien de behandeling noodzakelijk is om ernstig nadeel voor de jongere te voorkomen of indien de jongere de behandeling weloverwogen blijft wensen, kan de weigering van de ouders worden gepasseerd (Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag, 24 mei 2011, c2009.138, ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1293).