Rechtbank Noord-Nederland 24-07-2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:3323
Noot
Auteur: Mr. M. Bouter
Commentaar
1. Inleiding
‘Het is een bekend gegeven dat door de lagere rechtspraak
nogal eens vereenzelviging wordt aanvaard’, zo opent Maeijer zijn annotatie
onder het Rainbow-arrest uit 2000.[1] De
afgedrukte uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland lijkt deze stelling te
bevestigen. Ik kom hier later op terug. Vóórdat ik nader inga op het leerstuk
van vereenzelviging en het door de rechtbank toegepaste argument van ‘misbruik
van identiteitsverschil tussen twee rechtspersonen’, zet ik kort de feiten uit
onderhavige zaak uiteen. Ik bespreek vervolgens hoe deze uitspraak kan worden
ingepast in de lijn die door de Hoge Raad is ontwikkeld inzake vereenzelviging
van rechtspersonen.
2. De feiten
Het feitencomplex van deze zaak is op het eerste oog
verwarrend door de naamswijzigingen van verweerder, maar komt in de kern neer
op een betrekkelijk eenvoudige situatie. Tussen eiser en verweerder zijn twee
bemiddelingsovereenkomsten tot stand gekomen, in 2014 en 2016. Op grond van deze
bemiddelingsovereenkomsten is verweerder gehouden om aan eiser, een
projectbemiddelaar, bemiddelingskosten te voldoen voor opdrachten
van aanneming die aan verweerder worden verstrekt. In beide overeenkomsten, van 2014 en 2016, is een clausule opgenomen, die
luidt dat verweerder bedoelde kosten verschuldigd is ter zake van vervolgopdrachten
van dezelfde opdrachtgever en/of diens zakenpartners, voor soortgelijke of
andersoortige projecten.
In zowel 2014 als 2016 trad verweerder onder de naam “Pattje
Waterhuizen BV” op als partij bij de bemiddelingsovereenkomst. Op 23 oktober
2017 is “Pattje Waterhuizen BV”, opgericht in 2013, bij statuut gewijzigd in “Waterhuizen
BV”. Op diezelfde datum, 23 oktober 2017, is een andere rechtspersoon met de
naam “Pattje Waterhuizen BV” opgericht. Beide rechtspersonen staan onder het
bestuur van dezelfde enig aandeelhouder. Punt van geschil tussen partijen is
dat “Pattje Waterhuizen BV” uit 2013 de verplichtingen uit de overeenkomst van
2016 niet zou zijn nagekomen.
De schadevordering van eiser, bestaande uit de in 2016
begrote bemiddelingskosten, wordt toegewezen op de grondslag dat verweerder
misbruik heeft gemaakt van het identiteitsverschil tussen ‘Pattje Waterhuizen
BV” uit 2013 en “Pattje Waterhuizen BV” uit 2017, door een opdracht die is
geïnitieerd door eiser, onder te brengen bij “Pattje Waterhuizen BV” van 2017. De
rechtbank trekt de argumentatielijn door van misbruik van het
identiteitsverschil naar vereenzelviging van beide rechtspersonen. Met
vereenzelviging bewerkstelligt de rechtbank doorbraak van aansprakelijkheid in
die zin, dat ‘Waterhuizen BV’ aansprakelijk wordt gehouden voor de vordering
die op de voormalige verschijningsvorm ‘Pattje Waterhuizen BV’ rust.
3. Vereenzelviging van rechtspersonen
Rechtspersoonlijkheid is een abstract concept. Een
rechtspersoon (art. 2:1-3 BW) heeft rechtssubjectiviteit: aan een
rechtspersoon, zoals de besloten vennootschap in deze uitspraak, komen rechten
en plichten toe. De rechtspersoon heeft een eigen identiteit, eigen vermogen en
eigen verantwoordelijkheden. De eigen verantwoordelijkheid van de rechtspersoon
komt erin tot uitdrukking dat deze uit onrechtmatige daad kan worden
aangesproken door een wederpartij van de rechtspersoon.
Zonder de natuurlijke persoon in de belichaming van de
bestuurder kan de rechtspersoon niet deelnemen aan het
handelsverkeer. Een zwakke plek van de rechtspersoon is dat
de bestuurder de rechtspersoon in kan zetten voor ‘oneigenlijke’
doeleinden. De bestuurder kan bijvoorbeeld ‘schakelen’ tussen twee
rechtspersonen die met elkaar zijn verbonden via de bestuurder of
aandeelhouder, of via een concern, met het oogmerk om een vordering uit een
contractuele rechtsverhouding te ontlopen, ofwel: de functionaris kan het
identiteitsverschil tussen meerdere rechtspersonen misbruiken.
