"De kans is kleiner dat je iets ergs krijgt van dit virus, dan dat je een ongeluk krijgt bij het oversteken van de weg".
Het
zou zo een veelgehoord citaat van anti-vaccin-groepen tijdens deze
SARS-CoV-2-pandemie kunnen zijn. Ware het niet dat dit citaat uit 2013
komt en over een dreigende polio-epidemie ging. Het argument was dat het
lage aantal ongevaccineerde kinderen geen of een gering gevaar zou
lopen. In een poging om het argument kracht bij te zetten, werd het
verkeer er weer eens bijgehaald. Zoals Pierik terecht stelt in zijn
artikel uit 2013, gaat de analogie met ongelukken en anderen rampspoed
niet op, omdat het vaccinatieprogramma om het bestrijden van vermijdbare
risico's draait, daar waar ongelukken (behoudens nalatigheid en grove
onachtzaamheid) niet een vermijdbaar risico vormen (Dan toch maar een
vaccinatieplicht?, R. Pierik, NJB 2013/2362).
Essentie motiveringsplicht ouders: voorkomen dat kinderen stelselmatig worden uitgesloten van bescherming op grond van traditioneel denken zonder medisch houdbare argumenten
Nog belangrijker
is dat in geen geval voor een vaccinatieplicht wordt gepleit. Ouders
hebben het recht om bezwaren tegen vaccinatie van hun kind naar voren te
brengen, maar dienen dit in het voorstel van Pierik wel onderbouwd voor
te leggen aan een Commissie. Deze kan beoordelen of de bezwaren van
ouders legitiem zijn, om vervolgens een vrijstelling van het
vaccinatieprogramma te verlenen. Dit om te voorkomen dat kinderen stelselmatig worden
uitgesloten van bescherming tegen infectieziekten, enkel omdat ouders traditionele patronen en
opvattingen volgen die zijn gebaseerd op medisch-wetenschappelijk
onhoudbare stellingen.
Is een vaccinatieplicht in strijd met de mensenrechten?
De
mensenrechten die relevant zijn voor de discussie over een
vaccinatieplicht, zijn art. 2 EVRM (recht op leven), art. 8 EVRM (recht
op onaantastbaarheid van het lichaam en eerbiediging van de persoonlijke
levenssfeer), art. 10 Grondwet en artikelen 6 en 24 van het
Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
De
mensenrechten zijn niet absoluut geformuleerd. Met het ontwerp van de
mensenrechten is bewust in een clausulering voorzien: in een civiele
samenleving, waar burgers min of meer willekeurig met elkaar in het
maatschappelijk verkeer te maken krijgen, kán een individu niet
simpelweg absoluut zijn vrijheidsrechten uitoefenen zonder rekening te
houden met de mensenrechten van andere burgers. Mensen laten het maar
wat graag lijken alsof de Staat niet het recht heeft om in de
vrijheidsrechten in te grijpen, maar dat is een valse voorstelling van
zaken.
Hoe vertaalt zich dit naar een vaccinatieplicht, hoe hypothetisch ook? Het recht op leven (art. 2 EVRM) houdt in dat burgers dienen te worden beschermd tegen ziekten en gevaren. Daaronder wordt begrepen dat de Staat de burger dient te beschermen tegen gevaren/ziekterisico's die door andere burgers worden opgeleverd. Dit is de horizontale werking van mensenrechten. "Ik moet zelf doen en laten wat ik wil" getuigt dan ook van een verkeerde uitleg van het recht op vrijheid (art. 8 EVRM en art. 10 Grondwet): de clausule in lid 2 van art. 8 EVRM geeft aan waar de grens ligt: beperkingen mogen en moeten worden opgelegd indien deze noodzakelijk zijn voor het functioneren van de samenleving (ECtHR, 28 oktober 1998, app. 87/1997/1083 (Osman/Verenigd Koninkrijk), r.o. 115).
Het EHRM heeft in een
oudere zaak expliciet geoordeeld dat een vaccinatieprogramma niet in
strijd is met het recht op leven als bedoeld in art. 2 EVRM, omdat het
doel van een vaccinatieprogramma is om het welzijn van de samenleving te
beschermen door infectieziekten uit te roeien (European
Court of Human Rights (7154/75)- Commission (Plenary)- Decision, 12
juli 1978 (Association of Parents/Verenigd Koninkrijk).
Hoewel
een vaccinatieplicht een inmenging in het recht op eerbiediging van het
privéleven (art. 8 lid 1 EVRM) oplevert, betekent dit nog niet dat ook
sprake is van een inbreuk. De bescherming van de gezondheid en
veiligheid van de bevolking van een Staat is een legitiem doel in de zin
van "noodzakelijk in een democratische samenleving (art. 8 lid 2 EVRM).
Het valt binnen de discretionaire bevoegdheid van Staten om van burgers
te verlangen dat zij zich aanpassen aan het algemeen belang én het
leven van anderen niet in gevaar brengen (ECHR (26536/95)- Commission (First Chamber)- Decision, 15 januari 1998 (Boffa/San Marino)).
Van
een inbreuk op de fysieke integriteit en het recht op eerbiediging van
het privéleven is géén sprake, zolang wordt voldaan aan de
EHRM-criteria:
1. Er is een formele rechtsbasis;
2. De inmenging in art. 8 lid 1 EVRM is strikt noodzakelijk in een democratische samenleving;
3. De toepassing van het middel voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Daarmee
is niet gezegd dat een vaccinatieplicht vanzelf géén inbreuk op het
recht op fysieke integriteit op kan leveren. Het Hof overweegt á
contrario dat in geval van een verplichtend karakter van een
vaccinatieprogramma, de Staat alle relevante informatie over de risico's
en eigenschappen van vaccins en contra-indicaties dient te verstrekken
en middels panels van medisch experts actief toe dient te zien op de
veiligheid van vaccins, om de toets van art. 8 EVRM te kunnen doorstaan (European
Court of Human Rights (7154/75)- Commission (Plenary)- Decision, 12
juli 1978 (Association of Parents/Verenigd Koninkrijk).
Wat als de jongere (tussen de 12 en 16 jaar oud) zélf aangeeft gevaccineerd te willen worden?
Een
jongere tussen de 12 en 16 jaar kan wilsbekwaam worden geacht,
behoudens stoornissen in de wilsbekwaamheid die uiteraard ook buiten
deze leeftijdcategorieën voor kunnen komen. Vanaf de leeftijd van 12
jaar dienen zowel de jongere als de ouders in te stemmen met medische
behandelingen, waaronder het toedienen van een vaccin wordt begrepen.
Zonder de toestemming van de ouder kan de jongere tussen 12-16 jaar zelf
beslissen over een medische behandeling onder toepassing van art. 7:450
lid 2 WGBO. Indien de behandeling noodzakelijk is om ernstig nadeel
voor de jongere te voorkomen of indien de jongere de behandeling
weloverwogen blijft wensen, kan de weigering van de ouders worden
gepasseerd (Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag, 24 mei 2011, c2009.138, ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1293).