donderdag 21 mei 2015

Elementair fiscaal recht III: oefenvragen voor studenten

Beantwoord de volgende vragen:

1. In welke zin is het verstrekken van een lening aan een verbonden BV, gezien de Vpb, gunstiger dan het storten van kapitaal?

2. Leg agio uit in het licht van de vermogensvergelijking  Winst= Ev- Bv- S + T + O;

3. Waarin verschillen de fiscale eenheid in de Vpb en de fiscale eenheid in de omzetbelasting? Wanneer is er in de omzetbelasting sprake van financiële verwevenheid?

4. Leg het volgende uit:  een onroerend goed met een marktwaarde van 300.000, eigendom van een Bv, wordt tegen het aanzienlijke lagere bedrag van 250.000 Euro verkocht aan een aanmerkelijkbelanghouder (aandeelhouder, niet zijnde DGA). Waarom is de hierdoor ontstane winst niet aftrekbaar en welk bedrag wordt bij de aandeelhouder belast?

5. Wat houdt het at arms length-beginsel in en in welk artikel is dit beginsel gecodificeerd?

6. Indien een moedervennootschap aan haar dochtervennootschap een lening verstrekt tegen te lage zakelijke rente, welke van de twee ondernemingen wordt dan belast?

7. In welk opzicht verschillen vermogensbestanddelen van een onderneming in de Vpb, met de vermogensbestanddelen van de onderneming in de inkomstenbelasting?

8. Voor de totale winst uit onderneming geldt in de IB2001 het volgende: Winst= Ev - Bv - I + O. Leg uit waarom (O) bij de winst wordt betrokken;

9. In art. 15 Sw. is een fictiebepaling opgenomen. Leg het volgende uit: moeder A. verstrekt een lening van 200.000 Euro aan zoon B, tegen een rente van 3%. Hoe hoog bedraagt de fictieve schenking aan zoon B? Wat is het object van verkrijging?

10. Kan een schenking van vader aan kind vernietigd worden?

11. Voor welke fiscale regelingen is het urencriterium van belang? Wat zijn de uitzonderingen op dit urencriterium?

12. Een moedervennootschap verstrekt aan de dochter een lening tegen te hoge rente. Leg uit dat hier sprake is van vermomd dividend. Mag het verschil tussen de reële rente en de door de moeder gestelde rente door de dochter in aftrek worden genomen? Welk bestanddeel wordt belast en bij wie wordt dit bestanddeel belast?

13. Welke ondernemersfaciliteiten staan tot de beschikking van de medegerechtigde tot de winst van een onderneming?