Schade die het gevolg is van dergelijk gebruik van
rechtspersonen kan worden hersteld met verschillende juridische constructen. Een
mogelijkheid is het instellen van een zelfstandige onrechtmatige daadvordering die
aan de rechtspersoon of aan de functionaris van de rechtspersoon wordt
geadresseerd.[2]
Een andere, de onrechtmatige daadvordering niet uitsluitende mogelijkheid, is
doorbraak van aansprakelijkheid van rechtspersonen bij wijze van
vereenzelviging. De identiteitsverschillen tussen afzonderlijke rechtspersonen worden bij
vereenzelviging weggedacht.[3]
De omstandigheden waaronder vereenzelvigd kan worden, zijn
niet eenduidig. Timmerman spreekt dan ook van een ‘multifactor-benadering’.[4] Misbruik
van identiteitsverschil tussen rechtspersonen door een bestuurder die volledige
zeggenschap heeft over beide rechtspersonen en het oogmerk om een schuldeiser
van de andere rechtspersoon te benadelen, kunnen doorslaggevende factoren zijn
bij vereenzelviging van rechtspersonen.[5] De
Hoge Raad heeft erkend dat de omstandigheden van het geval zo uitzonderlijk
kunnen zijn, dat vereenzelviging de aangewezen weg is om de ontstane schade te
redresseren.[6]
Concretisering van de ‘uitzonderlijke omstandigheden’ ontbreekt. De algehele
tendens van de Hoge Raad is terughoudendheid ten aanzien van vereenzelviging.[7] Met
die terughoudendheid zijn serieuze belangen gediend, waaronder de belangen van
crediteuren van de rechtspersoon die benadeeld zouden worden door doorbraak van
aansprakelijkheid. Met het arrest-Rainbow Products heeft de Hoge Raad
aanzet gegeven tot het redresseren van schade die is ontstaan door misbruik van
identiteitsverschillen tussen rechtspersonen, via de onrechtmatige daadvordering.[8]
4. Terug naar de zaak
In onderhavige zaak wijkt de rechtbank af van de terughoudende opstelling van de Hoge Raad ten aanzien van de vereenzelviging van rechtspersonen. Daarbij lijkt uitgangspunt 2 van het preadvies van Timmerman te worden gevolgd: vereenzelviging kan worden toegepast om het zonder een redelijk motief ‘schakelen’ naar een tweede rechtspersoon te bestrijden.[9]
In onderhavige zaak wijkt de rechtbank af van de terughoudende opstelling van de Hoge Raad ten aanzien van de vereenzelviging van rechtspersonen. Daarbij lijkt uitgangspunt 2 van het preadvies van Timmerman te worden gevolgd: vereenzelviging kan worden toegepast om het zonder een redelijk motief ‘schakelen’ naar een tweede rechtspersoon te bestrijden.[9]
De rechtbank beargumenteert dat vereenzelviging de
aangewezen weg is. Daarbij wordt erop gewezen dat misbruik van het
identiteitsverschil en vereenzelviging zelfstandige begrippen zijn (r.o. 6.8). Aangenomen
wordt dat verweerder misbruik heeft gemaakt van het identiteitsverschil van
rechtspersonen. Het argument dat de tweede rechtspersoon is gebruikt met het
oogmerk om de schuldeiser te benadelen, wordt erop gegrond dat het voor een
buitenstaander niet duidelijk is met welke rechtspersoon wordt gehandeld, aangezien
beide rechtspersonen bestuurd worden door dezelfde functionaris, zij dezelfde
bedrijfsactiviteiten verrichten, aan hetzelfde adres gevestigd zijn en de
statutaire naam van de tweede rechtspersoon eensluidend is als de rechtspersoon
waarmee eiser heeft gecontracteerd (r.o. 6.11).
Vervolgens wordt geoordeeld dat vereenzelviging aan moet
worden genomen, omdat verweerder geen plausibele verklaring heeft voor het
onderbrengen van de opdrachten van aanneming bij een tweede rechtspersoon. De
toepassing van vereenzelviging wordt volgens de rechtbank gesterkt door het
gegeven dat de uitvoering van de opdracht wederom is ondergebracht bij de
rechtspersoon waarmee eiser de bemiddelingsovereenkomst is aangegaan, aldus is
de schakeling tussen rechtspersonen duidelijk aanwezig (r.o. 6.12).
Ik sta kritisch tegenover de gevolgde argumentatielijn van
de rechtbank. In de conclusie dat verweerder misbruik heeft gemaakt van de
identiteitsverschillen tussen twee vennootschappen kan ik mij vinden. Het voert
wat mij betreft echter te ver om vereenzelviging als dé aangewezen weg te zien
om de door de eiser gederfde bemiddelingskosten en provisie te redresseren
(r.o. 6.13). Dit is niet verenigbaar met de door de Hoge Raad gedicteerde
terughoudendheid. Het is mij niet duidelijk of de omstandigheden van deze zaak zo‘uitzonderlijk’ zijn, dat met de terughoudende toepassing van vereenzelviging
moet worden gebroken. Hoewel uit Rainbow Products/Ontvanger niet volgt
dat de onrechtmatige daadvordering eerst dient te worden uitgeput om
vereenzelviging toe te kunnen passen, meen ik dat de rechtbank de mogelijkheid
om de schade via de onrechtmatige daad te redresseren, onvoldoende heeft
verkend.
