maandag 21 oktober 2019

Recht in het kort: mogelijkheden voor bescherming van de belangen van de (beklemde) minderheidsaandeelhouder


Wijzen waarop de belangen van de minderheidsaandeelhouder in de knel kunnen komen
Op verschillende wijzen kunnen de belangen van de minderheidsaandeelhouder in het gedrang komen; ik licht twee veelbesproken strategieën om de belangen van minderheidsaandeelhouders te ‘passeren’ uit. Ten eerste kan loyaliteitsstemrecht worden toegekend aan de meerderheidsaandeelhouder die ten minste 30% van de stemrechten houdt en aldus als ‘controlerende aandeelhouder’ wordt aangemerkt; ten opzichte van de minderheidsaandeelhouder kan de meerderheidsaandeelhouder een onevenredige macht toekomen.[1] Corporate Governance Forum ‘Eumedion’ heeft op 28 juni 2016 een Position Paper uitgevaardigd om de relationship agreement met onder meer transparantie- en onafhankelijkheidsverplichtingen van de meerderheidsaandeelhouder jegens de beurgenoteerde NV voor het Nederlands vennootschapsrecht aan te bevelen.[2] Een relationship agreement met dergelijke clausules beoogt de macht van de controlerende aandeelhouder in te perken, waarmee tevens de positie van de minderheidsaandeelhouder zou worden beschermd.  
 
Of de bedoelde relationship agreement gewenst en voldoende effectief is om tegemoet te komen aan de belangen van de minderheidsaandeelhouder, is twijfelachtig. Kersten betoogt dat het risico bestaat dat minder NV’s bereid zullen zijn de gang naar de beurs te maken, bijvoorbeeld wanneer het kleine ondernemingen of familie-ondernemingen betreft die worden gedwongen om te bewijzen dat alle transacties op marktconforme voorwaarden worden aangegaan. Ook wijst Kersten op het risico dat controlerende aandeelhouders hun macht feitelijk vergroten door het bedingen van voordrachtsrechten. Hieronder zal ik betogen dat de door Eumedion voorgestelde relationship agreement in het Nederlandse vennootschapsrecht niet nodig is; dit doe ik in het kader van een bespreking van een tweede wijze waarop de belangen van de minderheidsaandeelhouder in het gedrang kunnen komen.  

Door winst te reserveren en de dividenduitkering te beperken of uit te sluiten, kan de minderheidsaandeelhouder worden benadeeld. De meerderheidsaandeelhouder heeft belang bij winstreservering, de minderheidsaandeelhouder bij de uitkering van dividend en de rechtspersoon bij continuïteit; met het laatste bedoel ik dat de solvabiliteit en soliditeit van de rechtspersoon worden gediend met (noodzakelijke) reserveringen. Hoe de verdeling moet geschieden, is afhankelijk van de omstandigheden, waarbij het vennootschapsrechtelijk belang moet worden afgewogen tegen de belangen van de aandeelhouders en crediteuren van de vennootschap. Niet iedere winstreservering die de uitkering van dividend beperkt of uitsluit, is per definitie een ongerechtvaardigde beperking van de belangen van de minderheidsaandeelhouder.      

De relevantie van Sluis en Zwagerman
Belangrijke vingerwijzingen zijn te vinden in de Sluis-beschikking van de Hoge Raad. De positief geformuleerde rechtsregel houdt in dat de aandeelhouder in beginsel recht heeft op dividenduitkering, tenzij het vennootschapsrechtelijk belang winstreservering vereist.[3] Het jaarlijks reserveren van de winst zonder vennootschapsrechtelijk belang is niet gerechtvaardigd.[4] De beknelde minderheidsaandeelhouder beschikt over mogelijkheden om  om zich te bevrijden uit zijn positie. Hiervoor heb ik opgemerkt dat de relationship agreement van de meerderheidsaandeelhouder in relatie tot de beurs-NV niet noodzakelijk is om de minderheidsaandeelhouder te beschermen; reeds de Zwagerman-norm,[5] de plicht van meerderheidsaandeelhouders om de zorgplicht met betrekking tot minderheidsaandeelhouders in acht te nemen, komt m.i. voldoende aan de belangen van de minderheidsaandeelhouder tegemoet.[6]
   
Bij zowel de vernietigbaarheid van het besluit tot winstreservering op grond van art. 2:15 lid 1 sub b BW, als de beoordeling van het dividendbeleid bij wijze van de enquêteprocedure als bedoeld in art. 2:345 BW, speelt de redelijkheid en billijkheid van art. 2:8 BW een rol van betekenis. In de procedure tot vernietiging van het besluit tot winstreservering of gedeeltelijke winstuitkering, wordt in de regel terughoudendheid betracht. Een besluit is slechts voor vernietiging vatbaar, indien op grond van de redelijkheid en billijkheid moet worden geoordeeld dat geen redelijk handelend orgaan tot het besluit had kunnen komen.[7]

Vernietigingsprocedure of enquête?
 