5. Worden vereenzelviging en misbruik van identiteitsverschillen 'vereenzelvigd'?
Mijn indruk is dat de rechtbank een contaminatie van
zelfstandige juridische begrippen voor ogen heeft. Vereenzelviging en misbruik
van identiteitsverschil worden met elkaar ‘vereenzelvigd’, wat het sterkst uit
r.o. 6.13 blijkt: ‘Het misbruik van identiteitsverschil tussen Waterhuizen BV
en Pattje Waterhuizen BV moet als dermate ernstig worden aangemerkt, dat
vereenzelviging de aangewezen weg is om het misbruik van het
identiteitsverschil ongedaan te maken.’ Dit argument doet denken aan punt 2 van
het preadvies van Timmerman, die inhoudt dat misbruik van rechtspersonen kan
worden bestreden langs de weg van vereenzelviging. Vereenzelviging wordt in dit
opzicht niet zozeer toegepast om de schade van de wederpartij te redresseren.
Bij het oordeel dat sprake is van misbruik van
identiteitsverschillen tussen rechtspersonen door verweerder en de toepassing
van vereenzelviging lijkt van doorslaggevende betekenis te zijn dat verweerder
volgens de rechtbank onvoldoende gemotiveerd verweer heeft gevoerd. De
rechtbank passeert het verweer dat de crediteuren van de in 2017 opgerichte
vennootschap ‘Pattje Waterhuizen BV’ belang hadden bij het onderbrengen van de
opdrachten bij genoemde rechtspersoon. Waarschijnlijk was vereenzelviging
minder eenvoudig aangenomen als verweerder een door plausibele argumenten
geschraagd verweer had gevoerd over het belang van de investeerder bij het
onderbrengen van de opdrachten bij een andere rechtspersoon. Enkel het
onvoldoende onderbouwen van het verweer lijkt mij niet een omstandigheid die zo
uitzonderlijk is, dat vereenzelviging de aangewezen weg is om de gederfde
inkomsten van eiser te redresseren.
6. Tot besluit
In de opmerking van Maeijer, dat ‘door de
lagere rechtspraak nogal eens vereenzelviging wordt aangenomen’, klinkt door
dat de lagere rechtspraak te snel de neiging heeft om van de door de Hoge Raad
getoonde terughoudendheid af te wijken. Onderhavige zaak bevestigt die aanname. Maeijer heeft in zijn noot onder Rainbow Products/Ontvanger overigens een les voor
de rechtspraktijk meegegeven, die inhoudt dat in het geval van misbruik van het
identiteitsverschil tussen rechtspersonen bij het uitwinnen van vermogen, niet
alleen een beroep moet worden gedaan op vereenzelviging, maar ook op de
onrechtmatige daad. Mijns inziens is het onnodig dat in deze zaak vereenzelviging
is toegepast, omdat de aansprakelijkheid op grond van de onrechtmatige daad in overweging genomen had kunnen worden. Het verdient aanbeveling dat de lagere rechtspraak de
figuur van de vereenzelviging bewaart voor uitzonderlijke gevallen.
[1]
HR 13 oktober 2000, NJ 2000/698 m.nt. J.M.M. Maeijer (Rainbow
Products/Ontvanger).
[2]
Vgl. L.Timmerman, ‘Vereenzelviging als strijdmiddel in
vennootschapsrechtelijke aansprakelijkheidsprocedures’, Ondernemingsrecht 2001/10,
p. 295-296.
[3]
L.P. Broekveldt, ‘Algemene beschouwing over vereenzelviging’, Derdenbeslag
(BPP I) 2003/3.5.3.1.
[4]
L.Timmerman, ‘Vereenzelviging als strijdmiddel in vennootschapsrechtelijke
aansprakelijkheidsprocedures’, Ondernemingsrecht 2001/10, p. 295-296.
[5]
HR 9 juni 1995, NJ 1996/213 (Citco/Krijger).
[6]
HR 9 juni 1995, NJ 1996/213 (Citco/Krijger).
[7]
HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2285 (Resort of the World/Maple Leaf),
r.o. 3.5.3.
[8]
HR 13 oktober 2000, NJ 2000/698 m.nt. J.M.M. Maeijer (Rainbow
Products/Ontvanger), r.o. 3.5.
[9]
L. Timmerman, ‘Onderstromen in het privaatrechtelijke rechtspersonenrecht’,
Pre-advies NVJ 2000, p. 159; zie ook het commentaar van M.L. Lennarts onder HR
13 oktober 2000, Ondernemingsrecht 2000/54 (Rainbow
Products/Ontvanger).