De minderheidsaandeelhouder heeft de mogelijkheid om een enquêteprocedure (art. 2:345 BW) te entameren. In tegenstelling tot de vernietigingsprocedure op grond van art. 2:15 BW, die op individueel niveau moet worden geplaatst, moet de enquêteprocedure op het niveau van het beleid ten aanzien van de verhouding tussen het vennootschapsrechtelijk belang en het belang van de aandeelhouders worden geplaatst. Zo heeft de vernietigingsprocedure op grond van art. 2:15 BW niet tot gevolg gehad dat het besluit in het belang van de minderheidsaandeelhouder is vernietigd in VEB/KLM,[8] maar heeft de door VEB gevolgde enquêteprocedure wel tot voor de minderheidsaandeelhouder wenselijke resultaten geleid. In de enquêteprocedure van VEB/KLM is de Zwagerman-norm bovendien geconcretiseerd.[9] Oordeelt de Ondernemingskamer dat sprake is van wanbeleid, dan kan de enquêteprocedure resulteren in vernietiging van het winstbesluit. In beide procedures kan weliswaar de vernietiging van het betwiste winstbestemmingsbesluit worden geëffectueerd, maar de enkele vernietiging brengt nog geen besluit tot dividenduitkering aan de minderheidsaandeelhouder mee. De minderheidsaandeelhouder zal de afweging moeten maken, welke procedure het gunstigst is. 
 
Consultatie Wetsvoorstel geschillenregeling & enquêterecht
De enquêteprocedure dient het herstel van de verhoudingen op de langere termijn te bevorderen. Het op 22 augustus 2019 in consultatie gegeven Voorontwerp geschillenregeling & enquêterecht biedt nieuwe kansen voor beknelde minderheidsaandeelhouders. Met een vereenvoudigde geschillenprocedure kan na het verkrijgen van het oordeel van de Ondernemingskamer over het (wan)beleid van een vennootschapsorgaan worden aangevangen.[10] Gezien de reeds tot de 'beklemde aandeelhouder' beschikking staande mogelijkheden om een vernietigings- of enquêteprocedure te entameren en de voorgestelde vereenvoudiging van de geschillenregeling, meen ik dat de opneming van de relationship agreement in het Nederlandse recht van geringe waarde zal zijn, zo niet onnodig.

[1] H.H. Kersten, ‘De relationship agreement’, Ondernemingsrecht 2017/70.
[2] Eumedion ‘Position Paper d.d. 28 juni 2016. Positie minderheidsaandeelhouders in ondernemingen met een controlerend aandeelhouder’.
[3] HR 9 juli 1990, NJ 1991/51 (Sluis).
[4] Gerechtshof Amsterdam (OK) 6 juni 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ9757 (JeeZet).
[5] HR 1 maart 2002, NJ 2002/296, m.nt. Maeijer (Zwagerman Beheer).
[6] R.A. Wolf, ‘Bescherming van minderheidsaandeelhouders’, VDHI (nr. 116) 2013/7.5.3; B. Kemp, ‘Een bijzondere zorgplicht van de meerderheidsaandeelhouder jegens de minderheidsaandeelhouder?’, VDHI (nr. 129) 2015/10.2.2.
[7] A.C.D. Evers, ‘Het dividendbeleid en de positie van de beklemde minderheidsaandeelhouder’, TvOB 2016/3, p. 103.
[8] HR 12 juli 2013, NJ 2013/461 m.nt. Van Schilfgaarde (VEB/KLM).
[9] Hof Amsterdam (OK) 9 januari 2014, JIN 2014/39.
[10] https://www.internetconsultatie.nl/geschillenregelingenenquete (laatstelijk geraadpleegd op 19 oktober 2019).